Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8560

Datum uitspraak2008-07-16
Datum gepubliceerd2008-07-25
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803835/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / bij belangenafweging eerdere opheffing is ontbreken zicht op uitzetting meegenomen; in dat geval ook uitspraken over concrete aanknopingspunten van toepassing
Desgevraagd is door de staatssecretaris ter zitting aangegeven dat bij de belangenafweging die heeft geleid tot opheffing van de vorige inbewaringstelling, is betrokken dat op dat moment geen concreet zicht op uitzetting van de vreemdeling bestond. Gelet hierop onderscheidt de situatie waarin de maatregel in dit geval is opgelegd zich niet van die waarover de Afdeling zich heeft uitgesproken op 27 november 2007 in zaak nr. 200705642/1 (www.raadvanstate.nl) en dient te worden beoordeeld of ten tijde van het opleggen van de nieuwe maatregel sprake is van aanknopingspunten die leiden tot het oordeel dat, anders dan ten tijde van de opheffing van de eerdere bewaring, zicht op uitzetting binnen redelijke termijn niet ontbreekt. De door de staatssecretaris gestelde belangen die tot de huidige inbewaringstelling hebben geleid, bieden geen aanknopingspunten in vorenbedoelde zin, aangezien deze deels geen betrekking hebben op mogelijkheden om tot uitzetting te geraken en voor het overige zien op feiten en omstandigheden die ten tijde van de opheffing van de eerdere bewaring ook bestonden. Gelet hierop moet de huidige inbewaringstelling van de vreemdeling wegens het ontbreken van zicht op uitzetting, dat vereist is om hem met het oog op de uitzetting in bewaring te kunnen stellen, onrechtmatig worden geacht.


Uitspraak

200803835/1. Datum uitspraak: 16 juli 2008 RAAD VAN STATE AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], appellant, tegen de uitspraak in zaak nr. 08/15784 van de rechtbank 's Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 mei 2008 in het geding tussen: [appellant] en de staatssecretaris van Justitie. 1. Procesverloop Bij besluit van 2 mei 2008 is [appellant] (hierna: de vreemdeling) in vreemdelingenbewaring gesteld. Dit besluit is aangehecht. Bij uitspraak van 21 mei 2008, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank ’s Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, (hierna: de rechtbank) het daartegen door de vreemdeling ingestelde beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft de vreemdeling bij brief, bij de Raad van State binnengekomen op 27 mei 2008, hoger beroep ingesteld. Deze brief is aangehecht. De staatssecretaris van Justitie (hierna: de staatssecretaris) heeft een verweerschrift ingediend. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 9 juli 2008, waar de vreemdeling, bijgestaan door mr. A.J.G. Tijhuis, advocaat te Amsterdam, en de staatssecretaris, vertegenwoordigd door A. van de Burgt, ambtenaar in dienst van het Ministerie van Justitie, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. De vreemdeling heeft eerder in vreemdelingenbewaring verbleven van 15 november 2006 tot 8 oktober 2007. Deze inbewaringstelling is volgens het dossierstuk Model M120, (Voortgangs)Gegevens met betrekking tot uitzetting, door de staatssecretaris opgeheven vanwege een belangenafweging. Na een aanhouding op 2 maart 2008 wegens overtreding van artikel 197 van het Wetboek van Strafrecht en een detentie van twee maanden, is de vreemdeling de huidige maatregel van bewaring opgelegd. 2.2. In de eerste grief klaagt de vreemdeling dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat hij opnieuw in bewaring mocht worden gesteld op dezelfde gronden als de vorige bewaring. Ondanks de door hem verrichte inspanningen om zijn vertrek mogelijk te maken, bleek hij tijdens zijn eerdere bewaring niet uitzetbaar, zodat die maatregel moet worden geacht te zijn opgeheven omdat geen zicht op uitzetting bestond. 2.2.1. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat de vorige inbewaringstelling is opgeheven vanwege een concrete belangenafweging zodat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat er bij de huidige inbewaringstelling geen sprake is van een situatie waarin beoordeeld diende te worden of er ten aanzien van het zicht op uitzetting nieuwe feiten en omstandigheden bestonden. 2.2.2. Desgevraagd is door de staatssecretaris ter zitting aangegeven dat bij de belangenafweging die heeft geleid tot opheffing van de vorige inbewaringstelling, is betrokken dat op dat moment geen concreet zicht op uitzetting van de vreemdeling bestond. Gelet hierop onderscheidt de situatie waarin de maatregel in dit geval is opgelegd zich niet van die waarover de Afdeling zich heeft uitgesproken op 27 november 2007 in zaak nr. 200705642/1 (www.raadvanstate.nl) en dient te worden beoordeeld of ten tijde van het opleggen van de nieuwe maatregel sprake is van aanknopingspunten die leiden tot het oordeel dat, anders dan ten tijde van de opheffing van de eerdere bewaring, zicht op uitzetting binnen redelijke termijn niet ontbreekt. De door de staatssecretaris gestelde belangen die tot de huidige inbewaringstelling hebben geleid, bieden geen aanknopingspunten in vorenbedoelde zin, aangezien deze deels geen betrekking hebben op mogelijkheden om tot uitzetting te geraken en voor het overige zien op feiten en omstandigheden die ten tijde van de opheffing van de eerdere bewaring ook bestonden. Gelet hierop moet de huidige inbewaringstelling van de vreemdeling wegens het ontbreken van zicht op uitzetting, dat vereist is om hem met het oog op de uitzetting in bewaring te kunnen stellen, onrechtmatig worden geacht. De grief slaagt. 2.3. Het hoger beroep is reeds hierom gegrond. Hetgeen in de tweede grief is aangevoerd, behoeft geen bespreking. De aangevallen uitspraak dient te worden vernietigd. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Afdeling, gelet op het vorenoverwogene, het beroep van de vreemdeling tegen het besluit van 2 mei 2008 van de staatssecretaris alsnog gegrond verklaren en de inbewaringstelling van de vreemdeling opheffen. 2.4. Aan de vreemdeling wordt met toepassing van artikel 106, eerste lid, van de Vw 2000 na te melden vergoeding toegekend voor de periode van 2 mei 2008 tot 16 juli 2008, de dag van de opheffing van de inbewaringstelling. 2.5. De staatssecretaris dient op na te melden wijze tot vergoeding van de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het hoger beroep gegrond; II. vernietigt de uitspraak van de rechtbank 's-Gravenhage, nevenzittingsplaats Amsterdam, van 21 mei 2008 in zaak nr. 08/15784; III. verklaart het door de vreemdeling bij de rechtbank in die zaak ingestelde beroep gegrond; IV. bepaalt dat de vrijheidsontnemende maatregel ingevolge artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000 ingaande heden wordt opgeheven; V. veroordeelt de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) om aan de vreemdeling te betalen een vergoeding van € 5.375,00 (zegge: vijfduizenddriehonderdvijfenzeventig euro); VI. veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van bij de vreemdeling in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 1.288,00 (zegge: twaalfhonderdachtentachtig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door de Staat der Nederlanden (het Ministerie van Justitie) aan de secretaris van de Raad van State (bankrekening Raad van State 192323091) onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald. Aldus vastgesteld door mr. M.G.J. Parkins de Vin, voorzitter, en mr. T.M.A. Claessens en mr. D. Roemers, leden, in tegenwoordigheid van mr. Y.M. van Soest Ahlers, ambtenaar van Staat. w.g. Parkins-de Vin voorzitter w.g. Van Soest-Ahlers ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2008 343-495. Verzonden: 16 juli 2008 Voor eensluidend afschrift, de secretaris van de Raad van State, voor deze, mr. H.H.C. Visser, directeur Bestuursrechtspraak