Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8503

Datum uitspraak2008-07-11
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRechtbank Dordrecht
ZaaknummersAWB 08/453 en AWB 08/452
Statusgepubliceerd


Indicatie

Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken/Europafonds Weigering toekenning subsidie uit het Europafonds voor het project ‘Inspirerend op weg door Europa’. De toepassing van de artikelen 9.3 en 9.4 van de Subsidieregeling is een bevoegdheid van verweerder is waarbij verweerder beoordelingsvrijheid toekomt bij beantwoording van de vraag of met een project wordt voldaan aan de doelstelling van het Europafonds en, bij de toekenning van subsidies aan projecten die aan de doelstelling van het Europafonds voldoen, beleidsvrijheid toekomt. De voorzieningenrechter ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het project niet wordt voldaan aan de doelstelling van het Europafonds. De voorzieningenrechter ziet evenmin grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag niet in evenredige verhouding staat tot de omvang van de directe doelgroep. De voorzieningenrechter besluit kort te sluiten en het beroep ongegrond te verklaren.


Uitspraak

RECHTBANK DORDRECHT Sector Bestuursrecht procedurenummer: AWB 08/453 en AWB 08/452 uitspraak van de voorzieningenrechter inzake Stichting de Blauwe Vlag, gevestigd te Dordrecht, verzoekster, gemachtigde: T. de Boer, tegen de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder, gemachtigde: mr. R.C.J.M. Balvers, werkzaam bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft bij besluit van 2 november 2007 de aanvraag om toekenning van een subsidie voor het project "Inspirerend op weg door Europa" afgewezen. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 10 december 2007 bezwaar gemaakt bij verweerder. Bij besluit van 14 maart 2008 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft verzoekster bij brief van 23 april 2008, ingekomen op 24 april 2008, beroep ingesteld bij de rechtbank Dordrecht. Bij brief van eveneens 23 april 2008 heeft zij een verzoek om voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht. Het verzoek om voorlopige voorziening is op 6 juni 2008 ter zitting behandeld. Verzoekster is ter zitting verschenen bij gemachtigde. Verweerder is ter zitting verschenen bij gemachtigde. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Awb, voor zover hier van belang, kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Op grond van artikel 8:86 van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien het verzoek is gedaan terwijl beroep is ingesteld bij de rechtbank en hij van oordeel is dat na de zitting, bedoeld in artikel 8:83, eerste lid, nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak doen in de hoofdzaak. In artikel 9.3 van de krachtens de kaderwet subsidies Ministerie van Buitenlandse Zaken vastgestelde Subsidieregeling Ministerie van Buitenlandse Zaken 2006 (Stcrt. 2005, 251 (hierna: de Subsidieregeling)) is bepaald dat de minister van Buitenlandse Zaken subsidie kan verlenen ten behoeve van activiteiten die strekken tot of dienstig zijn aan: a. bevordering van kennis en inzicht in en de meningsvorming over aangelegenheden met betrekking tot de buitenlandse betrekkingen; b. bevordering van het draagvlak voor het beleid inzake de buitenlandse betrekkingen; of c. bevordering van een positieve beeldvorming over Nederland in het buitenland. In artikel 9.4 van de Subsidieregeling is bepaald dat, met het oog op en binnen het raam van de doelstellingen, genoemd in artikel 9.3, voor subsidie in aanmerking komen activiteiten gericht op of ter bevordering van: a. publieksvoorlichting in brede zin en voorlichting gericht op specifieke doelgroepen; b. themabijeenkomsten, congressen, discussiebijeenkomsten, internationale evenementen en manifestaties; c. de totstandkoming en distributie van publicaties; of d. onderwijsactiviteiten die strekken tot of dienstig zijn aan het vergroten van de kennis van, inzicht in en de meningsvorming over aangelegenheden met betrekking tot de buitenlandse betrekkingen. Bij besluit van 4 december 2006 (Stcrt. 2006, 244) heeft de minister van Buitenlandse Zaken beleidsregels en een subsidieplafond vastgesteld voor subsidiëring op grond van de Subsidieregeling uit het zogenaamde Europafonds (hierna: de Beleidsregels). Volgens de in de Beleidsregels geformuleerde doelstelling wordt met de verstrekking van subsidies uit het Europafonds beoogd projecten van organisaties te ondersteunen die een bijdrage leveren aan de voorlichting en meningsvorming over de Europese Unie (hierna: EU). 2.2. Op 5 augustus 2007 heeft verzoekster een aanvraag ingediend voor subsidie ter grootte van € 100.000,- voor een looptijd van één jaar ten behoeve van het project "Inspirerend op weg door Europa" (hierna: het project). Het project behelst, blijkens de aanvraag, de organisatie van vijf inspirerende Europareizen voor en met verschillende doelgroepen. De doelstelling van het project is, eveneens blijkens de aanvraag, het voor speciale groepen - jongeren, vrouwen, ouderen, beleidsmakers, startende ondernemers - financieel mogelijk maken om op een unieke manier samen en actief diepgaand kennis te maken met Europa en stil te staan bij het wezen, het belang en de inspiratie van de Europese 'samen-werking' in verleden, heden en toekomst, en die (de 'samen-werking') van de groep(sleden) zelf. Daarnaast wordt als doel gesteld het opdoen van ervaring met deze nieuwe manier van reizen met deze groepen en spin-off te bereiken richting andere doelgroepen en het algemene publiek via verslaglegging, internet, kranten en TV. 2.3. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster afgewezen omdat niet wordt voldaan aan de doelstelling van het Europafonds. Verweerder betwijfelt of de in de aanvraag omschreven activiteiten voldoende bijdragen aan de voorlichting en meningsvorming over de EU. Uit de door verzoekster overgelegde informatie blijkt volgens verweerder dat de beoogde vijf Europese stedenreizen voor het overgrote deel culturele, toeristische stedentrips zijn waaraan door de individuele deelnemer zelf nog extra invulling kan worden gegeven. De informatievoorziening over de EU komt - mede in vergelijking tot de overige ingediende projectvoorstellen - onvoldoende uit de aanvraag naar voren. Verweerder stelt zich daarbij op het standpunt dat de verdeling van de beschikbare subsidiemiddelen middels een procedure geschiedt welke weinig ruimte laat voor een mondelinge toelichting op de ingediende subsidieaanvraag. Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster voorts afgewezen omdat de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag niet in evenredige verhouding staat tot de omvang van de directe doelgroep. 2.4. Verzoekster is van mening dat haar aanvraag tot toekenning van subsidie ten onrechte is afgewezen. Daartoe voert verzoekster - kort weergegeven en voor zover van belang - het volgende aan. Volgens verzoekster is er geen sprake van een rechtvaardige en gelijkwaardige behandeling van de door haar ingediende aanvraag. Bij de beoordeling van verzoeksters aanvraag verschuilt verweerder zich achter de te volgen procedure en het eigen toetsingskader. Verzoekster stelt zich op het standpunt dat sprake is van een onevenwichtige spreiding van het subsidieplafond. Verzoekster is daarnaast van mening dat verweerder misbruik van de procedure maakt waarbij er sprake is van willekeur. Ten gevolge van de langdurige procedure en de onduidelijke situatie heeft verzoekster voorts financiële schade geleden. 2.5. De voorzieningenrechter overweegt als volgt. 2.5.1. De voorzieningenrechter dient de vraag te beantwoorden of verweerder in redelijkheid primair heeft kunnen oordelen dat met het project niet wordt voldaan aan de doelstelling van het Europafonds en subsidiair dat de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag niet in evenredige verhouding staat tot de omvang van de directe doelgroep. Bij de beantwoording van deze vraag stelt de voorzieningenrechter voorop dat de toepassing van de artikelen 9.3 en 9.4 van de Subsidieregeling een bevoegdheid van verweerder is waarbij verweerder beoordelingsvrijheid toekomt bij beantwoording van de vraag of met een project wordt voldaan aan de doelstelling van het Europafonds en, bij de toekenning van subsidies aan projecten die aan de doelstelling van het Europafonds voldoen, beleidsvrijheid toekomt. Verweerder heeft ten aanzien van de toepassing van deze beoordelings- en beleidsvrijheid beleidsregels vastgesteld. Deze beleidsregels kunnen slechts terughoudend worden getoetst. De voorzieningenrechter is niet gebleken van omstandigheden die kunnen leiden tot het oordeel dat verweerder niet in redelijkheid tot vaststelling van voorgenoemde beleidsregels heeft kunnen komen. 2.5.2. Zoals hiervoor reeds is weergegeven volgt uit de Beleidsregels dat met de verstrekking van subsidies uit het Europafonds wordt beoogd projecten te ondersteunen die een bijdrage leveren aan de voorlichting en meningsvorming over de EU. In de Beleidsregels is (onder meer) als criterium opgenomen dat voor subsidies ten laste van het Europafonds uitsluitend projecten in aanmerking komen die bijdragen aan de verwezenlijking van de eerdergenoemde doelstelling. Uit de door verzoekster ingediende aanvraag alsmede uit de door haar nadien gegeven toelichtingen blijkt volgens de voorzieningenrechter dat de daarin omschreven activiteiten niet speciaal op de EU en daaraan gerelateerde thema's zijn gericht. Zoals verzoekster in de gronden van beroep naar voren brengt zijn de ontwikkelde reisprogramma's voor Europese hoofdsteden samen met een eigen aanpak en methode middelen om mensen meer bij Europa te betrekken. Hieruit volgt naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet dat het accent ligt op voorlichting en meningsvorming over de EU. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat met het project niet wordt voldaan aan de doelstelling van het Europafonds. 2.5.3. Ten aanzien van de subsidiaire afwijzingsgrond overweegt de voorzieningenrechter dat in de beleidsregels is opgenomen dat bij de beoordeling van subsidieaanvragen mede in aanmerking wordt genomen de mate waarin de subsidie in evenwichtige verhouding staat tot de aard, de omvang en de beoogde resultaten van de activiteiten en tot de omvang van de doelgroep. Ten aanzien van de vraag of sprake is van een evenwichtige verhouding zoals hier bedoeld komt verweerder beoordelingsvrijheid toe. Ook hier geldt dat beoordeling van de feiten door verweerder door de voorzieningenrechter slechts terughoudend kan worden getoetst. Uit de door verzoekster ingediende aanvraag alsmede de door haar nadien gegeven toelichtingen blijkt volgens de voorzieningenrechter dat de vijf beoogde reizen zijn ingesteld op deelname door vijftig personen. De voorzieningenrechter ziet dan ook geen grond voor het oordeel dat verweerder zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de hoogte van het aangevraagde subsidiebedrag niet in evenredige verhouding staat tot de omvang van de directe doelgroep 2.5.4. Het standpunt van verzoekster dat geen sprake zou zijn van een rechtvaardige en gelijkwaardige behandeling van de door haar ingediende aanvraag alsmede dat sprake zou zijn van een onevenwichtige spreiding van het subsidieplafond volgt de voorzieningenrechter niet. Zoals hiervoor reeds is overwogen berust de subsidieverlening op een bevoegdheid op grond waarvan verweerder beleidsvrijheid toekomt. In artikel 3 van de Beleidsregels heeft verweerder neergelegd dat de verdeling van het subsidieplafond plaatsvindt op grond van twee beoordelingsrondes, overeenkomstig de maatstaven die in de beleidsregels zijn neergelegd, met dien verstande dat aanvragen die het beste voldoen aan de maatstaven het eerste voor subsidieverlening in aanmerking komen, binnen het raam van een evenwichtige spreiding over doelgroepen, regio's, thema's, aard van de activiteiten, vorm van de subsidie en andere voor de subsidieverlening relevante invalshoeken. Verweerder heeft er hierbij op gewezen dat alle aanvragen op hun eigen merites aan de hand van de in de Beleidsregels neergelegde criteria worden beoordeeld. 2.5.5. Het standpunt van verzoekster dat sprake zou zijn van misbruik van de procedure waarin verzoekster door verweerder zou zijn tegengewerkt slaagt, mede gelet op het vorenstaande, evenmin. Dat verweerder, zoals verzoekster stelt, blijk geeft van een onwelwillende en vooringenomen opstelling, verwijst naar procedure en regels zonder volledig en serieus in te gaan op door verzoekster verstrekte informatie, toelichting en argumenten en voor vertraging zorgt, wordt van de zijde van verzoekster niet nader onderbouwd en vindt voorts geen steun in de voorhanden zijnde stukken. 2.5.6. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestreden besluit rechtmatig is. Nu voorts nader onderzoek naar het oordeel van de voorzieningenrechter redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, wordt het beroep met toepassing van artikel 8:86 van de Awb ongegrond verklaard. Onder deze omstandigheden dient het verzoek om een voorlopige voorziening te worden afgewezen. Van omstandigheden op grond waarvan één der partijen moet worden veroordeeld in de door de andere partij gemaakte proceskosten is de voorzieningenrechter niet gebleken. Evenmin is er aanleiding om de van de zijde van verzoekster gevraagde schadevergoeding toe te kennen, nu daarvoor ingevolge artikel 8:73 van de Awb slechts plaats is, indien de rechtbank het beroep gegrond verklaart. Gezien het vorenstaande beslist de voorzieningenrechter als volgt. 3. Beslissing De voorzieningenrechter van de rechtbank Dordrecht, - verklaart het beroep ongegrond; - wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. Aldus gegeven door mr. M.A.C. Prins, voorzieningenrechter, en door deze en mr. C. Willemsen, griffier, ondertekend. De griffier, De voorzieningenrechter, Uitgesproken in het openbaar op: Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep instellen. Het instellen van het hoger beroep geschiedt door het indienen van een beroepschrift bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag, binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak.