Jurisprudentie
BD8390
Datum uitspraak2008-07-15
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers98789 / FA RK 07-2644
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedPersonen-en familierecht
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers98789 / FA RK 07-2644
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoek vaststelling omgangsregeling door grootouders; toegewezen.
Uitspraak
RECHTBANK GRONINGEN
Sector Civielrecht
zaaknr.: 98789 / FA RK 07-2644
beschikking d.d. 15 juli 2008
in de zaak van:
[grootouders],
wonende te [adres],
verzoekers,
hierna te noemen de grootouders,
procureur mr. I. Wagenaar,
en
de William Schrikker Stichting jeugdbescherming en jeugdreclassering,
gevestigd te [adres],
verweerder,
hierna te noemen de WSS.
PROCESVERLOOP
De grootouders hebben op 13 december 2007 bij deze rechtbank een verzoekschrift ingediend tot vaststelling van een omgangsregeling waarbij verzoekers gerechtigd zijn de minderjarige kinderen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] bij zich te ontvangen een keer in de maand van zaterdag 10.00 uur tot zondag 18.00 uur alsmede een deel van de vakanties, nader te bepalen.
Op 26 februari 2008 is ter griffie een faxbericht met bijlagen van de WSS ontvangen, waarin een reactie wordt gegeven op het verzoekschrift.
De rechtbank heeft partijen, de grootouders bijgestaan door mr. M. Vos namens mr. I. Wagenaar, gehoord ter zitting met gesloten deuren van 26 juni 2008.
Namens de WSS is verschenen mevrouw J. de Vries, gezinsvoogd. Verder zijn verschenen de heer en mevrouw [naam], pleegouders. Ook is verschenen mevrouw [naam moeder], moeder van de minderjarigen, begeleid door mevrouw [begeleidster].
Namens de Raad voor de Kinderbescherming, regio Groningen en Drenthe, locatie Groningen (hierna te noemen: de Raad) is verschenen de heer R.C.M. Wouters.
Mr. M. Vos heeft een pleitnotitie overgelegd.
RECHTSOVERWEGINGEN
Vaststaande feiten:
Verzoekers zijn de grootouders vaderszijde van de minderjarigen
- [de minderjarige 1], geboren [in 1999] in de gemeente Groningen en
- [de minderjarige 2], geboren [in 2001] in de gemeente Groningen.
Bij beschikking van de rechtbank Groningen van 4 juli 2007 is de termijn van ondertoezichtstelling van de minderjarigen met een jaar verlengd. Tevens is de termijn van de machtiging uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg verlengd voor de duur van de ondertoezichtstelling.
De kinderen verblijven in het pleeggezin familie [naam] aan [adres].
[in 2007] is de biologische vader van de kinderen, [vader], overleden. De moeder van de kinderen, [moeder], verblijft in een begeleide woonvorm.
Standpunt van de grootouders
Door WSS is erkend dat er sprake is van bijzondere omstandigheden, nu identificatie-mogelijkheden via de ouders feitelijk zijn uitgesloten. De grootouders kunnen en willen deze verantwoordelijkheid overnemen. Contact tussen de grootouders en de kinderen is echter beperkt: omgang vindt slechts plaats één keer per kwartaal gedurende een aantal uren, in tegenwoordigheid van de pleegouders. Deze omgang ontneemt de kinderen de mogelijkheid een hechte band op te bouwen met de grootouders. De grootouders achten de gegeven situatie dan ook in strijd met de belangen van de minderjarigen. Zij menen dat de minderjarigen in hun ontwikkeling (verder) zullen worden geschaad indien de bestaande regeling in stand blijft.
Grootouders hebben een wettelijk recht en belang bij intensieve omgang met hun kleinkinderen. Daarnaast hebben de kinderen een legitiem belang hun herkomst te leren kennen middels intensief contact met hun grootouders.
Standpunt van de WSS
De familie vraagt een bezoekregeling die de draagkracht van de kinderen ver overschrijdt. Opa en oma hebben er natuurlijk recht op om hun kleinkinderen te zien. Er is echter geen sprake van een hechte band; de band is fragiel en wordt juist opgebouwd door de geplande bezoeken. Vóór het overlijden van hun vader in augustus 2007 zagen de kinderen opa en oma bijna nooit. Af en toe kwam oma mee met het begeleide bezoek. Vader had geen contact meer met zijn ouders waardoor de kinderen ook opa en oma niet zagen. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] vinden het leuk om hun opa en oma te zien, hoewel dit wel in de nabijheid van pleegouders moet plaatsvinden omdat de kinderen zich anders niet veilig voelen. [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] geven dit zelf ook aan. Afgelopen jaar is er regelmatig contact geweest. Naar de mening van de gezinsvoogd is dit contact voldoende. De kinderen zullen anders overvraagd worden. Ongeveer één keer per zes weken is er contact met de moeder van de kinderen; één keer in de drie maanden is er contact met opa en oma en één keer per jaar is er contact met de hele familie vaderszijde. Moeder vindt het contact af en toe tussen de kinderen en opa en oma goed maar gaat niet akkoord met een weekendverblijf bij opa en oma. Zij zal aangeven dat zij de kinderen dan ook een weekend bij zich wil hebben. Dit is echter niet mogelijk. De kinderen zijn erbij gebaat om nu een stabiele, overzichtelijke duidelijke leefsituatie te hebben. Dit is in het pleeggezin. Hier voelen de kinderen zich veilig en daarom zijn de pleegouders aanwezig bij het bezoek aan opa en oma.
Standpunt van moeder
Het is belangrijk dat de kinderen contact hebben met opa en oma. Moeder ziet de kinderen één keer per 5 weken, soms een keer extra.
Beoordeling
Op grond van 1:377f BW kan de rechtbank op verzoek een omgangsregeling vaststellen tussen het kind en degene die in een nauwe persoonlijke betrekking staat tot het kind. Verzoekers zijn de grootouders vaderszijde van de minderjarigen. De rechtbank is van oordeel dat er sprake is van family life in de zin van artikel 8 EVRM. De grootouders kunnen daarom in hun verzoek worden ontvangen.
De minderjarigen zijn onder toezicht gesteld en uit huis geplaatst bij een pleeggezin. De rechtbank heeft het verzoek tot verlenging ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing op dezelfde dag behandeld. Uit de rapportage die is overgelegd in die zaak blijkt dat de kinderen zijn getraumatiseerd door hun ervaringen tijdens hun eerste levensjaren in het gezin van moeder en de inmiddels overleden vader. De kinderen worden begeleid en krijgen therapie. Voor de kinderen is het belangrijk dat er sprake is van rust, verwerking en veiligheid. Dit kan hen geboden worden in het pleeggezin waar zij thans verblijven en waar zij zich veilig voelen.
Er bestaat, naast de omgangsregeling met de moeder, een omgangsregeling tussen de kinderen en de grootouders vaderszijde in een frequentie van vier maal per jaar gedurende enkele uren. Het is de rechtbank gebleken dat deze regeling met de nodige zorgvuldigheid is vastgesteld. Het is niet in het belang van de kinderen om deze omgangsregeling nu uit te breiden. De rechtbank zal daarom deze omgangsregeling vastleggen en het verzoek voor het overige afwijzen.
Voor het verdere verloop en een - op termijn - mogelijke uitbreiding van deze omgangsregeling verwijst de rechtbank de grootouders naar de procedure vervat in de artikelen 1:263a en 1:263b BW, betreffende een omgangsregeling tijdens een ondertoezichtstelling. De grootouders kunnen zich wenden tot de stichting die is belast met de uitvoering van de ondertoezichtstelling. Mochten zij zich niet kunnen verenigen met een door de gezinsvoogdijinstelling vastgestelde omgangsregeling, dan dienen zij de in de genoemde artikelen omschreven procedure te volgen.
BESLISSING
stelt de volgende omgangsregeling vast:
de grootouders [grootouders] zijn gerechtigd tot omgang met de minderjarige kinderen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] één keer per kwartaal gedurende enkele uren, in bijzijn van de pleegouders van de minderjarigen;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. D.A. Flinterman en uitgesproken door deze ter openbare terechtzitting van 15 juli 2008 in tegenwoordigheid van de griffier, A. den Held.
De griffier deelt mede, dat partijen tegen deze beschikking in hoger beroep kunnen gaan bij het Gerechtshof te Leeuwarden. Dit beroep dient door partijen te worden ingesteld binnen drie maanden na de datum van de uitspraak. Deze datum staat in de beschikking vermeld.
Voor de partij, die in deze procedure niet is verschenen, vangt de termijn van drie maanden aan na de betekening van deze beschikking aan hem/haar in persoon dan wel op het moment, waarop deze beschikking aan hem/haar op andere wijze is bekend geworden, of - voor zover het een beschikking betreft, waarbij de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed of de ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed is uitgesproken - op het moment, waarop deze beschikking aan hem/haar op andere wijze is betekend en door plaatsing van een uittreksel daarvan in de Staatscourant openlijk bekend is gemaakt.
Het beroep moet namens een partij worden ingesteld door een advocaat. Als u in aanmerking wilt komen voor door de overheid (gedeeltelijk) gefinancierde rechtsbijstand, dan kan uw advocaat daartoe namens u een verzoek indienen bij de Raad voor Rechtsbijstand. Uw advocaat kan u daaromtrent nader informeren.