Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8478

Datum uitspraak2008-07-09
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers08/740 ZW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk. Het College van burgemeester en wethouders van de gemeente is niet aan te merken als belanghebbende. In het kader van de ZW is het lichaam, i.c. het publiekrechtelijk lichaam gemeente, de werkgever.


Uitspraak

08/740 ZW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: het College van burgemeester en wethouders van Capelle aan den IJssel (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 13 december 2007, 07/692 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 9 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 mei 2008. Namens appellant is verschenen mr. A.A. Lafranca. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.H. Meijs. II. OVERWEGINGEN 1.1. Op 15 september 2006 is namens appellant bij het Uwv uitkering ingevolge artikel 29b van de Ziektewet (ZW) aangevraagd in verband met de ziekmelding per 7 februari 2006 van de ambtenaar J. Bij besluit van 5 oktober 2006 heeft het Uwv J. bericht dat geen ziektewetuitkering wordt betaald. Dit besluit is op dezelfde dag in afschrift naar appellant gezonden. Op 13 oktober 2006 is namens appellant tegen het besluit van 5 oktober 2006 bezwaar gemaakt. Bij besluit van 11 januari 2007 (bestreden besluit) is dit bezwaar onder verwijzing naar artikel 160, eerste lid, en onder f, van de Gemeentewet kennelijk niet-ontvankelijk verklaard op de grond dat appellant niet als belanghebbende in de zin van artikel 1:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan worden aangemerkt bij een besluit omtrent de ZW. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak, onder meer met verwijzing naar de uitspraken van de Raad met de LJN-nummers AP2423, AP2718 en AP1729, het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. 3. Namens appellant is in hoger beroep aangevoerd dat de uitspraak van de rechtbank merkwaardig voorkomt. De gemeente is als publiekrechtelijke rechtspersoon werkgever van de ambtenaar, maar het college van burgemeester en wethouders treedt daadwerkelijk in volle omvang op als werkgever. Het college is het tot aanstelling en ontslag bevoegde gezag, heeft de verordenende bevoegdheid inzake die onderwerpen die niet zijn opge-nomen in de CAR/UWO en heeft de bevoegdheid om namens de gemeente bezwaar en beroep in te stellen. Er is op grond van laatstgenoemde bevoegdheid, die in de uitspraak van de rechtbank overigens niet wordt ontkend, geen mogelijkheid dat de gemeente als zodanig bezwaar of beroep aantekent om reden dat de werkgeversrol wordt vervuld door het college van burgemeester en wethouders. De stelling van de rechtbank dat uit het bij het Uwv ingediende bezwaarschrift niet blijkt dat dit bezwaar is ingediend namens de gemeente lijkt dan ook een innerlijke tegenstrijdigheid te bevatten. Het spreekt immers op grond van de zeker sedert de dualisering van het gemeentebestuur expliciet opdragen werkgeversrol voor zich dat het college wanneer het aangelegenheden van de ambtenaren betreft, optreedt namens de gemeente. Op grond van deze werkgeversrol is het college ook aan te merken als belanghebbende en aan het criterium belanghebbende kan voor het college op verschillende wijze inhoud worden gegeven: vanuit de optiek van zorg voor de medewerkers van de gemeente, doch eveneens vanuit een financieel belang, dat bijvoor-beeld aan de orde is bij toekenning van een WIA-uitkering in geval van langdurige arbeidsongeschiktheid. 4. De Raad overweegt als volgt. 4.1.1. Ingevolge artikel 9 van de ZW is de werkgever de natuurlijke persoon tot wie, of het lichaam tot welk een of meer natuurlijke personen in dienstbetrekking staan. 4.1.2. Artikel 160, eerste lid, aanhef en onder f, van de Gemeentewet bepaalt dat het college in ieder geval bevoegd is te besluiten namens de gemeente, het college of de raad rechtsgedingen, bezwaarprocedures of administratief beroepsprocedures te voeren of handelingen ter voorbereiding daarop te verrichten, tenzij de raad, voor zover het de raad aangaat, in voorkomende gevallen anders beslist. 4.2. De Raad is van oordeel dat de tekst van artikel 9 van de ZW er geen twijfel over laat bestaan dat in het kader van de ZW het lichaam, i.c. het publiekrechtelijk lichaam gemeente, de werkgever is. In dat verband wijst de Raad ook naar zijn uitspraak van 21 juni 2004, LJN: AP2423. Het Uwv heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat niet appellant maar de gemeente de werkgever is en dat appellant derhalve niet als belanghebbende bij het besluit van 5 oktober 2006 kan worden aangemerkt. Dit laat onverlet dat appellant, gelet op het bepaalde in artikel 160, eerste lid, aanhef en onder f, van de Gemeentewet, namens de gemeente bezwaar had kunnen maken. Blijkens het bezwaarschrift van 13 oktober 2006 heeft appellant op eigen titel bezwaar gemaakt. Appellant was daartoe kennelijk niet bevoegd. Gelet daarop heeft het Uwv terecht het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. 4.3. Hetgeen onder 4.1.1. tot en met 4.2. is overwogen leidt tot de conclusie dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 5. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door M.S.E. Wulffraat-van Dijk als voorzitter en M.C.M. van Laar en J.F. Bandringa als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.C.T.M. Sonderegger als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008. (get.) M.S.E. Wulffraat-van Dijk. (get.) M.C.T.M. Sonderegger. BP