Jurisprudentie
BD8487
Datum uitspraak2008-07-15
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers07/915
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Leeuwarden
Zaaknummers07/915
Statusgepubliceerd
Indicatie
Overlast door gekraai van hanen. Handhaving. APV. Uitvoering eerdere rechterlijke uitspraak.
Uitspraak
RECHTBANK LEEUWARDEN
Sector bestuursrecht
Procedurenummer: AWB 07/915
uitspraak van de meervoudige kamer van 15 juli 2008 op grond van afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
in het geding tussen
[naam],
wonende te [plaats],
eiser,
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Menaldumadeel,
verweerder,
gemachtigde: D.J. Wiersma en M. Kruis, werkzaam bij verweerders gemeente.
Procesverloop
Bij brief van 7 maart 2007 heeft verweerder [eiser] mededeling gedaan van zijn besluit op bezwaar betreffende de weigering handhavend op te treden tegen zijn buurman [naam] vanwege het gekraai van diens hanen.
Tegen dit besluit heeft [eiser] beroep aangetekend.
[naam] heeft geen gebruik gemaakt van de door de rechtbank geboden gelegenheid om als belanghebbende aan het geding deel te nemen.
De zaak is behandeld ter zitting van de rechtbank, gehouden op 28 mei 2008, waarbij [eiser] in persoon is verschenen en verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. [naam] is als belangstellende verschenen.
Motivering
Feiten en geschil
1.1 [eiser] woont vanaf begin 2003 op de [adres] in [plaats], naast [naam] die al zo'n drie decennia houder van Friese hoenders is. De percelen van [eiser] en [naam] zijn gelegen binnen de bebouwde kom in een als landelijk buitengebied te karakteriseren omgeving en grenzen in de volle lengte van ongeveer 125 meter aan elkaar.
1.2 Naar aanleiding van klachten van [eiser] over het gekraai van de hanen van [naam], heeft verweerder [naam] bij brief van 12 mei 2005 in de gelegenheid gesteld om vóór 1 augustus 2005 maatregelen te treffen waardoor de geluidsbelasting tot aanvaardbare waarden wordt teruggebracht. [naam] heeft naar aanleiding van die brief het aantal hanen teruggebracht en de resterende hanen uit de open front hokken gehaald en deze in een afsluitbare schuur ondergebracht die gedurende de avond en de nacht wordt afgesloten. Deze schuur bevindt zich op ongeveer vijftien meter van de woning van [eiser].
1.3 De getroffen maatregelen hebben er niet toe geleid dat [eiser] geen hinder meer ondervindt van de hanen. In een door hem aangespannen civiele procedure heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 13 maart 2006 (LJN: AV4562) de hinder niet onrechtmatig geacht.
1.4 Hierop heeft [eiser] verweerder bij brief van 25 augustus 2006 verzocht om handhavend op te treden jegens [naam].
1.5 Bij brief van 6 september 2006 heeft verweerder [eiser] meegedeeld dat hij geen aanleiding ziet om handhavend op te treden jegens [naam] omdat, blijkens de op
24 augustus en 1 september 2005 door de Milieuadviesdienst verrichte geluidsmetingen, [naam] de geluidsbelasting inmiddels tot aanvaardbare waarden heeft teruggebracht. Bij besluit van 15 november 2006 heeft verweerder het door [eiser] gemaakte bezwaar tegen dat besluit, overeenkomstig het door de Commissie voor Bezwaar- en Beroepschriften Menaldumadeel uitgebrachte advies, ongegrond verklaard.
1.6 Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank van 30 januari 2007 (bekend onder de nummers 06/2875 en 06/2876) is, voor zover van belang, dat besluit van
15 november 2006 vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat verweerder de brief van
25 augustus 2006 had dienen op te vatten als een verzoek om een besluit te nemen als bedoeld in artikel 2.4.20, eerste lid (over hinderlijke dieren), van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Menaldumadeel (kortweg: APV) en dat niet is gebleken dat verweerder op dat punt een afweging heeft gemaakt.
1.7 Bij het hier bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van [eiser] tegen de weigering om handhavend op te treden jegens [naam] opnieuw ongegrond verklaard. Verweerder heeft daartoe een uiteenzetting gegeven van de voorgeschiedenis van de zaak en is na afweging van de betrokken belangen tot de conclusie gekomen dat geen aanleiding bestaat een aanwijzingsbesluit te nemen als bedoeld in artikel 2.4.20 van de APV.
1.8 In het beroepschrift voert [eiser] in hoofdzaak aan dat verweerder geen juiste uitvoering heeft gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter omdat uit het bestreden besluit nog steeds niet blijkt waaruit verweerder concludeert dat geen sprake is van overlast als bedoeld in artikel 2.4.20 van de APV. Volgens [eiser] kan het bestreden besluit daarom niet in stand blijven.
Beoordeling
2.1 Artikel 2.4.20, eerste lid, van de APV bepaalt dat verweerder bevoegd is bepaalde plaatsen aan te wijzen waar het ter voorkoming of opheffing van overlast of schade aan de openbare gezondheid verboden is daarbij aangeduide dieren; (a) aanwezig te hebben; (b) dan wel aanwezig te hebben anders dan met inachtneming van de door hen ter voorkoming of opheffing van overlast of van schade aan de openbare gezondheid gestelde regels; (c) dan wel aanwezig te hebben tot een groter aantal dan in die aanwijzing is aangegeven.
2.2 De rechtbank stelt vast dat partijen in de uitspraak van de voorzieningenrechter
- waarbij tevens in de hoofdzaak is beslist - van 30 januari 2007 hebben berust, zodat in dit geding van de juistheid van het daarin besloten rechtsoordeel moet worden uitgegaan. Als gevolg van die uitspraak diende verweerder bij het bestreden besluit alsnog te beoordelen of aanleiding bestaat een aanwijzingsbesluit als bedoeld in artikel 2.4.20 van de APV te nemen, waarbij verweerder (op concrete wijze en voldoende gemotiveerd) invulling dient te geven aan de begrippen "overlast" en "schade aan de openbare gezondheid", waarbij verweerder tevens gehouden was in aanmerking te nemen dat het begrip overlast als bedoeld in voormeld artikel uit meer aspecten kan bestaan dan alleen gemeten geluidsoverlast dan wel overschrijding van (industriële) grenswaarden. De voorzieningenrechter oordeelde in dit verband dat ook sprake kan zijn van overlast of het hinderlijk houden van dieren indien het geproduceerde geluid binnen een aanvaardbaar meetniveau blijft en de maximale grenswaarden voor industrielawaai niet worden overschreden. De rechtbank voegt hieraan toe dat ook sprake kan zijn van overlast in de hier bedoelde zin indien geen sprake is van onrechtmatige hinder in civielrechtelijke zin, omdat het hier gaat om een ander toetsingskader.
2.3 De rechtbank is met eiser van oordeel dat de in het bestreden besluit vervatte impliciete weigering om een aanwijzingsbesluit te nemen, niet berust op een deugdelijke motivering als voorgeschreven in artikel 7:12, eerste lid, van de Awb en dat geen juiste uitvoering is gegeven aan de uitspraak van de voorzieningenrechter. Uit het bestreden besluit blijkt in dit verband dat verweerder bij zijn beoordeling van de mogelijk zich voordoende overlast wederom uitsluitend de geluidsmetingen en de daarin opgenomen (industriële) grenswaarden in aanmerking heeft genomen, terwijl uit de uitspraak van de voorzieningenrechter nu juist volgt dat zulks onvoldoende is. Gelet op de ratio van het hier bedoelde artikel had verweerder mede de aard van de geluidsbelasting en de impact ervan in het concrete geval in aanmerking dienen te nemen. Nu verweerder zulks heeft nagelaten kan het bestreden besluit niet in stand blijven en zal verweerder dat bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar alsnog dienen te doen. In het bijzonder zal verweerder zich daarbij rekenschap dienen te geven van de gevolgen van de geluidsbelasting voor de gezondheid van [eiser].
2.4 Weliswaar heeft verweerder in het bestreden besluit (in het kader van de belangenafweging) enige opmerkingen geplaatst omtrent de oorzaak van eisers gezondheidsklachten, maar de rechtbank zal hieraan geen waarde hechten omdat die opmerkingen louter suggestief zijn en niet berusten op een deskundig en naar behoren onderbouwd medisch oordeel. Desgevraagd heeft verweerder ter zitting voorts niet kunnen aangeven welke bezwaren er kleven aan het opleggen van een verplichting aan [naam] om de hanen daar te houden op zijn perceel waar zij de minste overlast veroorzaken, naar het zich laat aanzien aan de achterzijde van het perceel. De rechtbank leidt hieruit af dat verweerder die mogelijkheid ten onrechte niet bij zijn afweging heeft betrokken, zodat ook dat aspect nader onderzoek en motivering verdient bij het nieuw te nemen besluit op bezwaar. [eiser] heeft zich in dit verband ter zitting bereid verklaard om aan de verplaatsing van de hokken financieel bij te dragen, hetgeen zijn bereidheid toont om aan de oplossing van het conflict bij te dragen. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat ook verweerders belangenafweging de rechtelijke toets niet kan doorstaan omdat deze niet berust op een zorgvuldig onderzoek naar de relevante feiten.
2.5 Het voorgaande leidt de rechtbank tot de slotsom dat het beroep gegrond is en het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met de artikelen
3:2, gelezen in samenhang met de artikelen 2.4.20, eerste lid, van de APV en 7:12, eerste lid, van de Awb. Bijgevolg zal verweerder een nieuw besluit op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
2.6 Gelet op het vorenstaande en op artikel 8:74, eerste lid, van de Awb dient de gemeente Menaldumadeel het door [eiser] betaalde griffierecht van € 143,= aan hem te vergoeden.
2.7 Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding nu van zodanige kosten, bedoeld in artikel 8:75 van de Awb en het Besluit proceskosten, niet is gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het bestreden besluit van 7 maart 2007;
-bepaalt dat de gemeente Menaldumadeel het door eiser betaalde griffierecht van
€ 143,= aan hem vergoedt.
Aldus gegeven door mr. U. van Houten, voorzitter, en door mrs. E.M. Visser en M.S. van der Kuijl, rechters, en uitgesproken in het openbaar door U. van Houten op 15 juli 2008, in tegenwoordigheid van mr. A.J.T. Harkema als griffier.
w.g. A.J.T. Harkema (de voorzitter is verhinderd te ondertekenen)
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat voor partijen hoger beroep open. Gelijke bevoegdheid komt toe aan andere belanghebbenden, zulks behoudens het bepaalde in art. 6:13 juncto 6:24 Awb.
Indien u daarvan gebruik wenst te maken dient u binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak een brief (beroepschrift) alsmede een afschrift van deze uitspraak te zenden aan:
de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Postbus 20019
2500 EA Den Haag
In het beroepschrift vermeldt u waarom u de uitspraak niet juist vindt.