Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8438

Datum uitspraak2008-07-18
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/5060 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Herziening WAO-uitkering. Voldoende medische en arbeidskundige grondslag? WAO-uitkering verlagen gedurende een lopende ZW-uitkering?


Uitspraak

06/5060 WAO Centrale Raad van Beroep Enkelvoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Groningen van 10 juli 2006, 05/1123 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 18 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 juni 2008. Appellant is in persoon verschenen. Het Uwv heeft zich niet laten vertegenwoordigen. II. OVERWEGINGEN 1. Appellant was werkzaam als allround afwerker vakman B bij [naam werkgever]. Op 16 mei 1997 heeft hij zich ziek gemeld met gewrichtsklachten in verband met de ziekte van Besnier Boeck. Per einde wachttijd is appellant in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. In verband met fulltime werkzaamheden als touringcar chauffeur is deze uitkering met ingang van 23 juli 2000 herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 45%. Na wederom een ziekmelding in 2001 en hervatting van zijn werkzaamheden als touringcar chauffeur op basis van een arbeidsovereenkomst voor 100 uur per vier weken is ingaande 19 maart 2001 de WAO-uitkering van appellant herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 45 tot 55%. Op 24 december 2003 heeft appellant zich ziek gemeld met psychische klachten en gewrichtsklachten behorend bij fibromyalgie. Appellant is in verband hiermee met ingang van 27 december 2003 in aanmerking gebracht voor een uitkering ingevolge de Ziektewet (ZW), welke op 22 december 2004 is beƫindigd. Daarnaast is appellant bij besluit van 20 augustus 2004 - na een verkorte wachttijd in verband met de wet Amber - met terugwerkende kracht met ingang van 21 januari 2004 in aanmerking gebracht voor een WAO-uitkering berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Bij besluit van eveneens 20 augustus 2004 is deze uitkering herzien per 18 oktober 2004 naar een mate van arbeidsongeschiktheid van een 35 tot 45%. Het tegen dit laatste besluit gemaakte bezwaar is bij besluit van 22 november 2004 (hierna: het bestreden besluit) ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven en het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. In zijn uitvoerig geformuleerde hoger beroepsgronden heeft appellant - samengevat weergegeven - aangevoerd dat hij in tegenstelling tot hetgeen in de aangevallen uitspraak staat vermeld, niet vanaf 21 januari 2004 in het kader van de Amber-beoordeling een WAO-uitkering, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, heeft ontvangen, maar dat hij vanaf 27 december 2003 tot 22 december 2004 voor 50% een uitkering ingevolge de Ziektewet heeft ontvangen en voor 50% een WAO-uitkering. Voorts heeft appellant aangevoerd dat het niet toegestaan is om lopende een ZW-uitkering de WAO-uitkering te verlagen. Appellant heeft geen gronden aangevoerd tegen het oordeel van de rechtbank inzake de medische grondslag van het bestreden besluit en de passendheid in medisch opzicht van de geduide functies. 3.1. In het verweerschrift van 13 november 2006 heeft het Uwv hierop verwezen naar het hiervoor genoemde besluit van 20 augustus 2004 waarbij per 21 januari 2004 een volledige WAO-uitkering is toegekend en aangegeven dat er nog geen volledige uitvoering is gegeven aan dit besluit, met name niet waar het betreft de verrekening van de door appellant ontvangen ZW-uitkering en dat er inmiddels is aangedrongen op spoed bij de behandeling van de verrekening opdat appellant meer zekerheid krijgt omtrent zijn positie. Het Uwv heeft vervolgens aangegeven van mening te zijn dat appellant met de door hem aangevoerde gronden geen gronden van hoger beroep indient tegen de aangevallen uitspraak. 4. De Raad overweegt in dit verband dat appellant niet gevolgd kan worden in zijn stelling dat de WAO-uitkering niet verlaagd mag worden gedurende een lopende ZW-uitkering. Appellant ziet er ten onrechte aan voorbij dat zijn WAO-uitkering per 21 januari 2004 is herzien naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, dat hij daartegen bezwaar heeft gemaakt, dat het bezwaar ongegrond is verklaard en dat hij tegen die beslissing op bezwaar geen beroep heeft ingesteld, zodat die herziening in rechte vaststaat. Het feit dat appellant ziekengeld genoot wegens ongeschiktheid voor zijn laatste werk als parttime touringcarchauffeur staat niet in de weg aan een verlaging van zijn - per 21 januari 2004 verhoogde - WAO-uitkering. De overige door appellant aangevoerde grieven hebben geen betrekking op de aangevallen uitspraak en/of het bestreden besluit. De door appellant aangevoerde gronden kunnen dan ook niet leiden tot een vernietiging van de aangevallen uitspraak. 4.1 Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet kan slagen. De aangevallen uitspraak komt dan ook voor bevestiging in aanmerking. 5. Er zijn geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak. Deze uitspraak is gedaan door J. Janssen. De beslissing is, in tegenwoordigheid van D.W.M. Kaldenhoven als griffier, uitgesproken in het openbaar op 18 juli 2008. (get.) J. Janssen. (get.) D.W.M. Kaldenhoven. RB