Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8570

Datum uitspraak2008-07-09
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6447 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag? Onvoldoende motivering.


Uitspraak

06/6447 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 18 oktober 2006, 06/693 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. U.J. van der Veldt, advocaat te Amsterdam, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2008. Namens appellant is mr. Van der Veldt verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. C.F. Sitvast. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij zijn uitspraak van 5 oktober 2005 (reg.nr. 03/5389 WAO) heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 1 oktober 2003 vernietigd. Bij die uitspraak had de rechtbank het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 4 april 2001 ongegrond verklaard. Bij dat besluit had het Uwv het bezwaar van appellant tegen een besluit van 19 juli 2000 ongegrond verklaard. Bij het besluit van 19 juli 2000 had het Uwv met toepassing van artikel 37, tweede lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO), geweigerd zijn WAO-uitkering, die werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%, te herzien omdat de toegenomen arbeidsonge-schiktheid kennelijk het gevolg was van een andere oorzaak dan die waarvoor hij reeds uitkering ontving. 1.2. De Raad overwoog in zijn uitspraak van 5 oktober 2005 dat op grond van de beschikbare medische gegevens moet worden aangenomen dat appellant eerst in de loop van 1992 bij de behandelend sector bekend was met de ziekte diabetes mellitus, die eventueel in verband met zijn oogklachten zou kunnen worden gebracht. Dit betekent dat het Uwv terecht het standpunt heeft ingenomen dat de medische beperkingen van appellant die voortvloeien uit zijn oogklachten, bij de beoordeling van de arbeidsonge-schiktheid niet buiten beschouwing kunnen blijven, maar dat deze er niet toe kunnen leiden dat de WAO-uitkering wordt verhoogd in verband met een toeneming van de mate van arbeidsongeschiktheid. De Raad oordeelde voorts dat van de zijde van het Uwv niet inzichtelijk was gemaakt of en in hoeverre appellants beperkingen voortvloeiende uit de maagklachten, die de oorzaak vormden voor de toekenning van de WAO-uitkering per 30 januari 1991, reden vormen voor toeneming van de arbeidsongeschiktheid. De Raad stelde vast dat het belastbaarheidspatroon van 19 juni 2000 op tal van aspecten een zwaardere beperking kent dan aangegeven is op het belastbaarheidspatroon van 18 juni 1990. Nu niet valt uit te sluiten dat deze zwaardere beperkingen betrekking kunnen hebben op appellants reeds langer bestaande maagklachten en van de zijde van het Uwv niet is getoetst in hoeverre met inachtneming daarvan voor appellant nog passende functies zijn te selecteren, achtte de Raad de besluitvorming onzorgvuldig. 2.1. Na die uitspraak heeft de bezwaarverzekeringsarts twee belastbaarheidspatronen opgesteld, één betreffende de toestand van appellant in 1992 en één per 1 december 1999, de datum van de geclaimde toegenomen arbeidsongeschiktheid, echter exclusief de beperkingen ten gevolge van oogklachten. De bezwaararbeidsdeskundige heeft vervolgens vier functies geselecteerd die appellant met inachtneming van zijn beperking-en volgens het belastbaarheidspatroon per 1 december 1999 nog zou kunnen verrichten, namelijk: stikker (fb-code 7964), bandster (fb-code 7965), lederwarenmaker (fb-code 8030) en kartonette (fb-code 9109). Daarbij is gebruik gemaakt van historische gegevens uit het Functie Informatie Systeem (FIS). Een schatting op basis van de eerste drie functies leverde een verlies aan verdiencapaciteit van 35,9% op. Dit leidde tot handhaving van de indeling in de arbeidsongeschiktheidsklasse 35 tot 45%. 2.2. Bij besluit op bezwaar van 6 februari 2006 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant alsnog ongegrond verklaard en besloten de uitkering on-veranderd te baseren op een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Dit geldt volgens het bestreden besluit voor zowel de datum van de melding, 12 januari 2000, als na een wachttijd van 4 weken, 10 februari 2000, en ook ten tijde van het medisch onderzoek op 1 maart 2000. 3. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank, onder verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 5 oktober 2005, overwogen dat de diabetes mellitus als een andere ziekte of gebrek moet worden beschouwd dan die terzake waarvan reeds WAO-uitkering werd ontvangen. Datzelfde geldt voor de oogklachten die volgens appellant uit de diabetes mellitus voortkomen. Voor de stelling van appellant dat de onder de bestaande WAO-uitkering verzekerde maagklachten hun oorzaak vinden in de later gediagnosticeerde diabetes mellitus en dat aldus de oogklachten in feite dezelfde oorzaak hebben als de maag-klachten en om die reden ook WAO-verzekerd zijn, heeft appellant onvoldoende gegevens aangedragen. Uitgaande van het belastbaarheidspatroon is de rechtbank van oordeel dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies geschikt zijn voor appellant en dat de mate van arbeidsongeschiktheid terecht is gehandhaafd op 35 tot 45%. 4. De Raad ziet in hetgeen appellant in hoger beroep tegen de medische beoordeling door het Uwv heeft aangevoerd geen grond voor twijfel aan de juistheid van de verzekerings-geneeskundige beoordeling die heeft geleid tot het belastbaarheidspatroon per 1 december 1999. Appellant heeft zijn stellingen over het causaal verband tussen de maagklachten en de diabetes mellitus niet met medische gegevens onderbouwd. De Raad acht zich voldoende voorgelicht over de medische aspecten in deze zaak en ziet geen aanleiding gevolg te geven aan het verzoek van appellant om een onafhankelijke medisch deskundige te raadplegen. 5.1. Anders dan de rechtbank is de Raad er evenwel niet van overtuigd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant zoals omschreven in het belastbaarheidspatroon dat geldt per 1 december 1999. Dat belastbaarheidpatroon is uitgangspunt voor de beoordeling. 5.2. In de functie stikster (fb-code 7964, functienummer 2571-0026-001) is volgens de verwoording functiebelasting van 18 januari 2006 de belasting voor zitten omschreven als: zitten gedurende vrijwel de gehele werkdag 1 uur aaneengesloten. De belasting voor gebogen werken is: gedurende 2 uur per werkdag 5 minuten aaneengesloten. In beide gevallen is er sprake van een overschrijding van de belastbaarheid. Met name de motivering van de overschrijding ten aanzien van zitten in het rapport van de bezwaar-verzekeringsarts van 11 april 2008 acht de Raad een niet acceptabele relativering van de gestelde beperking, nu de bezwaarverzekeringsarts stelt dat voor een beperking voor zitten tot gedurende vrijwel de gehele werkdag een half uur aaneengesloten geen wetenschappelijke basis bestaat en dat er op grond van nieuwe inzichten geen reden is het zitten bij de inmiddels gestelde diagnoses niet mogelijk te achten. Reeds om die reden kunnen deze functies niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd. Daarnaast rijst twijfel ten aanzien van de motivering bij de overschrijding op gebogen werken in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 30 januari 2006, mede-ondertekend door de bezwaarverzekeringsarts, nu niet blijkt dat in dat verband de maagklachten van appellant, die reden waren voor de beperking, zijn meegewogen. 5.3. In de functie bandster (fb-code 7965, functienummer 0116-0845-001) is volgens de verwoording functiebelasting van 18 januari 2006 de belasting voor tillen omschreven als: tillen 15 keer per uur 5 kg. De belasting voor gebogen werken is: gedurende een half uur per werkdag 5 minuten aaneengesloten. In beide gevallen is er sprake van een overschrijding van de belastbaarheid. In het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 30 januari 2006 is berekend dat het tillen in de praktijk ongeveer 10 keer per uur zal voorkomen, zodat de belasting binnen de mogelijkheden zou vallen. De Raad ziet in de stukken, met name de functiebeschrijving van 25 januari 2006, versie 25 februari 1999, geen grondslag voor een dergelijke relativering van de functiebelasting. Hetzelfde geldt voor de functie met functienummer 0116-0845-002 in deze fb-code. Reeds om die reden kunnen deze functies niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd. 5.4. In de functie hulplederbewerker (fb-code 8030, functienummer 2421-0040-004) is volgens de verwoording functiebelasting van 18 januari 2006 de belasting voor zitten omschreven als: zitten gedurende vrijwel de gehele werkdag 1 uur aaneengesloten. Hier is sprake van een overschrijding van de belastbaarheid. In het rapport van de bezwaar-arbeidsdeskundige van 30 januari 2006 is overwogen dat weliswaar veelal zittend wordt gewerkt maar dat het werk desgewenst ook afwisselend staand en zittend kan worden gedaan. Dit blijkt echter noch uit de verwoording functiebelasting van 18 januari 2006 noch uit de functiebeschrijving van 25 januari 2006, versie 11 september 1998, waarin is vermeld dat in de praktijk het werk alleen zittend wordt uitgevoerd. Dezelfde belasting voor zitten geldt in de functie stikker lederwaren met functienummer 2421-0040-005 in deze fb-code, versie van 11 september 1998. Voor het overige verwijst de Raad naar zijn overweging over de relativering van de belasting ten aanzien van zitten onder 5.2. Om die reden kunnen deze functies niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd. 5.5. Tot slot is de Raad van oordeel dat de overschrijdingen van de belastbaarheid van appellant in de functie kartonette (fb-code 9109, functienummer 6191-0516-017) op de onderdelen staan en tillen onvoldoende zijn gemotiveerd. In het rapport van de bezwaar-arbeidsdeskundige van 30 januari 2006 is weliswaar vermeld dat tillen regelmatig voorkomt maar minder dan 1 kg, terwijl incidenteel 10 kg geen overschrijding van de mogelijkheden geeft, maar in de verwoording functiebelasting van 18 januari 2006 is de belasting voor tillen omschreven als: tillen 5 keer per uur 10 kg, meestal niet meer dan kg, incidenteel 10 kg. Afgezet tegen de beperking voor tillen tot 5 keer per uur 5 kg is sprake van een ontoereikende motivering van de overschrijding van de belastbaarheid. Ook deze functie kan niet aan de schatting ten grondslag worden gelegd. Hetzelfde geldt voor de tweede functie in deze fb-code met functienummer 6191-0516-019, waarvan de Raad overigens geen functiebeschrijving in de stukken heeft aangetroffen. 6. Hetgeen in 5.1 tot en met 5.5 is overwogen leidt tot de conclusie dat de in het rapport van de bezwaararbeidsdeskundige van 30 januari 2006 beschreven functies niet als grondslag van de schatting kunnen dienen. Aan het bestreden besluit ontbreekt dan ook een deugdelijke motivering, zodat het wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet in stand kan blijven. De aangevallen uitspraak komt voor vernietiging in aanmerking. 7. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in eerste aanleg en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1.288,-. Aangezien in hoger beroep een toevoeging krachtens de Wet op de Rechtsbijstand is verleend, dient € 644,- van de kosten te worden betaald aan de griffier van de Raad. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit; Bepaalt dat de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in eerste aanleg en in hoger beroep tot een bedrag groot € 1.288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen waarvan € 644,- aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 143,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C.M. van Laar en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. BP