Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8551

Datum uitspraak2008-07-11
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/6160 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Toekenning WAO-uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Geen twijfel aan de vastgestelde beperkingen van betrokkene. CBBS-2. Nadere motivering in hoger beroep.


Uitspraak

06/6160 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 25 september 2006, 04/2315 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 11 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant heeft mr. F.W. Verweij, advocaat te Utrecht, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. H.S.K. Jap-A-Joe, kantoorgenoot van mr. Verweij, voornoemd. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.H.J. Kuilenburg. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 29 september 2003 is aan appellant een WAO-uitkering toegekend met ingang van 28 november 2003, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. 1.2. Bij het bestreden besluit van 20 april 2004 heeft het Uwv het hiertegen ingestelde bezwaar ongegrond verklaard. 1.3. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft zij overwogen dat het medisch onderzoek volledig en zorgvuldig is geweest en dat appellant in beroep geen medische gegevens heeft overgelegd die aanleiding geven tot twijfel aan de juistheid van de vastgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML). Wat betreft de arbeidskundige beoordeling heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige niet alle signaleringen kenbaar heeft gemaakt en dat het bestreden besluit daarom zal worden vernietigd wegens een motiveringsgebrek. Voorts heeft de rechtbank overwogen dat de bezwaararbeidsdeskundige in beroep evenmin melding heeft gemaakt van alle signaleringen. Wat betreft de niet-matchende items heeft de bezwaararbeidsdeskundige geen aandacht besteed aan de verzwakte huidbarrière van appellant, doch de overige niet-matchende items zijn naar het oordeel van de rechtbank afdoende toegelicht. Wat betreft de belasting op tillen en dragen in de functie van produktiemedewerker hout en bouw heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is van overschrijdingen van de normaalwaarden welke door de bezwaararbeidsdeskundige niet zijn vermeld in zijn rapportage, terwijl hij evenmin heeft toegelicht of deze functie op deze punten geschikt te achten is voor appellant. De overige arbeidskundige grieven van appellant slagen naar het oordeel van de rechtbank niet. 1.4. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de overwegingen van de rechtbank niet te rijmen zijn met het dictum. Uit de overwegingen valt op te maken dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het bestreden besluit moet worden vernietigd. Voorts herhaalt appellant zijn eerdere grieven dat hij arbeidsongeschikt is in verband met zijn psychische klachten en dat ten onrechte geen overleg is gepleegd door het Uwv met de behandelende sector. Hij heeft tenslotte aangevoerd dat hij, gelet op onder meer zijn duizeligheidsklachten, niet in staat is om de voorgehouden functies te vervullen. 1.5. Het Uwv heeft in hoger beroep zijn standpunt gehandhaafd, waarbij nog rapportages zijn ingediend van de bezwaarverzekeringsarts en van de bezwaararbeidsdeskundige. 2.1. De Raad overweegt het volgende. 2.2. De Raad is met de rechtbank van oordeel dat geen aanleiding tot twijfel bestaat aan de in de FML neergelegde beperkingen van appellant en stelt zich volledig achter de overwegingen van de rechtbank onder het kopje “Medische aspecten” van de aangevallen uitspraak. In hoger beroep heeft appellant zijn standpunt evenmin als in eerste aanleg onderbouwd met medische gegevens die twijfel aan de medische beoordeling door het Uwv oproepen. 2.3. Wat betreft de arbeidskundige beoordeling overweegt de Raad het volgende. De schatting is, gelet op de rapportage van de arbeidsdeskundige van 25 september 2003 in samenhang met de rapportage van bezwaararbeidsdeskundige van 19 januari 2007, gebaseerd op de functies van produktiemedewerker industrie (SBC-code 111180); produktiemedewerker textiel (SBC-code 272043) en inpakker (SBC-code 111190). Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat niet voldoende is gemotiveerd waarom de voorgehouden functies geschikt zijn te achten voor appellant omdat niet alle signaleringen inzichtelijk zijn gemaakt. Naar het oordeel van de Raad is met de uitdraaien resultaat functiefunctiebeoordeling van 19 januari 2007 en de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige in hoger beroep, gedateerd 19 januari 2007, 18 juli 2007 en 27 mei 2008, in samenhang met de rapportage van de bezwaararbeidsdeskundige in eerste aanleg van 22 maart 2005, pas voldaan aan de eisen van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid van een schattingsbesluit, welke door de Raad in zijn vaste jurisprudentie ten aanzien van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem zijn neergelegd. Mitsdien is eerst in de fase van het hoger beroep afdoende gemotiveerd dat de bovengenoemde functies gelet op de bij de FML vastgestelde beperkingen geschikt zijn te achten voor appellant. Wat betreft de grief van appellant ingebracht ter zitting van de Raad ten aanzien van de ongeschiktheid van de voorgehouden functies in verband met de wondjes op zijn armen overweegt de Raad het volgende. Uit de voorhanden medische informatie blijkt naar het oordeel van de Raad slechts van (contact-)eczeem voor olie en water, waarbij, zoals ter zitting bevestigd door appellant, de eczeemklachten vooral in de elleboogholtes voorkomen. De behandelende dermatoloog adviseert dat bij uitoefening van de eigen werkzaamheden van appellant het contact met olie en/of water sterk teruggebracht moet worden. Nu in de voorgehouden functies geen sprake is van contact met olie en/of water zijn deze functies terecht door het Uwv aan de schatting ten grondslag gelegd. Wat betreft de door appellant gestelde gevoeligheid van de handen en armen voor viezigheid van buitenaf in verband met de wondjes, is de Raad van oordeel dat dit niet in de weg staat aan de uitoefening van de voorgehouden functies. Voor zover al sprake is van infectiegevaar door contact met andere stoffen bij de uitoefening van de functies, kan dit eenvoudig voorkomen worden door passende kleding en/of (incidenteel) handschoenen te dragen. 3.1. Gelet op het bovenstaande is de Raad van oordeel dat het bestreden besluit ten aanzien van de arbeidskundige beoordeling een zorgvuldige voorbereiding en afdoende motivering ontbeert, doch dat deze gebreken bij de rapportages van de bezwaararbeidsdeskundige in hoger beroep zijn hersteld. Nu de rechtbank bij de aangevallen uitspraak, in kennelijke tegenspraak met haar eigen overwegingen ten aanzien van de arbeidskundige besluitvorming van het Uwv, het beroep ongegrond heeft verklaard zal de aangevallen uitspraak worden vernietigd. Voorts zal het bestreden besluit eveneens worden vernietigd, waarbij de Raad aanleiding ziet om, onder toepassing van het bepaalde in artikel 8:72, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. 3.2. Tot slot ziet de Raad aanleiding om het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten zijn begroot op € 805,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 1449,-. Aangezien er in hoger beroep sprake is van een toevoeging krachtens de Wet op de Rechtsbijstand, dient de betaling van het bedrag van € 644,- te geschieden aan de griffier van de Raad. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Vernietigt het bestreden besluit waarbij hij bepaalt dat de rechtsgevolgen van dit besluit in stand blijven; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep tot een bedrag van € 805,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante en in hoger beroep tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellant betaalde griffierecht in beroep ad € 37,- en in hoger beroep ad € 105,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2008. (get.) J. Brand. (get.) W.R. de Vries. TM