Jurisprudentie
BD8525
Datum uitspraak2008-07-22
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4951 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/4951 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking (volledige) WAO-uitkering. Arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. CBBS-2: het is thans voldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies, ook werkelijk geschikt zijn te achten voor betrokkene.
Uitspraak
06/4951 WAO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 27 juli 2006, 06/895 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
[Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene)
en
appellant.
Datum uitspraak: 22 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft hoger beroep ingesteld.
Namens betrokkene heeft mr. L.J. den Braber, werkzaam bij SRK Rechtsbijstand te Zoetermeer, een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft een vraag van de Raad beantwoord, onder overlegging van een rapport van een bezwaararbeidsdeskundige van 14 april 2008. Betrokkene heeft hierop gereageerd bij brief van 29 mei 2008.
Op 9 juni 2008 heeft appellant een nader rapport van 9 juni 2008 van de bezwaararbeids-deskundige alsmede een rapport van een bezwaarverzekeringsarts van 5 juni 2008 ingezonden. Betrokkene heeft hierop gereageerd bij brief van 9 juni 2008.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2008. Appellant heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.E.G. de Jong. Betrokkene en haar gemachtigde zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen.
II. OVERWEGINGEN
1. Betrokkene viel voor haar werk als stikster uit als gevolg van onder meer spierpijnen en spierverkrampingen. Sedert 6 juli 2004 ontving zij een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) naar een mate van arbeidsonge-schiktheid van 80 tot 100%.
2. Bij besluit van 18 juli 2005 heeft appellant deze uitkering met ingang van 15 september 2005 ingetrokken, onder de overweging dat de mate van arbeidsonge-schiktheid met ingang van laatstgenoemde datum minder dan 15% was. Bij besluit van 6 januari 2006 (hierna: het bestreden besluit) heeft appellant het door betrokkene tegen dit besluit gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
3. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep voor zover gericht tegen arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit gegrond verklaard, het arbeidskundige gedeelte van het bestreden besluit vernietigd, het beroep voor het overige ongegrond verklaard en appellant opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inacht-neming van de uitspraak. Tevens heeft de rechtbank beslissingen gegeven ter zake van griffierecht en proceskosten.
4. Met verwijzing naar zijn uitspraken van 16 maart 2005, LJN: AT1852, en 23 januari 2008, LJN: BC2880, overweegt de Raad allereerst, ambtshalve, dat de arbeidskundige component van een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling niet is aan te merken als een zelfstandig deelbesluit. Een arbeidsongeschiktheidsbeoordeling bestaat derhalve ook niet uit onderdelen van een besluit als bedoeld in (de wetsgeschiedenis van) artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Zoals de Raad in de uitspraken van 16 maart 2005 en 23 januari 2008, alsook in zijn uitspraak van 28 november 2007, LJN: BB9311, heeft overwogen, betekent dit dat voor gedeeltelijke vernietiging geen plaats is.
5. Het hoger beroep van appellant richt zich tegen het oordeel van de rechtbank over de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank heeft, onder verwijzing naar haar uitspraak van 3 januari 2006, LJN: AU9030, overwogen dat appellant naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 9 november 2004, zie LJN: AR4716 en volgende, weliswaar aanpassingen heeft gepleegd aan het Claim Beoordelings- en Borgingssysteem (CBBS), maar dat niet alle aan dat systeem klevende gebreken daarmee zijn opgeheven. Naar haar oordeel zou dat wel het geval zijn als in de Functionele Mogelijkheden Lijst (of door middel van het verstrekken van een lijst) de normaal-waarden inclusief interpretatiekader van het CBBS-handboek (zoals frequentie) worden weergegeven, én indien ten aanzien van alle signaleringen wordt verklaard waarom de functie ondanks die signaleringen geschikt kan worden geacht. Nu in het voorliggende geval niet aan laatstgenoemde vereisten is voldaan, ontbeert de onderhavige schatting naar het oordeel van de rechtbank een als toereikend aan te merken niveau van transparantie, verifieerbaarheid en toetsbaarheid, zodat het bestreden besluit in strijd is met artikel 3:2 en artikel 7:12, eerste lid, van de Awb.
6. Appellant heeft de juistheid van het oordeel van de rechtbank op dit punt betwist en zich op het standpunt gesteld dat met de door hem gepleegde aanpassingen aan het CBBS een juiste uitvoering is gegeven aan de hierboven bedoelde uitspraken van de Raad van 9 november 2004. Naar aanleiding van de uitspraken van de Raad van 12 oktober 2006 heeft appellant de in rubriek I van deze uitspraak genoemde nadere rapporten in het geding gebracht.
7. Betrokkene heeft zich ter zake van dit punt in verweer gesteld achter het oordeel van de rechtbank. Betrokkene heeft voorts in haar brief van 29 mei 2008 bezwaren naar voren gebracht tegen de door appellant aan haar voorgehouden functies. Zij heeft daarbij aangegeven, kort samengevat, dat op sommige aspecten haar belastbaarheid wordt overschreden, sommige functies een diploma-eis kennen waaraan zij niet voldoet en dat van sommige functies onvoldoende aannemelijk is dat zij ook op de datum in geding op de arbeidsmarkt voorkwamen.
De Raad overweegt als volgt.
8.1. In zijn uitspraken van 12 oktober 2006, LJN: AY9971, inzake de door appellant naar aanleiding van de hiervoor vermelde uitspraken van de Raad van 9 november 2004 aan het CBBS aangebrachte aanpassingen, heeft de Raad overwogen het genoegzaam aannemelijk te achten dat het aangepaste systeem, zowel bij de matchende als bij de
niet-matchende beoordelingspunten, mogelijke overschrijdingen in de geselecteerde functies van de belastbaarheid van een verzekerde alle onderkent en signaleert. Deze overschrijdingen zullen zich doorgaans kunnen voordoen indien een verzekerde door de verzekeringsarts beperkt wordt geacht ten opzichte van de normaalwaarde of indien in een functie een belasting wordt gevraagd die meer bedraagt dan de normaalwaarde. Met evenbedoeld onderkennen en signaleren wordt bereikt dat voor alle betrokkenen - de verzekerde zelf, diens eventuele rechtshulpverlener alsmede de rechter - op betrekkelijk eenvoudige wijze kenbaar is dat een gemotiveerde toelichting, onder omstandigheden als resultaat van voorafgaand overleg tussen arbeidsdeskundige en verzekeringsarts, noodzakelijk is ter onderbouwing van de passendheid van de betreffende functies.
8.2. In zijn uitspraak van 22 februari 2008, LJN: BC4826, heeft de Raad voorts overwogen dat het oordeel van de rechtbank dat een toereikende inzichtelijkheid en toetsbaarheid van de schatting slechts wordt bereikt als appellant een lijst met normaalwaarden inclusief interpretatiekader verstrekt, geen steun vindt in de hiervoor samengevatte rechtspraak van de Raad. Aldus kan de rechtbank niet worden gevolgd in haar zienswijze dat het bestreden besluit niet geacht kan worden zorgvuldig te zijn tot stand gekomen en deugdelijk te zijn gemotiveerd.
8.3. Op grond van het geheel van de voorliggende CBBS-gegevens, in samenhang bezien met de in hoger beroep ingebrachte verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige rapportages, is thans voldoende inzichtelijk en toetsbaar dat de als grondslag voor de schatting in aanmerking genomen functies, ook werkelijk geschikt zijn te achten voor betrokkene. Hetgeen betrokkene daarover naar voren heeft gebracht in haar brief van 29 mei 2008 heeft de Raad niet tot een ander oordeel kunnen leiden. De Raad ziet de kritiek van betrokkene voldoende weerlegd in het rapport van de bezwaararbeids-deskundige van 9 juni 2008. De Raad wijst er daarbij onder meer op dat appellant alsnog een van de eerder aan betrokkene geduide functies heeft laten vervallen, de actualiteit van een van de resterende functies nader heeft verklaard en de gelijkwaardigheid van het diploma van betrokkene voldoende heeft gemotiveerd, terwijl over de belastingaspecten in de functies nader overleg heeft plaats gevonden tussen de bezwaarverzekeringsarts en bezwaararbeidsdeskundige.
8.4. Dit alles leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak moet worden vernietigd, behoudens voor zover daarbij is beslist omtrent het griffierecht en de proceskosten. Doende hetgeen de rechtbank zou behoren te doen, zal de Raad vervolgens het bestreden besluit geheel vernietigen en bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven.
8.5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb appellant te veroordelen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van
€ 483,-.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij is beslist over het griffierecht en de proceskosten;
Verklaart het beroep tegen het bestreden besluit gegrond en vernietigt dat besluit geheel;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven.
Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van betrokkene in hoger beroep tot een bedrag van € 483,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
Deze uitspraak is gedaan door H.G. Rottier als voorzitter en C.P.M. van de Kerkhof en H. Bedee als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van I.R.A. van Raaij als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2008.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) I.R.A. van Raaij.
BP