Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8509

Datum uitspraak2008-06-03
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers06/5303, 06/5305, 06/5306 en 06/5307
Statusgepubliceerd


Indicatie

Geen bijtelling van het autokostenforfait. De rechtbank acht de door eiser opgemaakte kilometeradministratie voldoende controleerbaar en oordeelt dat eiser hiermee heeft bewezen dat hij per jaar voor minder dan 1.000 km (het jaar 2000) dan wel minder dan 500 km (de jaren 2001 en 2002) aan privé-kilometers heeft gereden. Het handelen van verweerder is aanleiding voor integrale vergoeding van de door eiser in bezwaar en beroep gemaakte kosten van rechtsbijstand.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, enkelvoudige belastingkamer Procedurenummers: AWB 06/5303, 06/5305, 06/5306 en 06/5307 Uitspraakdatum: 3 juni 2008 Mondelinge uitspraak in het geding tussen: X, wonende te Z, eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst te P, verweerder, Zitting Bij het onderzoek ter zitting van 20 mei 2008 te Haarlem zijn verschenen eiser, vergezeld van zijn gemachtigde A. Namens verweerder is verschenen B. Geschilomschrijving In geschil zijn de uitspraken op de bezwaarschriften tegen de aan eiser opgelegde navorderingsaanslagen Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen over het jaar 2000 en inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over de jaren 2001 en 2002. Ter zitting zijn de zaken die bij de rechtbank geregistreerd zijn onder de procedurenummers AWB 06/5303 t/m 06/5315 gelijktijdig behandeld. Intrekking ter zitting Ter zitting heeft gemachtigde, na de toezegging van verweerder dat zij de desbetreffende navorderingsaanslagen op overeenkomstige wijze ambtshalve zal verminderen indien eiser ten aanzien van de onderhavige navorderingsaanslagen - in laatste ressort - geheel of gedeeltelijk in het gelijk zal worden gesteld, de volgende beroepen ingetrokken: - Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2001, AWB 06/5308; - Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2002, AWB 06/5309; - premie Ziekenfondswet zelfstandigen 2000, AWB 06/5310. - premie Ziekenfondswet zelfstandigen 2001, AWB 06/5311. - premie Ziekenfondswet zelfstandigen 2002, AWB 06/5312. In deze beroepen is geen griffierecht geheven. Ter zitting heeft verweerder verklaard dat zij de navorderingsaanslag inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen over het jaar 2000 (waartegen geen beroep is ingesteld) op overeenkomstige wijze ambtshalve zal verminderen indien eiser ten aanzien van de navorderingsaanslag Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen 2000 - in laatste ressort - geheel of gedeeltelijk in het gelijk zal worden gesteld. Ter zitting heeft gemachtigde verklaard dat het beroep met nummer AWB 06/5303 tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2000 tot en met 31 december 2003 (welke naheffingsaanslag inmiddels door verweerder is teruggebracht tot nihil) zich beperkt tot de gevraagde proceskostenvergoeding. gronden: 1. Eiser is taxichauffeur en beschikt voor zijn onderneming (in de onderhavige periode gedreven in de vorm van een eenmanszaak) over een Mercedes-Benz personenauto. In de aangiften over de onderhavige jaren is geen bijtelling autokostenforfait toegepast omdat eiser het standpunt inneemt dat hij per jaar minder dan 1.000 kilometer (het jaar 2000) dan wel minder dan 500 kilometer (de jaren 2001 en 2002) aan privé-kilometers rijdt. 2. Bij eiser is in het najaar van 2004 een boekenonderzoek ingesteld. In het naar aanleiding van dit onderzoek uitgebrachte rapport is (op bladzijde 9) het standpunt ingenomen dat eiser niet beschikt over een juiste, sluitende en controleerbare kilometeradministratie en alsdan niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. Op basis van de bevindingen van het boekenonderzoek heeft verweerder de onderhavige navorderingsaanslagen opgelegd. 3. Tussen partijen is in geschil of is gebleken dat de auto in 2000 voor minder dan 1.000 kilometer en in 2001 en 2002 voor minder dan 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt, van welk antwoord afhangt of verweerder voor dat jaar de bijtelling wegens privé-gebruik van de auto terecht heeft toegepast. 4. De rechtbank stelt voorop dat, indien eiser stelt dat de auto voor minder dan 1.000 dan wel 500 kilometer voor privédoeleinden is gebruikt, de (zware) bewijslast daarvan op hem rust. 5. Eiser heeft zijn omzet verantwoord op basis van zijn aantekeningen op de door hem per rit bijgehouden rittenkaarten. Van een aantal rittenkaarten is een kopie als bijlage bij het verweerschrift gevoegd. Op een rittenkaart staan per regel: de datum van de desbetreffende rit, het vertrekpunt en het eindpunt (bijvoorbeeld Q en R), de begintijd en de eindtijd van de rit (bijvoorbeeld 1230 en 1330), de stand van de kilometerteller bij aanvang van de rit en de stand bij het einde van de rit (bijvoorbeeld 160361 en 160400) en de voor de rit in rekening gebrachte ritprijs. Aan de bovenzijde van de rittenkaart is voorts vermeld de naam van de onderneming waaronder eiser opereert (zijnde “Inter Limo Service’), zijn naam en het kenteken van de auto. Een dergelijke wijze van administreren aan de hand van de taxameter en de kilometerteller van de auto is in beginsel aanvaardbaar indien de verreden en op de rittenkaart genoteerde kilometers zijn aan te sluiten (en daarmee objectief controleerbaar zijn) op de stand van door derden, zoals garagebedrijven, vastgelegde kilometertellerstanden. 6. In het controlerapport is het standpunt ingenomen dat de kilometeradministratie niet sluitend is en derhalve niet kan dienen voor het door eiser te leveren bewijs. In de pleitnota heeft verweerder dit standpunt herhaald: “… mede daar belanghebbende geen sluitende en betrouwbare kilometeradministratie heeft overgelegd…”. 7. In afwijking van het eerder ingenomen standpunt heeft verweerder ter zitting, en eerst in reactie op een daartoe gestelde vraag van de rechtbank, verklaard dat zij ervan uitgaat dat de kilometeradministratie sluitend is. Verweerder komt tot deze conclusie, zo begrijpt de rechtbank, na het alsnog kort voor dan wel tijdens de zitting (nadat daarom in de voorafgaande jaren door gemachtigde al meerdere malen maar zonder resultaat was verzocht) in aanmerking nemen van de rittenkaarten van de ritten op rekening en de ritten waarvoor is betaald middels een creditcard. Alsdan is verweerder van opvatting dat de kilometeradministratie weliswaar sluitend is (er ontbreken ook in de visie van verweerder geen kilometers) maar desondanks niet controleerbaar omdat op de rittenkaart niet is vermeld: - het adres van eiser; - het jaartal bij de op de rittenkaart vermelde datum; - de beginkilometerstand en eindkilometerstand van de kilometerteller per dienst; - het vertrekadres en het aankomstadres per rit; - de eventueel gemaakte omrijdkilometers; - een uitsplitsing van de verreden afstand in beladen en onbeladen staat. 8. Verweerder heeft derhalve ter zitting haar standpunt beperkt tot de stelling dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast omdat de door hem bijgehouden kilometeradministratie niet controleerbaar is. De rechtbank is evenwel van oordeel dat uit het op de rittenkaart vermelden van de naam van eiser, de naam van zijn onderneming en het kenteken van de auto, in voldoende mate is af te leiden op welke auto de rittenkaart betrekking heeft. Aan verweerder kan worden toegegeven dat het jaartal ontbreekt bij de op de rittenkaart vermelde datum. Echter, uit de doorlopende vermelding van de kilometerstand is naar het oordeel van de rechtbank in voldoende mate kenbaar op welk jaar de vermelde datum betrekking heeft. Hetzelfde heeft te gelden voor het ontbreken van de begin- en eindkilometerstand per dienst, nu uit de rittenkaart duidelijk blijkt wat de stand van de kilometerteller is bij aanvang van de eerste dienst, en bij afronding van de laatste dienst. Bovengenoemde door verweerder opgevoerde ‘gebreken’ in de kilometeradministratie van eiser zijn mitsdien onvoldoende om op basis daarvan te concluderen dat de kilometeradministratie van eiser niet controleerbaar is. 9. Dit oordeel vindt bevestiging in de berekeningen door de controleur (zoals onder andere opgenomen op bladzijde 7 van het controlerapport), waaruit blijkt dat hij geen problemen heeft met het aansluiten van de op de rittenkaart vermelde data (zonder jaartal) en diverse facturen en garagenota’s. Nu de controleur (blijkbaar) in staat is tot het daadwerkelijk uitvoeren van deze controlehandelingen aan de hand van de kilometeradministratie, faalt reeds daarom de stelling van verweerder dat de kilometeradministratie oncontroleerbaar is door het ontbreken van het adres van eiser, het jaartal en de begin- en eindstand van de kilometerteller. 10. De overige door verweerder genoemde gebreken (het achterwege laten van het vertrekadres en het aankomstadres per rit, vermelding van omrijdkilometers en een uitsplitsing van de verreden afstand in beladen en onbeladen staat) kunnen een controle weliswaar lastiger maken, maar van het ontbreken van deze gegevens kan niet worden gezegd dat de controle onmogelijk is geworden. Zo zijn ter zitting als voorbeeld besproken de ritten S-Z en Q-S (op 12 maart 2002 tussen 08.30 uur en 10.30 uur), waarbij eiser de gereden kilometers van de onbeladen rit tussen Z en Q niet apart heeft vermeld. De rechtbank is, zoals ter zitting besproken, van oordeel dat met het toepassen van aanvullende controles (die weliswaar enige tijd en creativiteit vergen maar desondanks binnen een redelijke termijn zijn uit te voeren) de aansluiting in kilometers is te vinden door in het kader van de controle de afstand tussen Z en Q zelfstandig vast te stellen en te verwerken in de door eiser genoteerde kilometerstanden. Alsdan is, door het uitvoeren van een aantal van dergelijke steekproeven, een controle van de door eiser genoteerde kilometers in voldoende mate mogelijk. Hetzelfde heeft te gelden voor het door eiser achterwege laten van omrijdkilometers en het vertrekadres en het aankomstadres per rit. In beginsel mag van een belastingplichtige verwacht worden dat hij dergelijke gegevens noteert, maar in het onderhavige geval is deze omissie, mede gelet op de door eiser verstrekte toelichting ter zitting, op zich onvoldoende om tot de door verweerder bedoelde conclusie te leiden. Ook hier is met uit te voeren aanvullende controlewerkzaamheden, de door eiser opgemaakte kilometeradministratie nog in voldoende mate controleerbaar. 11. Bedoelde (aanvullende) controlehandelingen vergen weliswaar enige tijd en inventiviteit maar zijn, naar het oordeel van de rechtbank, in het kader van een regulier boekenonderzoek binnen redelijke tijd uit te voeren. De controleur is bij zijn controle aan deze (aanvullende) controlehandelingen niet toegekomen omdat hij van opvatting is dat de ritten op rekening en creditcard niet meegenomen kunnen worden, en heeft vervolgens voor een drietal maanden een theoretische berekening van de verreden kilometers opgesteld. 12. De stelling van de controleur (door verweerder herhaald in haar brief van 8 mei 2008 aan de rechtbank) dat geen rekening kan worden gehouden met de op rekening verreden kilometers en de met creditcard betaalde kilometers, omdat bij deze ritten geen vaste verhouding bestaat tussen de verreden kilometers en de ritprijs (aangezien voor deze ritten vaak vooraf een vaste prijs wordt afgesproken) kan de rechtbank niet plaatsen. In geschil is niet de door eiser verantwoorde omzet, maar het aantal door hem verreden kilometers. Het is dan om het even voor welke prijs deze kilometers in rekening zijn gebracht. Aan de door de controleur opgestelde theoretische berekeningen over de maanden augustus 2001, november 2001 en maart 2002 ontvalt dan iedere basis. Deze berekeningen kunnen reeds daarom niet dienen ter onderbouwing van de stelling van verweerder dat eiser niet alle door hem verreden kilometers correct heeft genoteerd op de rittenkaarten, aangezien in deze theoretische berekeningen ten onrechte geen rekening is gehouden met de ritten op rekening en de creditcard-ritten. 13. Nu verweerder ter zitting - in reactie op een daartoe gestelde vraag - het standpunt heeft ingenomen dat de ritten op rekening en de creditcard-ritten alsnog in aanmerking moeten worden genomen, waardoor (zo begrijpt de rechtbank haar ter zitting gelijk ook genomen conclusie) de kilometeradministratie sluitend is en er geen kilometers ontbreken, kan het uitgangspunt van de controleur verder onbesproken blijven. De vaststelling dat tijdens de controle is uitgegaan van een onjuist uitgangspunt, is desondanks van belang nu verweerder zich (alleen nog) beroept op de stelling dat de door eiser bijgehouden kilometeradministratie niet controleerbaar is. Anders dan verweerder is de rechtbank van oordeel dat, mits zorgvuldig voorbereid en correct uitgevoerd, in het onderhavige geval een controle van de kilometeradministratie in voldoende mate en binnen een redelijke termijn mogelijk is. Dat een dergelijke controle destijds niet is uitgevoerd komt voor risico van verweerder en kan niet aan eiser worden tegengeworpen. Dit klemt te meer nu gemachtigde meermaals, maar zonder resultaat, heeft voorgesteld om de ritten op rekening en creditcard-ritten alsnog te verwerken in de theoretische berekeningen van de controleur en in een (hoor)gesprek de ingenomen standpunten te bespreken teneinde tot een (deel)oplossing te geraken. 14. Aldus heeft verweerder niet alleen eiser de kans ontnomen om zijn standpunt nader toe te lichten en te onderbouwen (hetgeen van een vertegenwoordiger van de overheid verwacht had mogen worden, een belastingplichtige heeft daar gewoon recht op), maar ook zichzelf de mogelijkheid onthouden om alsnog een deugdelijke controle te laten uitvoeren. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat, anders dan verweerder meent, een telefonisch onderhoud niet is aan te merken als een hoorgesprek. Voorts is het niet aan verweerder om (voor hem) vast te stellen dat eiser door het achterwege blijven van een hoorgesprek niet in zijn belangen is geschaad, nog daargelaten dat de rechtbank tot een ander oordeel komt - zoals hierna nog te bespreken. 15. De overige door de controleur aangevoerde gebreken of onjuistheden in de kilometeradministratie maken het oordeel van de rechtbank niet anders nu de opgetreden verschillen door gemachtigde in voldoende mate zijn verklaard, dan wel dat er sprake is van fouten die naar hun aard en omvang dermate beperkt zijn dat ze onvoldoende zijn om te concluderen dat eiser niet heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast. 16. De voor het jaar 2002 ingenomen stelling van verweerder dat de door eiser gemaakte ritten van zijn woonplaats Z naar S moeten worden aangemerkt als regelmatig woon-werkverkeer zodat (op grond van artikel 3.20, lid 9, van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, zoals deze luidde in 2002) voor deze afstand sprake is van privé kilometers, kan de rechtbank niet volgen. De rechtbank volgt daarentegen eiser in zijn stelling dat hij op verzoek ritten verzorgt vanuit en naar iedere plaats in Nederland en niet slechts vanaf en naar S, zodat reeds daarom een rit van zijn woonhuis naar S niet kan worden aangemerkt als woon-werkverkeer. 17. Gelet op het bovenstaande, de duidelijk toelichting van eiser ter zitting, zijn antwoorden op daartoe gestelde vragen van de rechtbank en hetgeen door zijn gemachtigde in de van hem afkomstige stukken naar voren is gebracht, is de rechtbank van oordeel dat eiser met de door hem bijgehouden rittenstaten en overige administratie heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast dat hij per jaar minder dan 1.000 kilometer (het jaar 2000) dan wel minder dan 500 kilometer (de jaren 2001 en 2002) met de auto aan privé-kilometers heeft gereden. Aangezien eiser heeft voldaan aan de op hem rustende bewijslast zijn de beroepen die geregistreerd zijn onder de procedurenummers AWB 06/5305, 06/5306 en 06/5307 gegrond. proceskosten: Nu de beroepen gegrond zijn acht de rechtbank termen aanwezig verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van zijn bezwaren en vervolgens zijn beroepen bij de rechtbank redelijkerwijs heeft moeten maken. Gemachtigde heeft daarbij verzocht om toekenning van een proceskostenveroordeling van de daadwerkelijk door eiser gemaakte kosten. Ter zitting heeft hij de hoogte van bedoelde kosten tot een totaalbedrag van € 7.500 nader onderbouwd onder het ter zitting aan verweerder ter inzage geven van de tot aan de behandeling verzonden facturen, alsmede de nog te verwachten declaratie voor de voorbereiding en het bijwonen van de mondelinge behandeling. Verweerder betwist, nadat zij kennis heeft kunnen nemen van kopieën van de verzonden facturen, de hoogte van de door gemachtigde gevraagde vergoeding niet, maar is van opvatting dat een toe te kennen proceskostenveroordeling beperkt dient te blijven tot de forfaitaire kostenvergoeding zoals bepaald in het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit). Het Besluit voorziet in een toekenning van een forfaitaire kostenvergoeding, alleen onder bijzondere omstandigheden kan de rechtbank op grond van artikel 2, derde lid, van het Besluit komen tot toekenning van een hogere vergoeding. De rechtbank overweegt in dit verband dat gemachtigde, daarin door verweerder niet of in onvoldoende mate bestreden, heeft gesteld dat eiser ondanks een nadrukkelijk verzoek ten onrechte niet is gehoord in de bezwaarfase. De rechtbank wijst, nu gemachtigde ter zitting nadrukkelijk heeft verzocht om een uitspraak van de rechtbank, de zaak niet terug naar verweerder om eiser alsnog te horen. De rechtbank acht echter aannemelijk dat indien het horen daadwerkelijk zou hebben plaatsgevonden, gemachtigde in overleg met verweerder het geschil in aard en omvang had kunnen beperken. Zo had het verschil van opvatting over het al dan niet meenemen van de ritten op rekening en de creditcard-ritten (en het al dan niet sluitend zijn van de kilometeradministratie) al in de bezwaarfase opgelost kunnen zijn en niet eerst ter zitting (waar verweerder in afwijking van haar eigen pleitnota in reactie op een enkele vraag van de rechtbank, haar standpunt dienaangaande plotsklaps heeft laten varen), zodat de omvang van de door gemachtigde te besteden en vervolgens te factureren uren aanzienlijk zou zijn beperkt. Hetzelfde heeft te gelden voor het verschil van mening over eventueel ontbrekende kilometers en het al dan niet aansluiten van de kilometeradministratie met garagenota’s (zoals onder andere door gemachtigde verwoord in zijn brief van 8 mei 2008 aan de rechtbank, door de rechtbank aangemerkt als nader ingekomen stuk). Indien verweerder in een eerdere fase in overleg was getreden met gemachtigde (zoals nadrukkelijk en meermalen door hem verzocht) om dergelijke geschilpunten op praktische wijze op te lossen, dan wel de omvang van het geschil te beperken aan de hand van de onderliggende bescheiden (in plaats van moeizame schriftelijke uiteenzettingen op basis van veronderstelde stellingen van de wederpartij), had dit de door eiser te maken kosten aanzienlijk kunnen beperken. Door zulks na te laten heeft eiser onnodig hoge kosten moeten maken. Alsdan is er naar het oordeel van de rechtbank sprake van een bijzondere omstandigheid op grond waarvan verweerder wordt veroordeeld tot betaling van de door eiser gemaakte kosten ad € 7.500. Nu de naheffingsaanslag omzetbelasting (bij de rechtbank bekend onder nummer AWB 06/5303) door verweerder reeds is teruggebracht tot nihil, tijdens de beroepsfase door verweerder alsnog ambtshalve een vergoeding is toegekend voor de door eiser in de bezwaarfase gemaakte kosten (zoals verwoord in het verweerschrift op bladzijde 2) en voorts voor de gelijktijdig behandelde beroepen een dekkende proceskostenvergoeding is toegekend, kan eiser in het beroep tegen de naheffingsaanslag omzetbelasting door een uitspraak van deze rechtbank niet in een betere positie komen als waarin hij reeds verkeert, en verklaart de rechtbank dit beroep niet-ontvankelijk. beslissing: De rechtbank: - verklaart het beroep inzake de naheffingsaanslag omzetbelasting met procedurenummer AWB 06/5303 niet-ontvankelijk. De rechtbank: - verklaart de overige beroepen met procedurenummers 06/5305, 06/5306 en 06/5307 gegrond; - vernietigt de desbetreffende uitspraken op bezwaar; - vernietigt de desbetreffende navorderingsaanslagen; - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 7.500 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan dit bedrag aan eiser te voldoen; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) vergoedt het door eiser betaalde griffierecht van € 141. Deze uitspraak is gedaan op 3 juni 2008 en in het openbaar uitgesproken door dr mr A.M. van Amsterdam RA, in tegenwoordigheid van mr S.A. Carter, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.