Jurisprudentie
BD8465
Datum uitspraak2008-07-11
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1645 WAO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers05/1645 WAO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Intrekking WAO-uitkering. Voldoende medische grondslag? Oordeel van onafhankelijke door de Raad ingeschakelde deskundige volgen, tenzij bijzondere omstandigheden.
Uitspraak
05/1645 WAO
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Naam appellant], wonende te [woonplaats] (hierna: appellant),
tegen de uitspraak van de rechtbank Breda van 2 februari 2005, 04/777 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellant
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv).
Datum uitspraak: 11 juli 2008
I. PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.J.A. van Schaik, advocaat te Rotterdam, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 februari 2007. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Schaik. Het Uwv was vertegenwoordigd door J.B. Snoek.
Na behandeling van het geding ter zitting van de Raad is gebleken dat het onderzoek niet volledig is geweest, in verband waarmee de Raad heeft besloten het onderzoek te heropenen.
Desgevraagd heeft prof. dr. H.J. Stam, revalidatiearts, op 6 maart 2008 een schriftelijk verslag van het door hem op 25 september 2007 verrichte onderzoek van appellant aan de Raad uitgebracht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 mei 2008. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Van Schaik. Het Uwv was vertegenwoordigd door drs. P.M. Klootwijk.
II. OVERWEGINGEN
1.1. De rechtbank is op grond van de in de aangevallen uitspraak weergegeven overwegingen tot het oordeel gekomen dat het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv van 5 maart 2004, waarbij voor zover hier van belang de WAO-uitkering van appellant per 6 mei 2004 is ingetrokken, ongegrond is.
2.1. In hoger beroep heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat de aangevallen uitspraak op een onjuiste medische en arbeidskundige grondslag berust en dat ten onrechte de beslissing op bezwaar van 5 maart 2004, ertoe strekkende dat de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant per 6 mei 2004 op minder dan 15% dient te worden gesteld, is bevestigd.
Ter onderbouwing van zijn standpunt dat hij de functies waarop het Uwv de schatting heeft gebaseerd niet kan vervullen heeft appellant een verklaring gedateerd 27 juli 2006 overgelegd van W.C.G. Blanken, revalidatiearts.
3.1. De Raad heeft aanleiding gezien de revalidatiearts Stam, voornoemd, als onafhankelijke medische deskundige te benoemen. De deskundige heeft in zijn rapport van 6 maart 2008 aangegeven dat in de voor appellant opgestelde Functionele Mogelijkheden Lijst voldoende rekening is gehouden met de klachten van de linkerschouder, alsmede dat in de periode gelegen tussen einde wachttijd en de datum van het door hem verrichte onderzoek zich geen relevante wijzigingen hebben voorgedaan. Naar de opvatting van de deskundige kan appellant de functies die aan de schatting ten grondslag liggen met zijn beperkingen vervullen.
3.2. In ’s Raads vaste jurisprudentie ligt besloten dat de Raad het oordeel van een onafhankelijke door de Raad ingeschakelde deskundige volgt, tenzij op grond van bijzondere omstandigheden afwijking van deze hoofdregel is gerechtvaardigd. De Raad is van oordeel dat er in dit geval geen aanleiding bestaat van deze hoofdregel af te wijken. Het rapport van de deskundige is zorgvuldig tot stand gekomen, consistent en naar behoren gemotiveerd. De deskundige heeft zowel de opvatting van de bezwaarverzekeringsarts als die van Blanken in zijn beschouwingen betrokken.
Het door appellant ter zitting ingenomen standpunt dat het rapport van Stam niet kan worden gevolgd nu het afwijkt van het door Blanken ingenomen standpunt miskent dat door de Raad nu juist een deskundige is ingeschakeld omdat omtrent de gezondheidstoestand en de hieruit voortvloeiende beperkingen van appellant verschil van opvatting bestond tussen Blanken en de bezwaarverzekeringsarts.
3.3. Het door appellant ingenomen standpunt dat een deskundige niet kan beoordelen of appellant met zijn beperkingen de aan de schatting ten grondslag liggende functies kan verrichten vindt geen steun in de jurisprudentie van de Raad.
3.4. Uit het vorenstaande volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
3.5. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand. De beslissing is, in tegenwoordigheid van W.R. de Vries als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2008.
(get.) J. Brand.
(get.) W.R. de Vries.
TM