Jurisprudentie
BD8480
Datum uitspraak2008-07-22
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/857 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/857 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Weigering om terug te komen van. De omstandigheid dat aan betrokkene alsnog en met terugwerkende kracht een vergunning tot verblijf is verleend kan niet worden aangemerkt als nieuw gebleken feit.
Uitspraak
07/857 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch van 21 december 2006, 06/3359 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Helmond (hierna: College)
Datum uitspraak: 22 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. S.J.L.M. van den Reek, advocaat te Helmond, hoger beroep ingesteld.
Het College heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2008. Appellant is in persoon verschenen, bijgestaan door mr. Van den Reek. Het College heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.W.L. Krahmer, werkzaam bij de gemeente Helmond.
II. OVERWEGINGEN
1. De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
1.1. Nadat sedert 1997 diverse aanvragen om bijstand van appellant waren afgewezen dan wel buiten behandeling gesteld, heeft het College appellant met ingang van 26 maart 2002 bijstand toegekend.
1.2. Bij brief van 7 september 2004 heeft appellant verzocht hem alsnog bijstand toe te kennen over de periode 1997 tot en met 25 maart 2002. Dit verzoek is afgewezen bij besluit van 10 mei 2005, welk besluit na bezwaar is gehandhaafd bij besluit van
8 juni 2006.
2. Het tegen het besluit van 8 juni 2006 ingestelde beroep is bij de aangevallen uitspraak ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daarbij, kort samengevat en voor zover hier van belang, overwogen dat het College het in geding zijnde verzoek terecht heeft gekwalificeerd als een verzoek om terug te komen van een rechtens onaantastbaar geworden besluit, met als reden dat appellant inmiddels alsnog met terugwerkende kracht (met ingang van 13 juni 2000) een vergunning tot verblijf is verleend. De rechtbank heeft verder overwogen dat tussen partijen niet in geschil is dat deze omstandigheid geldt als een nieuw gebleken feit in de zin van artikel 4:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, maar dat het College op grond daarvan niet is gehouden terug te komen van zijn eerdere besluitvorming.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep gemotiveerd tegen deze uitspraak gekeerd en daarbij aangegeven dat hij zijn verzoek beperkt tot de periode van 13 juni 2000 tot en met 25 maart 2002.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. De Raad is met partijen en de rechtbank van oordeel dat het besluit van 10 mei 2005 moet worden aangemerkt als een weigering terug te komen van het besluit waarbij aan appellant alsnog bijstand is toegekend met ingang van 26 maart 2002, voor zover die toekenning niet met terugwerkende kracht is geschied. De Raad is echter, anders dan de rechtbank, van opvatting dat de omstandigheid dat aan appellant bij besluit van 20 februari 2002 alsnog en met terugwerkende kracht een vergunning tot verblijf is verleend niet als nieuw gebleken feit kan worden aangemerkt. Die omstandigheid was appellant immers reeds bekend op het moment dat hem bijstand werd toegekend en niet valt in te zien waarom appellant die omstandigheid niet had kunnen aanvoeren tegen het besluit tot toekenning van bijstand niet eerder dan met ingang van 26 maart 2002. Appellant heeft echter destijds in dat besluit berust.
4.2. Hiervan uitgaande, kan niet worden gezegd dat het College niet in redelijkheid heeft kunnen weigeren terug te komen van het toekenningsbesluit. Ook in hetgeen appellant overigens nog heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding het besluit van 8 juni 2006 waarbij die weigering is gehandhaafd onjuist te achten. Dit betekent dat de aangevallen uitspraak, met verbetering van gronden, kan worden bevestigd.
5. De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door Th.C. van Sloten als voorzitter en K. Zeilemaker en C. van Viegen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W. Altenaar als griffier, uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2008.
(get.) Th.C. van Sloten.
(get.) W. Altenaar.
AR