Jurisprudentie
BD8506
Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers93528 / HA ZA 08-540
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Zutphen
Zaaknummers93528 / HA ZA 08-540
Statusgepubliceerd
Indicatie
Rechtbank oordeelt dat de eigenaresse van een recreatiewoning de gegevens over haar nutsgebruik in het geding moet brengen zodat mede in het licht van deze gegevens beoordeeld kan worden of zij haar woning als hoofdverblijf gebruikt.
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Sector Civiel – Afdeling Handel
zaaknummer / rolnummer: 93528 / HA ZA 08-540
Vonnis van 23 juli 2008
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Harderwijk,
eiseres,
procureur mr. C.A. Boeve
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE ERMELO,
zetelende te Ermelo,
gedaagde,
procureur mr. C.B. Gaaf,
advocaat mr. T.K. Postma te Zwolle.
Partijen zullen hierna [eiseres] en de Gemeente genoemd worden.
1. De procedure
1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de conclusie van antwoord en vordering ingevolge artikel 843a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)
- conclusie van antwoord in het incident
1.2. Tenslotte is vonnis bepaald in het incident.
2. De vordering in het incident
2.1. De vordering van de Gemeente wordt onder verwijzing naar hetgeen zij stelt onder 53 van haar conclusie van antwoord in die zin opgevat dat de Gemeente de rechtbank verzoekt om [eiseres] op de voet van artikel 843a Rv op te dragen om binnen een door de rechtbank te bepalen termijn de Gemeente inzage te geven in de gegevens over haar gebruik van gas, water en elektra in haar recreatiewoning over de jaren 2004, 2005 en 2006 en 2007.
2.2. Aan deze vordering legt de Gemeente in het licht van de feiten de volgende stellingen ten grondslag. Op het perceel waarop de recreatiewoning van [eiseres] staat, rust ingevolge het bestemmingsplan "[naam bestemmingsplan]" de bestemming "verblijfsrecreatieterrein". Omdat [eiseres] in de periode van 14 november 2006 tot 2 mei 2007 haar recreatiewoning als hoofdverblijf heeft gebruikt, heeft de Gemeente op 6 maart 2008 een dwangbevel betekend aan [eiseres]. [eiseres] heeft aan dwangsommen een bedrag van € 9.600,-- verbeurd en aan invorderingskosten is zij € 1.713,60 verschuldigd. [eiseres] en de Gemeente hebben vóór deze procedure al drie keer eerder tegen elkaar geprocedeerd over een gelijksoortige kwestie. In deze procedures is geoordeeld dat de Gemeente niet in het bewijs is geslaagd dat [eiseres] haar recreatiewoning als hoofdverblijf heeft gebruikt in de periodes die onderwerp van geschil waren. De gegevens over het nutsgebruik in de recreatiewoning vormen het ontbrekende stukje van de puzzel. De gegevens leveren in ieder geval omtrent de wijze van bewoning van de recreatiewoning bewijs op dat niet voor meerdere interpretaties vatbaar is. De Gemeente heeft er dan ook belang bij dat zij inzage in deze gegevens krijgt.
2.3. [eiseres] heeft gemotiveerd verweer gevoerd waarop - zo nodig - in het hierna volgende zal worden ingegaan.
3. De beoordeling in het incident
3.1. [eiseres] heeft als meest ver strekkende verweer aangevoerd dat de Gemeente de gegevens al in haar bezit heeft. De eigenaar van het complex waarop haar recreatiewoning staat, heeft op bevel van de Gemeente de gegevens aan de Gemeente afgegeven. Nu de Gemeente nog niet in de gelegenheid is geweest op dit verweer te reageren zal zij dit alsnog kunnen doen zodat de beslissing luidt als hierna weergegeven.
3.2. Om proceseconomische redenen wordt voor het geval de Gemeente niet in het bezit is van de door haar gevraagde gegevens, het volgende overwogen.
3.3. Voor toewijzing van een vordering met als inzet het voldoen door de wederpartij aan haar exhibitieplicht moet de vordering beantwoorden aan de in artikel 843a Rv gestelde eisen.
3.4. [eiseres] heeft gesteld dat de Gemeente bezig is met een "fishing expedition". De Gemeente vraagt niet om bepaalde stukken en de Gemeente heeft bij overlegging van de stukken die zij vraagt geen belang nu deze stukken nagenoeg geen betrekking hebben op de in de hoofdzaak in geschil zijnde periode, aldus [eiseres].
3.5. Voor zover het verweer luidt dat de door de Gemeente gevraagde stukken niet bepaalbaar zijn treft dit verweer reeds geen doel omdat [eiseres] zelf aangeeft dat de Gemeente overlegging van concrete bescheiden vraagt.
3.6. Terzake het verweer dat de Gemeente geen belang heeft bij overlegging van de gegevens kan uit de stellingen van partijen en de door hen overgelegde processtukken het volgende - voor zover relevant - worden opgemaakt. Op 28 juli 2003 heeft de Gemeente een last onder dwangsom aan [eiseres] opgelegd, inhoudende de verbeurte van € 230,-- per week tot een maximum van € 23.000,-- voor iedere week dat [eiseres] na 1 februari 2004 haar recreatiewoning als hoofdverblijf gebruikt. Niet gesteld of gebleken is dat [eiseres] tegen deze last bezwaar of beroep heeft ingesteld.
Omdat [eiseres] volgens de Gemeente op 1 januari 2006 voormeld maximum bedrag heeft verbeurd, heeft de Gemeente op 8 mei 2006 wederom een last onder dwangsom aan [eiseres] opgelegd inhoudende de verbeurte van € 400,-- per week tot een maximum van € 250.000,-- voor iedere week dat [eiseres] na 15 augustus 2006 haar recreatiewoning als hoofdverblijf gebruikt. [eiseres] heeft tegen deze last bezwaar gemaakt bij de Gemeente. Dit bezwaar is op 12 december 2006 ongegrond verklaard waarbij het bestreden besluit in stand is gelaten. [eiseres] heeft tegen deze beslissing geen beroep ingesteld.
De Gemeente heeft vóór het hier aan de orde zijnde dwangbevel, drie dwangbevelen aan [eiseres] betekend, op 27 september 2005, op 14 februari 2006 en op 22 augustus 2006. De Gemeente heeft dit gedaan omdat [eiseres], zo stelt de Gemeente, in de periodes van 3 januari 2005 tot 3 april 2005, 3 april 2005 tot 28 augustus 2005 en
28 augustus 2005 tot 1 januari 2006 de last onder dwangsom opgelegd bij besluit van 28 juli 2003 heeft overtreden door haar hoofdverblijf in haar recreatiewoning te hebben. [eiseres] is tegen deze dwangbevelen in verzet gekomen hetgeen geleid heeft tot twee vonnissen van deze rechtbank van 14 maart 2007 en een vonnis van 30 januari 2008. In deze vonnissen is onder meer niet bewezen verklaard dat [eiseres] in voormelde periodes haar hoofdverblijf heeft gehad in haar recreatiewoning. Het hof in Arnhem heeft bij arresten van 8 april 2008 de vonnissen van 14 maart 2007 bekrachtigd. Tegen het vonnis van 30 januari 2008 is hoger beroep ingesteld waarop nog niet is beslist.
3.7. [eiseres] stelt zich terzake de periode die in de hoofdzaak onderwerp van geschil is - de periode van 14 november 2006 tot 2 mei 2007 - op het standpunt dat zij de recreatiewoning niet in strijd met de geldende bestemming gebruikt en dus de last van 8 mei 2006 niet heeft overtreden. Ter onderbouwing hiervan heeft zij verwezen naar de hiervoor genoemde vonnissen en arresten. Volgens haar is in voormelde periode niets veranderd ten opzichte van de periodes die in de vonnissen en arresten aan de orde waren en evenmin ten opzichte van de periodes daaraan voorafgaand. In het licht van dit verweer wordt voldoende aannemelijk geacht dat de Gemeente er belang bij heeft om kennis te nemen van de gegevens over het nutsgebruik van [eiseres], zoals gevorderd aangezien - gelet op de inhoud van deze vonnissen en arresten - in ieder geval over bepaalde periodes vaststaat hoe de wijze van bewoning van de recreatiewoning is geweest en met de Gemeente geoordeeld wordt dat het gebruik van nutsvoorzieningen een aanwijzing kan vormen voor de wijze waarop een woning bewoond wordt. Ook het verweer van [eiseres] dat de Gemeente geen goede gronden heeft om overlegging van de gegevens te vorderen aangezien de gegevens gemist kunnen worden nu zij nagenoeg geen bewijskracht hebben dient te sneuvelen. Het gebruik van de nutsvoorzieningen vormt uiteraard niet hét bewijs voor de manier waarop een recreatiewoning bewoond wordt maar kan wel aan dit bewijs bijdragen, zie hiervoor onder meer LJN AY7878.
3.8. [eiseres] heeft ook uiteengezet dat de Gemeente geen partij is in de rechtsbetrekking tussen de nutsbedrijven en [eiseres] op grond waarvan zij niet de beschikking dient te krijgen over de gegevens. Ook dit verweer wordt verworpen nu uit de parlementaire geschiedenis van artikel 843a Rv kan worden afgeleid dat het begrip "rechtsbetrekking" ruim moet worden uitgelegd wanneer de stukken relevant zijn voor de rechtsbetrekking tussen partijen. Deze rechtsgeschiedenis (Kamerstukken II, 1999-2000,
26 855 nr. 3) luidt - voor zover relevant -:
"(…)
Inderdaad kan de wenselijkheid van een verruiming [van artikel 843a Rv, rb] worden onderschreven. De uitbreiding sluit aan bij de verruiming van de processuele mededelingsplichten die de afgelopen jaren, en ook in het wetsvoorstel, haar beslag heeft gekregen
(…)
Illustratief is de casus van HR 30 januari 1998, NJ 1998, 459, waar een
partij een schriftelijke koopovereenkomst niet in het geding wenste te
brengen op grond van concurrentieoverwegingen en vrees voor verdere
procedures. De Hoge Raad achtte de partij niet gehouden tot overlegging
ingevolge artikel 147 of artikel 19a Rv. Op grond van de thans voorgestelde
aanvulling van artikel 843a zal de wederpartij, met een beroep op
haar belang om (tegen)bewijs te kunnen leveren, kunnen vorderen dat de
koopovereenkomst in het geding wordt gebracht, en zal de rechter op een
daartoe strekkend verweer moeten beslissen of gewichtige redenen zich
tegen overlegging verzetten en of redelijkerwijs kan worden aangenomen
dat een behoorlijke rechtsbedeling ook zonder overlegging is gewaarborgd."
3.9. Onder verwijzing naar hetgeen is overwogen onder 3.2 luidt de beslissing als volgt waarbij iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
4. De beslissing in het incident
De rechtbank
4.1. draagt de Gemeente op om zich bij akte uit te laten omtrent hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 3.1, waartoe de zaak wordt verwezen naar de rol van 6 augustus 2008, ambtshalve peremptoir;
4.2. houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.J. van Lee en in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2008.