Jurisprudentie
BD8553
Datum uitspraak2008-02-01
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/8449 en 06/8460 WW44
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-08-06
RechtsgebiedBouwen
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 06/8449 en 06/8460 WW44
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit heeft verweerder vergunninghoudster een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een 380/150 kV schakel/transformatorstation. Het station maakt deel uit van het project Randstad 380 dat voorziet in de gefaseerde aanleg van een 380 kV hoogspanningsverbinding in de Randstad. Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat ten gevolge van de constructie van de masten geen wezenlijke verslechtering zal optreden van de windvang van de op enige afstand van het bouwplan aanwezige Schaapweimolen, alsmede het zicht op deze molen door de plaatsing van de masten niet zal verslechteren. Eisers hebben gesteld dat verweerder het advies van de Commissie bezwaarschriften onvoldoende heeft opgevolgd. Gelet op het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, acht de rechtbank het bestreden besluit in zoverre onvoldoende gemotiveerd. De beroepen zijn derhalve gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd.De welstandscommissie heeft gemotiveerd dat de landschappelijke inpassing weloverwogen is genomen en dat de verschijningsvorm van de transformatorwand voldoet aan redelijke eisen van welstand en zich verder geen van de andere in artikel 44, eerste lid, van de Wow genoemde en van toepassing zijnde weigeringsgronden voordoen, is verweerder op grond van artikel 44, eerste lid, in samenhang met artikel 56a, eerste lid, van de Wow, verplicht de gevraagde bouwvergunning eerste fase te verlenen. In het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Uitspraak
Rechtbank 's-Gravenhage
sector bestuursrecht
eerste afdeling, meervoudige kamer
Reg. nrs. AWB 06/8449 en 06/8460 WW44
UITSPRAAK
als bedoeld in artikel 8:77
van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Uitspraak in het geding tussen
1.Bewonersvereniging [A] en 62 anderen, gevestigd te [plaats], eisers,
2.Gemeente Den Haag en het college van burgemeester en wethouders van Den Haag, eisers,
en
het college van burgemeester en wethouders van Westland, verweerder.
Derde partij: [B] B.V., gevestigd te [plaats2], vergunninghoudster.
Ontstaan en loop van het geding
Bij besluit van 24 januari 2006 heeft verweerder vergunninghoudster een reguliere bouwvergunning eerste fase verleend voor het oprichten van een 380/150 kV schakel/transformatorstation, locatie WTR00, sectie B, nummers 1332, 222, 2464, 2915 en 2916, plaatselijk bekend nabij [adres] te [plaats3].
Tegen dit besluit hebben eisers sub 1 bij brief van 1 maart 2006 en eisers sub 2 bij brief van 3 maart 2006 bezwaar gemaakt.
De voorzieningenrechter van deze rechtbank heeft bij uitspraak van 10 april 2006 het door eisers sub 1 ingediende verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen.
Bij besluit van 12 september 2006, verzonden op 14 september 2006, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie bezwaarschriften van 27 juli 2006, het hiertegen door eisers sub 1 en sub 2 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Tegen dit besluit hebben eisers sub 1 bij brief van 24 oktober 2006, ingekomen bij de rechtbank op 25 oktober 2006, beroep ingesteld. Eisers sub 2 hebben bij brief van 25 oktober 2006, ingekomen bij de rechtbank op 26 oktober 2006, beroep ingesteld. De gronden zijn daarna aangevuld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
De beroepen zijn op 23 november 2007 ter zitting behandeld.
Namens eisers sub 1 is verschenen [C], bijgestaan door J.E. Dijk, advocaat te Amsterdam. Namens eisers sub 2 is verschenen [D], bijgestaan door mr. R.J.J. Aerts, advocaat te Den Haag. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [E] en [F], bijgestaan door mr. N.S.J. Koeman, advocaat te Amsterdam. Namens vergunninghoudster zijn verschenen [G], [H],
[I] en [J], bijgestaan door mr. N.H. van den Biggelaar, advocaat te Den Haag.
Motivering
Het bouwplan voorziet in de bouw van een 380/150 kV schakel- en transformatorstation (hierna: het station). Het station maakt deel uit van het project Randstad 380 dat voorziet in de gefaseerde aanleg van een 380 kV hoogspanningsverbinding in de Randstad en zal worden gerealiseerd in meerdere fasen. In de eerste fase, die thans aan de orde is, zal één 380 kV-transformator worden opgesteld voor de voeding van het regionale 150 kV-net. Daarnaast wordt een 150 kV-schakelstation gerealiseerd voor de voeding van het lokale net.
Het bouwplan bestaat uit de volgende onderdelen:
- 6 bouwkundige cellen ten behoeve van trafo's 150 kV
- 3 bouwkundige cellen ten behoeve van trafo's 380 kV
- 4 sectiehuisjes
- 4 takhuisjes
- een opslagplaats
- 5 afspanportalen van 25 of 26 m hoogte
- 3 hoogspanningsmasten van 48 m hoogte
- een centraal dienstgebouw
- transformatoren en staketsels
- een omheining van 3,4 m hoogte.
Op dit moment is het terrein nog open weiland met in het midden zes aan elkaar gekoppelde hoogspanningsmasten van 39 meter hoogte. Hier komen drie hoogspanningslijnen bij elkaar. Daarnaast bevindt zich op het perceel aan de zijde van de Zweth een vrijstaande zevende hoogspanningsmast. Het bebouwingsoppervlak van het terrein bedraagt circa 6 ha.
Ontvankelijkheid
Blijkens artikel 2 van de statuten van de Bewonersvereniging [A] heeft de vereniging onder meer ten doel het voorkomen van de bouw van een hoogspanningsstation op de aan de wijk grenzende 'Tennet-locatie' . Gelet hierop is de vereniging door het bestreden besluit rechtstreeks in haar belang getroffen en moet zij als belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, derde lid, van de Awb worden aangemerkt.
Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) eerder heeft overwogen in de uitspraak van 14 augustus 2002 (AB 2002, 394) is het enkele feit dat iemand eigenaar is van gronden die in de onmiddellijke nabijheid zijn gelegen van een bouwlocatie voldoende om hem aan te merken als rechtstreeks belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Awb. Nu de gemeente Den Haag eigenaresse is van diverse percelen die grenzen aan de gronden waarop het bouwplan is voorzien, moet de gemeente Den Haag naar het oordeel van de rechtbank als rechtstreeks belanghebbende worden aangemerkt.
Ten aanzien van de vraag of ook het college van burgemeester en wethouders van Den Haag als belanghebbende kan worden aangemerkt overweegt de rechtbank dat niet uit te sluiten valt dat het bouwplan gevolgen heeft voor de ruimtelijke ontwikkeling in een gedeelte binnen de gemeente Den Haag. Aangezien aan het college van burgemeester en wethouders belangen zijn toevertrouwd in het kader van de ruimtelijke ordening, zijn naar het oordeel van de rechtbank ook de belangen van het college rechtstreeks bij het bestreden besluit betrokken.
Standpunten van partijen
Verweerder heeft in het bestreden besluit overwogen dat ten gevolge van de constructie van de masten geen wezenlijke verslechtering zal optreden van de windvang van de op enige afstand van het bouwplan aanwezige Schaapweimolen, alsmede dat het zicht op deze molen door de plaatsing van de masten niet zal verslechteren, zodat is voldaan aan artikel 7 van het ter plaatse geldende bestemmingsplan. Het bouwplan is ook overigens in overeenstemming met het bestemmingsplan, gelet op het advies van de Welstandscommissie van 23 maart 2006 niet in strijd met redelijke eisen van welstand en voldoet aan de van toepassing zijnde bepalingen van de Bouwverordening, aldus verweerder.
Eisers hebben gesteld dat verweerder het advies van de Commissie bezwaarschriften onvoldoende heeft opgevolgd, omdat de motivering inzake welstand niet is aangevuld. Er wordt volgens hen niet voldaan aan de afstandeisen uit de VNG-brochure Bedrijven en Milieuzonering en het bouwplan brengt gezondheidsschade, gezondheidsrisico's en veiligheidsrisico's, luchtverontreiniging en geluidhinder met zich. Het bestreden besluit achten zij in strijd met het rijksbeleid inzake stralingsrisico's, strijdig met de bouwverordening en met redelijke eisen van welstand. Voorts heeft verweerder volgens eisers ten onrechte nagelaten om een alternatief plan voor dit project in hun afwegingen te betrekken.
Eisers bestrijden dat het bouwplan in overeenstemming is met het bestemmingsplan, omdat de gronden bestemd zijn voor een transformatorstation en niet voor een schakelstation en/of een hoogspanningsstation zoals is voorzien in het project Randstad 380. Voor zover de hoogspanningsmasten zijn gelegen buiten de bestemming bovengrondse hoogspanningsverbinding zijn deze in strijd met het bestemmingsplan. Ook wordt het maximale bebouwingspercentage overschreden.
De hoogspanningsmasten en afspanportalen zijn vergund binnen de contour van de aangegeven molenbiotoop en in strijd met artikel 7 van de planvoorschriften. Het bouwplan voldoet niet aan redelijke eisen van welstand, omdat niet is voldaan aan de door de welstandscommissie gestelde voorwaarde dat de kleur en materialisering van de transformatorbehuizing nader ter goedkeuring moeten worden overgelegd. Het bouwplan is ten onrechte niet getoetst aan de stedenbouwkundige voorschriften van de Bouwverordening, aldus eisers.
Wettelijk kader
Ingevolge artikel 56a, eerste lid, van de Woningwet (Wow), wordt een reguliere bouwvergunning op aanvraag in twee fasen verleend. De bouwvergunning eerste fase mag slechts en moet ingevolge het tweede lid van dit artikel worden geweigerd indien een weigeringsgrond als bedoeld in artikel 44, eerste lid, onderdeel b, c, d of e, van toepassing is, met dien verstande dat onderdeel b van dat lid slechts van toepassing is voor zover de daar bedoelde voorschriften van stedenbouwkundige aard zijn.
In artikel 44, eerste lid, van de Woningwet (Wow) is bepaald dat een reguliere bouwvergunning alleen mag en moet worden geweigerd indien sprake is van een van de daar gegeven weigeringsgronden. Daartoe behoren, voor zover in dit geding in geschil en samengevat:
- (b.) het bouwen voldoet niet aan de bouwverordening;
- (c.) het bouwen is in strijd met het bestemmingsplan;
- (d.) het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk is in strijd met redelijke
eisen van welstand.
Ter plaatse geldt het bestemmingsplan 'Bedrijventerrein Wateringse Veld', vastgesteld door de raad van de gemeente Wateringen op 30 november 1999. Het perceel heeft de bestemming 'Nutsbedrijf' en, ten dele daarmee over-lappend, de bestemming 'Hoogspanningsverbinding'.
In artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat de op de kaart voor 'Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor een 150/380 kV transformatorstation.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn op deze gronden in verband met de bestemming toelaatbaar:
a. bedrijfsgebouwen (met uitzondering van bedrijfswoningen);
b. bouwwerken, geen gebouwen zijnde;
c. verhardingen;
d. een toegangsweg;
groenvoorzieningen.
Ingevolge het derde lid van dit artikel mogen de in lid 2 bedoelde bouwwerken worden gebouwd met inachtneming van de volgende bepalingen:
a. de goothoogte van de gebouwen mag ten hoogste 6,00 meter bedragen;
b. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde mag ten hoogste 60,00 meter bedragen;
c. de bouwhoogte van erfscheidingen mag ten hoogste 3,00 meter bedragen;
d. het bebouwingspercentage als op de kaart aangegeven.
In artikel 14, eerste lid, van de planvoorschriften is bepaald dat de op de kaart voor 'Hoogspanningsverbinding' aangewezen gronden mede zijn bestemd voor een bovengrondse hoogspanningsverbinding (380 kV) en voor een ondergrondse hoogspanningsverbinding (150 kV).
Ingevolge het tweede lid van dit artikel zijn op deze gronden in verband met de bestemming uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde toelaatbaar, zoals hoogspanningsmasten.
Ingevolge het derde lid, onder a, van dit artikel mag de bouwhoogte van de in lid 2 bedoelde bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten hoogste 60,00 meter bedragen. Op grond van het derde lid, onder b, van dit planvoorschrift is bebouwing als bedoeld in de artikelen 9, 10, 13, 15, 16 en 17 alleen toegestaan indien de belangen van het energiebedrijf zulks gedogen en nadat burgemeester en wethouders advies hebben ingewonnen bij de verbindingbeheerder.
Ingevolge artikel 1, lid 14, van de planvoorschriften wordt onder bebouwingspercentage verstaan: een op de plankaart of in de voorschriften aangegeven percentage, dat de grootte van het deel van een bouwperceel aangeeft dat ten hoogste mag worden bebouwd.
Onder bouwen wordt op grond van artikel 1, lid 3 verstaan: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk.
Ingevolge artikel 1, lid 4 wordt onder bouwwerk verstaan: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, welke hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond.
Ingevolge artikel 1, lid 5, wordt onder gebouw verstaan: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt.
Ingevolge artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften geven de op de plankaart of in de voorschriften opgenomen percentages aan hoeveel van de desbetreffende gronden ten hoogste mogen worden bebouwd met gebouwen en overkappingen.
In artikel 7 van de planvoorschriften is bepaald dat binnen de aanduiding 'grens beschermingszone windmolen' de hoogte van bebouwing/beplanting niet hoger mag zijn dan 1/30 van de afstand tussen bouwwerk/beplanting en de molen, gerekend vanaf de onderste punt van de verticaal staande wiek. In situaties waarin de vrije windvang en het zicht op de molen reeds beperkt zijn is afwijking van bovengenoemd criterium mogelijk, mits de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder beperkt worden.
Beoordeling
Op grond van de planvoorschriften zijn de voor 'Nutsbedrijf' aangewezen gronden bestemd voor een 150/380 kV transformatorstation. In de toelichting op het bestemmingsplan is vermeld dat het gebied gezien de aard van de bedrijvigheid uitsluitend is te gebruiken ten behoeve van nutsvoorzieningen met een relatief lage bebouwingsdichtheid. In het bestemmingsplan is derhalve niet expliciet bepaald dat ter plaatse tevens een schakelstation is beoogd noch blijkt dit uit de toelichting. Eisers leiden uit de totstandkomingsgeschiedenis van het bestemmingsplan, het spraakgebruik en de ruimtelijke effecten van transformator- en schakelstations af dat het bestemmingsplan niet beoogt een transformator- en schakelstation als hier aan de orde mogelijk te maken, maar een (veel beperkter) transformatorstation.
De rechtbank volgt dit betoog niet. Het in geding zijnde terrein was in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied', uit 1974 bestemd als 'Uit te werken bestemming Nutsbedrijf', waaronder volgens artikel 14 van de planvoorschriften moest worden verstaan een schakel- en verdeelstation voor de elektriciteitsvoorziening. De toelichting van dat bestemmingsplan vermeldt dat deze bestemming dient voor de te bouwen 380 kV - 150 kV en 25 kV schakelstations ten behoeve van de 150 kV-hoogspanningsverbinding Delft-Wateringen, Wateringen-Rijswijk en Wateringen-Westerlee, alsmede voor de geprojecteerde 380 kV-verbinding Wateringen-Zevenhuizen. Voorts dient blijkens de toelichting rekening te worden gehouden met de tot een spanning van 380 kV om te bouwen 150 kV-verbinding Wateringen-Westerlee die een onderdeel zal vormen van de te bouwen 380 kV-verbinding Wateringen-Maasvlakte. Hieruit blijkt dat een hoogspanningsstation met dezelfde functie als thans in het kader van het project Randstad 380 reeds voorzien was in het bestemmingsplan 'Landelijk gebied'. Voorts wordt het begrip schakelstation in dat bestemmingsplan gebruikt, zowel in de doelomschrijving, de uitwerkingsregels als de toelichting.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van het thans vigerende bestemmingsplan valt naar het oordeel van de rechtbank niet af te leiden dat een beperking is beoogd van de gebruiks- en bebouwingsmogelijkheden die het bestemmingsplan uit 1974 bood. In dit verband is van betekenis dat de rechtsvoorgangster van vergunninghoudster in haar zienswijze op het ontwerp-bestemmingsplan heeft opgemerkt dat haar bestaande en toekomstige elektriciteitswerken in het plan op zeer bevredigende wijze zijn gewaarborgd, waarbij zij een te bouwen 150/380 kV-station met name heeft genoemd. Uit de reactie van de gemeenteraad op deze zienswijze, die verder technische details betreft, valt niet af te leiden dat de gemeenteraad met betrekking tot de functie van het te realiseren hoogspanningsstation een ander standpunt heeft ingenomen dan in het voorheen geldende bestemmingsplan. Daarnaast wijst de rechtbank er op dat uit de reactie van de rechtsvoorgangster van vergunninghoudster van 25 augustus 1995 op het voorontwerpbestemmingsplan 'Wateringse Veld' van de gemeente Den Haag blijkt dat de plannen voor een station bestaande uit schakelinstallaties op 380 en 150 kV-niveau, vier 380/150 kV- en vier 150/25 kV-transformatoren, derhalve vergelijkbaar met het thans in geding zijnde bouwplan, reeds in 1995 bestonden.
Ten slotte heeft verweerder naar voren gebracht dat een transformatorstation per definitie een schakel- en transformatorstation betreft, omdat de transfor-matoren met de stroomtoevoerende en -afvoerende hoogspanningsverbindingen verbonden moeten worden, welke uitleg de rechtbank aannemelijk voorkomt.
De stelling dat lagere voltages dan 150 kV in strijd zijn met de bestemming, omdat die voorschrijft dat ter plaatse slechts voltages van 150 kV dan wel 380 kV zijn toegestaan, volgt de rechtbank niet. Het feit dat de op de kaart voor 'Nutsbedrijf' aangewezen gronden zijn bestemd voor een 150/380 kV transformatorstation wil immers - zoals door verweerder en vergunning-houdster is uiteengezet - niet zeggen dat slechts mag worden getrans-formeerd tussen 150 kV en 380 kV, maar betekent dat ter plaatse zowel een 150 kV- als een 380 kV-transformatorstation is toegestaan. Omtrent het voltage waarnaar beide installaties transformeren zijn geen voorschriften opgenomen.
Gelet op het vorenstaande moet naar het oordeel van de rechtbank onder het begrip ‘150/380 kV transformatorstation’ worden verstaan een hoogspanningsstation als in het bouwplan aan de orde, inclusief een schakelstation. Dit betekent dat het bouwplan niet in strijd is met de bestemming 'Nutsbedrijf'.
De stelling dat artikel 12, eerste lid, van de planvoorschriften een weigeringsgrond oplevert, omdat niet in verband met de bestemming zal worden gebouwd, faalt derhalve. Ook overigens is niet gebleken dat het bouwplan zich niet verdraagt met artikel 12 van de planvoorschriften.
De stelling dat voor zover de gronden zijn aangewezen voor 'Hoogspanningsverbinding' in het geheel geen bouwwerken in verband met het transformatorstation zijn toegelaten kan evenmin slagen. In artikel 12 van de planvoorschriften is - anders dan bij andere bestemmingen in het plangebied - niet de bepaling opgenomen dat voor zover de gronden samenvallen met de bestemming 'Hoogspanningsverbinding' die gronden primair zijn bestemd voor hoogspanningsverbindingen. Daarnaast stelt het derde lid, onder b, van artikel 14 geen beperkingen ten aanzien van bebouwing als bedoeld in artikel 12 van de planvoorschriften. Hieruit volgt dat de bestemming 'Nutsbedrijf' prevaleert boven de bestemming 'Hoog-spanningsverbinding', zodat op gronden met de bestemming 'Nutsbedrijf' ook bouwwerken zijn toegestaan voor zover die gronden tevens de bestemming 'Hoogspanningsverbinding' hebben. Gelet op de inrichting van een hoogspanningsstation, waarbij hoogspanningsleidingen, transformatoren en andere bouwwerken een samenhangend geheel vormen, is een andere bebouwingsregeling ook niet goed denkbaar.
Blijkens artikel 14 van de planvoorschriften is het uitgangspunt dat hoogspanningsmasten worden gebouwd op gronden met de bestemming 'Hoogspanningsverbinding'. Niet gebleken is dat het bouwplan zich niet verdraagt met dit uitgangspunt. Omdat de bebouwingsvoorschriften van artikel 14 van de planvoorschriften worden geabsorbeerd door de voorschriften van artikel 12, zijn op gronden met deze bestemming ingevolge artikel 12, derde lid, van de planvoorschriften bouwwerken, geen gebouwen zijnde toegestaan tot een hoogte van 60,00 meter, waarmee kennelijk hoogspanningsmasten worden bedoeld. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet staande worden gehouden dat deze niet ten dienste van een transformatorstation kunnen worden opgericht.
Op de plankaart is bij de bestemming 'Nutsbedrijf' een bebouwingspercentage van 20 aangegeven. Eisers stellen zich op het standpunt dat dit percentage niet alleen ziet op gebouwen, maar ook op bouwwerken, geen gebouwen zijnde. Het begrip 'bebouwingspercentage' genoemd in artikel 12, derde lid, onder d, van de planvoorschriften is volgens hen uitsluitend gedefinieerd in artikel 1, lid 14, dat ziet op alle vormen van bebouwing.
De rechtbank volgt deze uitleg niet. Het begrip 'bebouwingspercentage' genoemd in artikel 12, derde lid, onder d, van de planvoorschriften is in artikel 12 immers niet nader omschreven, maar zowel gedefinieerd in artikel 1, lid 14, als in artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften. Het derde lid van artikel 12 is dan ook geen specificatie van artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften. Uit de tekst en toelichting noch uit de systematiek van het bestemmingsplan kan worden afgeleid dat laatstbedoelde bepaling niet van toepassing zou zijn op de bestemming 'Nutsbedrijf' en de daarbij behorende bouwvoorschriften. Hierbij merkt de rechtbank nog op dat een zelfde regeling betreffende het bebouwingspercentage als in artikel 12 is opgenomen in de artikelen 10 en 11 van het bestemmingsplan die betrekking hebben op de bestemmingen 'Bedrijfsdoeleinden II' respectievelijk 'Bedrijfsdoeleinden III'. Aangezien bij de overige bestemmingen in de bebouwingsvoorschriften geen relatie wordt gelegd met op de plankaart opgenomen bebouwingspercentages, zou in de opvatting van eisers aan artikel 3, tweede lid, geen betekenis toekomen.
Omdat in artikel 3, tweede lid, van de planvoorschriften zonder voorbehoud is bepaald dat de op de plankaart of in de voorschriften opgenomen percentages aangeven hoeveel van de desbetreffende gronden ten hoogste mogen worden bebouwd met gebouwen en overkappingen, ziet het bebouwingspercentage van 20 bij de bestemming 'nutsbedrijf' naar het oordeel van de rechtbank slechts op gebouwen en overkappingen. Niet in geschil is dat de oppervlakte van dergelijke bebouwing in het bouwplan onder dit percentage blijft.
Het bouwplan valt, met uitzondering van een deel in de noordwestelijke hoek van het perceel waarop geen bebouwing is voorzien, binnen de op de plankaart aangegeven molenbiotoop van de Schaapweimolen. Uit de eerste volzin van artikel 7 van de planvoorschriften blijkt dat bebouwing in deze zone niet hoger mag zijn dan 1/30 van de afstand tussen het bouwwerk en de molen. In een ambtelijke notitie van verweerder is aangegeven dat op de kortste afstand van het perceel tot de molen (130 m) gelet op deze bepaling tot een hoogte van maximaal 6,88 m gebouwd mag worden, en op de grootste afstand van de molen (400 m, de grens van de molenbiotoop) tot een hoogte van 15,88 m. Vast staat dat het bouwplan voorziet in bebouwing die hoger is, te weten drie hoogspanningsmasten van 48 m hoog en vijf afspanportalen van 25 of 26 meter hoog.
In de huidige situatie zijn zeven hoogspanningsmasten met een hoogte van circa 39 m aanwezig, waardoor de vrije windvang en het zicht op de molen reeds beperkt zijn. Dit betekent dat, gelet op de tweede volzin van artikel 7, hoger gebouwd mag worden dan de op grond van de eerste volzin berekende hoogtelijn van 6,88 tot 15,88 m, mits de vrije windvang en het zicht op de molen niet verder beperkt worden.
De rechtbank is van oordeel dat bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een verdere beperking van de windvang en het zicht op de molen, buiten beschouwing dient te blijven de bebouwing die op grond van de eerste volzin van artikel 7 mogelijk is, dat wil zeggen bebouwing lager dan genoemde hoogtelijn. Bij dergelijke bebouwing is immers nog geen sprake van een 'afwijking' van de in deze volzin neergelegde norm en worden de door die norm beschermde belangen van windvang en zicht op de molen niet aangetast. Dit betekent dat het bouwplan voor zover dat hoger is dan genoemde hoogtelijn, dat wil zeggen de drie hoogspanningsmasten en de afspanportalen, moet worden vergeleken met de zeven bestaande masten, waarvan er zes centraal op het perceel zijn gesitueerd en één nabij de Zweth en de Schaapweimolen, voor zover die hoger zijn dan die lijn. Anders dan gesteld kunnen de hekwerken, nu die 3,4 m hoog zijn, in dit kader geen rol spelen. Daarnaast is evenmin van belang, zoals door eisers sub 2 gesteld, of het bouwwerk al dan niet als één bouwplan moet worden aangemerkt, aangezien bij de beoordeling van de vraag of sprake is van een verdere beperking van de windvang en het zicht op de molen slechts de feitelijke situatie en toekomstige situatie van belang zijn en niet de vraag of het bouwplan vergunningplichtig is dan wel in strijd is met een wettelijk voorschrift.
Gelet hierop alsmede de brief van de Directie Maatschappij en Bestuur van de provincie Zuid-Holland van 21 maart 2006 aan de gemeente Westland in aanmerking genomen, waarin is geconcludeerd dat ten gevolge van het bouwplan sprake is van een per saldo - niet wezenlijke - verslechtering van de molenbiotoop voldoet het bouwplan naar het oordeel van de rechtbank aan artikel 7 van de planvoorschriften.
Het bouwplan is derhalve in overeenstemming met het bestemmingsplan.
Nu geen vrijstelling is vereist, kunnen de milieutechnische bezwaren van eisers sub 1 tegen het bouwplan in deze procedure niet aan de orde komen.
In het advies van de Welstandcommissie van 10 januari 2006 is opgemerkt dat het bouwplan niet strijdig is met redelijke eisen van welstand, mits kleur en materialisering nader ter goedkeuring worden overlegd. Blijkens het aanvullend advies van 23 maart 2006 acht de Welstandscommissie, na het voorgestelde materiaal- en kleurgebruik gezien te hebben, het bouwplan niet strijdig met redelijke eisen van welstand. Omtrent het tegenadvies van
[naam] uit mei 2006 heeft de welstandscommissie blijkens haar brief van 20 augustus 2006 slechts opgemerkt geen aanleiding te zien haar eerder gegeven advies te herzien.
De door verweerder overgelegde brief van de welstandscommissie van
26 april 2007 is buiten de in artikel 8:58, eerste lid, van de Awb genoemde termijn ingediend en zal om die reden niet bij de beoordeling van het bestreden besluit worden betrokken.
Mede gelet op het advies van de commissie voor de bezwaarschriften, waarin is geconcludeerd dat het welstandsadvies van 23 maart 2006 nadere toelichting behoeft, acht de rechtbank het bestreden besluit in zoverre onvoldoende gemotiveerd. De beroepen zijn derhalve gegrond en het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Awb te worden vernietigd.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling, zoals bijvoorbeeld haar uitspraak van 17 december 2003 (AB 2004, 130) dient het college te beslissen omtrent het bouwplan zoals dat is aangevraagd. Indien het bouwplan op zichzelf aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren.
Niet gebleken is dat in dit geval sprake is van een gelijkwaardig alternatief.
Nu de welstandscommissie blijkens het verhandelde ter zitting nader heeft gemotiveerd dat de landschappelijke inpassing weloverwogen is genomen en dat de verschijningsvorm van de transformatorwand voldoet aan redelijke eisen van welstand en zich verder geen van de andere in artikel 44, eerste lid, van de Wow genoemde en van toepassing zijnde weigeringsgronden voordoen, is verweerder op grond van artikel 44, eerste lid, in samenhang met artikel 56a, eerste lid, van de Wow, verplicht de gevraagde bouwvergunning eerste fase te verlenen.
In het vorenstaande ziet de rechtbank aanleiding de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten.
Verweerder wordt in de door eisers sub 1 en 2 gemaakte proceskosten veroordeeld, waarbij met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht het gewicht van de zaak is bepaald op 1 (gemiddeld) en voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (het indienen van een beroepschrift en het verschijnen ter zitting) aan ieder van eisers afzonderlijk 2 punten worden toegekend.
Beslissing
De rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
verklaart de beroepen gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
bepaalt dat de gemeente Westland aan eisers sub 1 en 2 afzonderlijk het door hen betaalde griffierecht, te weten € 281,-, vergoedt;
veroordeelt verweerder in de door eisers gemaakte proceskosten ten bedrage van € 644,-, welk bedrag de gemeente Westland aan eisers sub 1 en 2 afzonderlijk moet vergoeden.
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Aldus gegeven door mrs. A.C.M. van Wesenbeeck, S. Verheijen en
C.F. Mewe en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2008, in tegenwoordigheid van de griffier drs. A.C.P. Witsiers.