Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8511

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5360 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Met de nieuwe beslissing op bezwaar is volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren. Proceskostenvergoeding.


Uitspraak

06/5360 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellante], wonende te [woonplaats] (hierna: appellante), tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 29 juni 2006, 04/1363 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellante en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). I. PROCESVERLOOP Namens appellante heeft mr. A.Z. van Braam, advocaat te Groningen, hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Namens appellante zijn nog enkele stukken ingediend. Bij brief van 13 april 2007 heeft het Uwv de Raad meegedeeld dat na nader onderzoek het standpunt van het Uwv is gewijzigd en dat een nieuwe beslissing op bezwaar is gegeven. Een afschrift van deze beslissing van eveneens 13 april 2007 is meegezonden. In reactie hierop heeft mr. Braam voornoemd, bij brief van 14 mei 2007, namens appellante bericht dat het Uwv ook het griffierecht en de proceskosten in eerste aanleg voor zover deze betrekking hebben op het besluit van 5 oktober 2005 dient te vergoeden. Bij schrijven van 29 juni 2007 heeft het Uwv desgevraagd aangegeven bereid te zijn tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten met betrekking tot het oorspronkelijke bestreden besluit. Met toestemming van partijen heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft, waarna het onderzoek is gesloten. II. OVERWEGINGEN 1.1. Bij besluit van 10 december 2003 heeft het Uwv appellante ongewijzigd 25 tot 35% arbeidsongeschikt geacht voor de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (hierna: WAO). 1.2. Namens appellante is tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 17 november 2004 (hierna: bestreden besluit) heeft het Uwv dit bezwaar ongegrond verklaard. 2.1. Namens appellante heeft mr. Van Braam tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hangende dit beroep heeft het Uwv op 5 oktober 2005 een nieuw besluit genomen. Bij dit besluit is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante verhoogd naar 35 tot 45%. Het besluit is in de plaats gekomen van het besluit van 17 november 2004. 2.2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, het Uwv veroordeeld in de proceskosten van appellante, welke zijn vastgesteld op € 322,-, en het beroep voor zover zich dat richt tegen het besluit van 5 oktober 2005 ongegrond verklaard. 3.1. Bij de in rubriek I genoemde nieuwe beslissing op bezwaar van 13 april 2007 heeft het Uwv het bezwaar tegen het bestreden besluit alsnog gegrond verklaard. De mate van appellantes arbeidsongeschiktheid is alsnog vastgesteld op 80 tot 100% en de WAO-uitkering is met ingang van 7 januari 2004 naar die klasse herzien. 3.2. Met deze nieuwe beslissing op bezwaar is naar het oordeel van de Raad volledig tegemoet gekomen aan de bezwaren van appellante. De Raad heeft daarom het hoger beroep van appellante onder toepassing van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet mede gericht geacht tegen deze nieuwe beslissing op bezwaar. 3.3. Uit de vaste jurisprudentie van de Raad (zie de uitspraak van 4 februari 1997, LJN: ZB6628) volgt dat in een geval waarin volledig tegemoet wordt gekomen aan het beroep tegen een besluit, belang bij een beoordeling van dat besluit in beginsel is komen te vervallen, tenzij van zo’n belang blijkt, bijvoorbeeld omdat verzocht is om toekenning van schadevergoeding op grond van artikel 8:73 Awb. Van een dergelijk verzoek is de Raad in onderhavig geval niet gebleken. 3.4. Namens appellante is verzocht om vergoeding van het in verband met het bestreden besluit betaalde griffierecht en de gemaakte proceskosten en dat om die reden, naar de Raad begrijpt, appellante van mening is dat daarmee nog sprake is van een belang bij vernietiging van de aangevallen uitspraak. De Raad acht in deze omstandigheid geen belang gelegen. Het besluit van 13 april 2007 staat immers in rechte vast. Voorts is de bevoegdheid van de bestuursrechter om tot een proceskostenveroordeling over te gaan op grond van artikel 8:75 van de Awb niet beperkt tot gevallen waarin het beroep gegrond wordt verklaard. 3.5. Nu het Uwv volledig tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellante heeft deze, gelet op het voorgaande, geen belang meer bij een beoordeling in hoger beroep. De Raad verklaart daarom het hoger beroep niet ontvankelijk. 3.6. De Raad ziet aanleiding om het Uwv op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten die appellante in verband met de behandeling van het beroep en het hoger beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep, in totaal € 644,-. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 644,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarvan een bedrag van € 322,- door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen dient te worden betaald aan de griffier van de Raad; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 142,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door H. Bolt. De beslissing is, in tegenwoordigheid van R.L. Rijnen als griffier, uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008. (get.) H. Bolt. (get.) R.L. Rijnen. BP