Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8462

Datum uitspraak2008-04-23
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/1100 WRB
Statusgepubliceerd


Indicatie

De hoorzitting waarbij de bezwaarde de gelegenheid heeft zijn bezwaar toe te lichten vormt een essentieel onderdeel van de bezwaarprocedure. Het bestuursorgaan kan, gelet op dit uitgangspunt, niet zonder meer voorbijgaan aan de tijdige en gemotiveerde mededeling van de bezwaarde dat hij verhinderd is te verschijnen op een hoorzitting die wordt gehouden op een eenzijdig door het bestuursorgaan vastgesteld tijdstip. Dat het bestuursorgaan de hoorzittingen plant in een schema en mede afhankelijk is van een externe voorzitter van de bezwarencommissie maakt dat niet anders. Beroep gegrond, nu verweerder de bezwaarde niet daadwerkelijk heeft gehoord.


Uitspraak

Rechtbank ‘s-Gravenhage sector bestuursrecht derde afdeling, enkelvoudige kamer Reg. nr. AWB 07/1100 WRB UITSPRAAK als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) Uitspraak in het geding tussen de vereniging “Vereniging Surinaamse Nederlanders”, gevestigd te Nijmegen, eiseres, en de Raad voor Rechtsbijstand te ‘s-Gravenhage, verweerder. I. Ontstaan en loop van het geding Bij besluit van 18 september 2006 heeft verweerder de door de gemachtigde van eiseres aangevraagde toevoeging voor het voeren van een kort geding tegen de Staat over het staken van de 100% controles van reizigers, aankomend op Schiphol met een vlucht vanuit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba (3EK7842), geweigerd. Tegen dit besluit heeft eiseres een bezwaarschrift bij verweerder ingediend. Bij besluit van 21 december 2006, verzonden op 4 januari 2007, heeft verweerder, overeenkomstig het advies van de Commissie voor Bezwaar, de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft eiseres bij brief van 6 februari 2007, ingekomen bij de rechtbank op 6 februari 2007 en van gronden voorzien bij brief van 12 februari 2007, bij de rechtbank beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. De zaak is op 13 maart 2008 ter zitting behandeld. Eiseres is verschenen bij haar [voorzitter], bijgestaan door mr. A. Jankie, advocaat te Den Haag. Verweerder is verschenen bij zijn [gemachtigde] II. Motivering 1. De rechtbank staat in dit geding voor de vraag of het bestreden besluit, gelet op de daartegen aangevoerde beroepsgronden, in rechte stand kan houden. 2. Eiseres heeft in beroep aangevoerd dat de vereniging niet is opgericht met het doel een bepaalde procedure te voeren. Eiseres stelt voorts ten onrechte niet te zijn gehoord. 3. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat, gelet op de doelstellingen van eiseres en de wijze waarop zij deze tracht te bereiken, de vereniging is opgericht met als doel, onder meer, het voeren van juridische procedures. Het te behartigen rechtsbelang, waarvoor de toevoeging wordt verzocht, is volgens verweerder een direct uitvloeisel van de statutaire doelomschrijving. De noodzaak van juridische bijstand ligt in de lijn der verwachtingen. De afgifte van een toevoeging wordt om deze reden geweigerd. Verweerder stelt eiseres in de gelegenheid te hebben gesteld om haar standpunt nader toe te lichten. De door eiseres aangevoerde reden voor haar verzoek om aanhouding rechtvaardigt volgens verweerder geen aanhouding van de zitting. 4. De rechtbank overweegt als volgt. 4.1 Ingevolge artikel 12, eerste lid, van de Wet op de rechtsbijstand (verder: Wrb) wordt rechtsbijstand uitsluitend verleend ter zake van in de Nederlandse rechtssfeer liggende rechtsbelangen aan natuurlijke en rechtspersonen wier financiële draagkracht de in artikel 34 genoemde bedragen niet overschrijdt. Ingevolge artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d, van de Wrb wordt rechtsbijstand niet verleend indien de daartoe strekkende aanvraag wordt gedaan door een rechtspersoon die is opgericht met het doel om een gerechtelijke procedure te voeren. 4.2 In artikel 2, eerste lid, van haar statuten is de doelstelling van eiseres als volgt omschreven: “De vereniging heeft ten doel: a. het behartigen van de belangen van de Surinamers in het algemeen en in het bijzonder de Surinaamse Nederlanders; b. het behartigen van de belangen van haar leden; c. het bestrijden van de achterstelling en de rechtsongelijkheid van de Surinamers en/of groepering ervan ten opzichte van andere groeperingen; d. het bestrijden van (rassen)discriminatie van de Surinaamse Nederlanders; e. het opzetten en begeleiden van projecten; f. het aan de orde stellen van vraagstukken die de Surinamers aangaan; alles in de ruimste zin des woords.” Blijkens artikel 2, tweede lid, aanhef en sub g. en h., van de statuten tracht eiseres “dit doel te bereiken door: a. (…); g. het optreden als procespartij en/of procesgemachtigde; h. het aanwenden van overige rechtsmiddelen.” Uit deze statutaire bepalingen blijkt dat eiseres niet als doelstelling heeft het voeren van gerechtelijke procedures, maar dat zij wel het optreden als procespartij en het aanwenden van (overige) rechtsmiddelen inzet als middel om haar statutaire doelstellingen te verwezenlijken. 4.3 In het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar de vermelde statutaire bepalingen, overwogen: “Gelet op de doelstellingen van de vereniging en de wijze waarop zij deze tracht te bereiken, kan de commissie tot geen andere conclusie komen dan dat de vereniging is opgericht met als doel, onder meer, het voeren van juridische procedures. Gezien de kwestie waarvoor de toevoeging wordt verzocht is de commissie voorts van mening, dat het te behartigen rechtsbelang een direct uitvloeisel is van de statutaire doelomschrijving en dat de noodzaak van juridische bijstand in de lijn der verwachtingen ligt. Derhalve dient de afgifte van een toevoeging te worden geweigerd.” 4.4 De rechtbank overweegt dat eiseres om toevoeging heeft verzocht voor het voeren van een kort geding tegen de Staat over het staken van de 100% controles van reizigers, aankomend op Schiphol met een vlucht uit Suriname, de Nederlandse Antillen of Aruba. Gelet op artikel 2 van de statuten van eiseres heeft verweerder zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat de te behartigen rechtsbelangen een direct uitvloeisel zijn van de statutaire doelomschrijving en dat de noodzaak van juridische bijstand in de lijn der verwachtingen ligt. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (verder: de Afdeling) heeft in haar uitspraak van 3 december 1999, AB 2000, 29 overwogen dat in de wet of haar totstandkomingsgeschiedenis geen grondslag te vinden is voor het betoog dat artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d., van de Wrb het verlenen van rechtsbijstand slechts uitsluit, indien de desbetreffende rechtspersoon is opgericht met als enig doel het voeren van procedures. Verder heeft de Afdeling in haar uitspraak van 12 maart 2008, zaaknummer 200705710/1, LJN: BC6440, overwogen dat het gegeven dat het voeren van juridische procedures niet in alle gevallen noodzakelijk is en dat hiernaast ook andere middelen worden ingezet niet kan afdoen aan het oordeel dat het doel [van de eisende stichting in die procedure] gericht was op het voeren van gerechtelijke procedures. Verder overwoog de Afdeling dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 12, tweede lid, aanhef en onder d., van de Wrb blijkt dat de wetgever heeft beoogd dat een rechtspersoon slechts bij uitzondering aanspraak kan maken op van over- heidswege gefinancierde rechtsbijstand (Tweede Kamer, 1991-1992, 22 609, nr. 3, blz. 17). 4.5 Het betoog van eiseres dat verweerders besluit strijdig is met artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en artikel 14 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten e politieke rechten (IVBPR), faalt. De rechtbank is van oordeel dat de verplichting van een verdragsstaat effectieve toegang tot de rechter te bevorderen - waaruit geen onbeperkt recht op gratis rechtsbijstand in civiele procedures voortvloeit - niet zover gaat dat ook in deze situatie een toevoeging zou moeten worden verleend. 4.6.1 Tenslotte heeft eiseres betoogd dat verweerder op ondeugdelijke gronden eiseres niet op haar bezwaar heeft gehoord, waardoor haar recht te worden gehoord is geschonden. Ten aanzien van de feiten stelt de rechtbank ten aanzien van dit punt het volgende vast. Eiseres heeft in haar bezwaarschrift van 21 september 2006 uitdrukkelijk aangegeven gehoord te willen worden. Bij brief van 23 november 2006 heeft de Commissie voor Bezwaar eiseres bericht dat zij op 15 december 2006 door de commissie zou worden gehoord. Blijkens een telefoonnotitie van [medewerker A.] van verweerder heeft de voorzitter van eiseres op 27 november 2006 telefonisch contact gezocht over het tijdstip van de hoorzitting, aangezien op 15 december 2006, om 12.00 uur een ander kort geding van eiseres zou dienen en 09.30 uur als aanvangs-tijdstip eiseres daarom niet schikte. De [voorzitter] heeft om die reden verzocht om verdaging van de hoorzitting. [medewerker A.] wilde daaraan niet voldoen, aangezien hij van oordeel was dat eiseres na afloop van de hoorzitting bij verweerder nog tijdig aanwezig zou kunnen zijn bij de behandeling van het kort geding. [medewerker A.] noteerde ten aanzien van het verzoek van eiseres om aanhouding: “Tegen de [voorzitter] gezegd dat wij iemand in de gelegenheid moeten stellen om gehoord te worden volgens de Awb en dat is gebeurd. Als iemand vervolgens niet kan op die datum, hoeven wij geen andere datum te plannen. Wij hoeven slechts een gelegenheid te bieden.” Uit de aangehaalde telefoonnotitie blijkt niet expliciet dat het kort geding van eiseres bij deze rechtbank in Den Haag diende. 4.6.2 De rechtbank is van oordeel dat verweerder blijkens de aangehaalde passage uit de telefoonnotitie van [medewerker A.] een onjuiste opvatting heeft over het belang van de hoorzitting en de noodzaak tot verdaging van een geplande hoorzitting, indien de bezwaarde tijdig en gemotiveerd daarom verzoekt. Artikel 7:2, eerste lid, van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan, alvorens te beslissen op het bezwaar, de belanghebbende in de gelegenheid stelt te worden gehoord. Verweerder interpreteert deze bepaling aldus, dat hij, indien de bezwaarde aangeeft gehoord te willen worden, een hoorzitting plant en de bezwaarde daarvoor op een eenzijdig door verweerder te bepalen tijdstip uitnodigt. Hoorzittingen zijn, zo is de rechtbank ambtshalve bekend, afhankelijk van de beschikbaarheid van externe voorzitters van de Commissie voor Bezwaar, die de bezwaarde hoort. Als de bezwaarde op het geplande tijdstip verhinderd is, volgt als regel geen verdaging, omdat daardoor vertraging ontstaat en een bezwaar voor een andere hoorzitting moet worden gepland. Verweerder is van oordeel dat hij ook dan aan zijn wettelijke verplichting ingevolge artikel 7:2, eerste lid, Awb heeft voldaan, aangezien deze immers niet verder gaat dan het “in de gelegenheid stellen”, ongeacht of de bezwaarde het voorgestelde tijdstip van de hoorzitting schikt of niet. Deze opvatting van verweerder is onjuist. Zij ziet voorbij aan het oordeel van de wetgever dat de hoorplicht van het bestuursorgaan een essentieel onderdeel vormt van de bezwaarprocedure. Dat brengt met zich dat verweerder niet lichtvaardig aan een tijdig ingediend en gemotiveerd verzoek om verdaging van een eenzijdig door verweerder vastgesteld tijdstip voor een hoorzitting mag voorbijgaan. Een dergelijke situatie deed zich hier voor: de voorzitter van eiseres heeft tijdig, enkele weken vòòr het geplande tijdstip, gemotiveerd verzocht om verdaging. Het is dan niet aan verweerder om te treden in de agenda van de bezwaarde door bepalen dat eiseres, gelet op de voorbereiding van het kort geding op de geplande datum van de hoorzitting, agendatechnisch in staat zou zijn zowel de hoorzitting als de behandeling van het kort geding bij te wonen. Nu eiseres aangaf de combinatie van die beide activiteiten niet aan te kunnen, was het niet aan verweerder zijn andersluidende oordeel daarover de doorslag te laten geven en de verzochte verdaging te weigeren. 4.6.3 De Afdeling heeft in haar uitspraak van 2 juli 2003, 200203484/1, LJN: AH8963 beslist dat, wanneer de gemachtigde van de bezwaarde direct na de uitnodiging voor de hoorzitting gemotiveerd heeft gemeld op het aangegeven tijdstip niet te kunnen verschijnen, de weigering de hoorzitting uit te stellen in beginsel in strijd is met artikel 7:2 Awb. Ook de omstandigheid van een vaststaande planning van hoorzittingen bij een bezwarencommissie en verzoeken van derde-belanghebbenden tot snelle besluitvorming achtte de Afdeling geen bijzondere omstandigheden op grond waarvan het verzoek om uitstel van de hoorzitting mocht worden afgewezen. 4.6.4 In lijn met deze uitspraak van de Afdeling moet het gegeven dat verweerder eiseres, die niet op het geplande tijdstip is verschenen, niet op haar bezwaar heeft gehoord alvorens te beslissen op het bezwaar leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank ziet evenwel aanleiding om, met toepassing van artikel 8:72, derde lid, Awb, de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten, aangezien zij van oordeel is dat, gelet op haar oordeel in r.o. 4.4, de hoorzitting, naar valt aan te nemen, niet tot een inhoudelijk andere beslissing op het bezwaar zou hebben geleid. 5. Nu het beroep gegrond wordt verklaard, ziet de rechtbank aanleiding verweerder ingevolge artikel 1, aanhef en onder c., van het Besluit proceskosten bestuursrecht te veroordelen in de proceskosten van eiseres, bestaande uit een treinretour Nijmegen-Den Haag Centraal in de tweede klasse voor het bijwonen van de zitting door de voorzitter van eiseres (€ 33,30). 6. Voorts verstaat de rechtbank dat de Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Gravenhage als rechtspersoon aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 38,-- zal vergoeden. III. Beslissing De Rechtbank 's-Gravenhage, RECHT DOENDE: 1. verklaart het beroep gegrond; 2. vernietigt het bestreden besluit; 3. bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven; 4. veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres, zijnde een bedrag van € 33,30 aan reiskosten; 5. verstaat dat de Raad voor Rechtsbijstand te ’s-Gravenhage als rechtspersoon aan eiseres het door haar betaalde griffierecht ad € 38,-- zal vergoeden. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Aldus gegeven door mr. J.W.H.B. Sentrop en in het openbaar uitgesproken op 23 april 2008, in tegenwoordigheid van de griffier mr. H.G. Egter van Wissekerke.