Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8361

Datum uitspraak2008-07-16
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedVreemdelingen
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
ZittingsplaatsDordrecht
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 08/23179
Statusgepubliceerd


Indicatie

Vreemdelingenbewaring / redelijk vermoeden van illegaal verblijf / staandehouding en inbewaringstelling onrechtmatig
Verweerder is er niet in geslaagd aannemelijk te maken dat het doen van aangifte van vermissing van een Oekraïens paspoort door eiseres een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden oplevert dat zij illegaal in Nederland verblijft. De staandehouding en inbewaringstelling van eiseres zijn onrechtmatig.


Uitspraak

RECHTBANK ‘S-GRAVENHAGE Nevenzittingsplaats Dordrecht Sector Bestuursrecht Vreemdelingenkamer procedurenummer: AWB 08/23179, V-nummer: 271.067.6951, uitspraak van de enkelvoudige kamer inzake [eiseres], eiseres, gemachtigde: mr. A.A. Vermeij, advocaat te 's-Gravenhage, tegen de Staatssecretaris van Justitie, verweerder, gemachtigde: mr. J. den Haan, werkzaam bij de Immigratie- en Naturalisatiedienst. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Op 27 juni 2008 is de rechtbank, door middel van een namens eiseres ingediend beroepschrift, ervan in kennis gesteld dat verweerder eiseres op 25 juni 2008 in bewaring heeft gesteld. 1.2. De zaak is op 10 juli 2008 behandeld ter zitting van een enkelvoudige kamer. Eiseres is ter zitting verschenen, bijgestaan door mr. A.J. Eertink, kantoorgenoot van haar gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde. Voorts is ter zitting verschenen A. Djavakhadze, tolk Russisch. 1.3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht om toezending van een aanvullend proces-verbaal en aanvullende informatie. 1.4. Bij faxbericht van 11 juli 2008 heeft verweerder een aanvullend proces-verbaal ingediend. 1.5. Bij faxbericht van 11 juli 2008 heeft eiseres gereageerd op het faxbericht van 11 juli 2008 van verweerder. 1.6. Bij faxbericht van 14 juli 2008 heeft verweerder een tweede aanvullend proces-verbaal ingediend. 1.7. Bij faxbericht van 14 juli 2008 heeft eiseres gereageerd op het faxbericht van 14 juli 2008 van verweerder en heeft zij de rechtbank toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen op haar beroep. 1.8. Bij faxbericht van 15 juli 2008 heeft verweerder de rechtbank toestemming verleend zonder nadere zitting uitspraak te doen op het beroep. 1.9. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek gesloten. 2. Overwegingen 2.1. Krachtens artikel 94, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw 2000) staat ter beoordeling of het besluit tot oplegging van de onderwerpelijke vrijheidsontnemende maatregel in strijd is met deze wet, dan wel bij afweging van alle betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is te achten. Gelet op het bepaalde in artikel 94, eerste lid, laatste volzin, Vw 2000 staat tevens ter beoordeling of er aanleiding is eiseres schadevergoeding toe te kennen. 2.2. Eiseres heeft, kort samengevat en voor zover van belang voor de beoordeling van het beroep, aangevoerd dat haar staandehouding niet berust op een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Het enkele feit dat zij aangifte heeft gedaan van vermissing van haar Oekraïense paspoort is daartoe onvoldoende. 2.3. Ter zitting heeft verweerder met verwijzing naar A4/3.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (hierna: Vc 2000) naar voren gebracht dat een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf mede op basis van ervarings- of omgevingsgegevens mag worden aangenomen, bijvoorbeeld als er sprake is van aanwijzingen uit eigen onderzoek van de politie. In het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding is gerelateerd dat “uit informatie was gebleken dat door mensen uit de Oostblok landen veelvuldig valse aangifte werd gedaan van vermissing dan wel diefstal van hun paspoort. Dit omdat men met een paspoort, met daarin een verlopen visum, op de terugreis bij de Duits-Poolse grens een bekeuring krijgt voor het langer blijven dan het visum dekt. Bovendien wordt men daarna voor twee jaren gesignaleerd als “niet tot Schengengebied toe te laten vreemdelingen”. De navolgende oplossing wordt dan gepropageerd: “Doe aangifte van vermissing/diefstal en vraag daarmede een nieuw paspoort aan bij het Consulaat.” Met de aangifte en het nieuwe paspoort (immers zonder verlopen visum) heeft men geen problemen meer bij de grens.” Gelet op deze ervaringsgegevens van de politie berust de staandehouding van eiseres volgens verweerder op een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf. 2.4. De rechtbank acht het beroep gegrond en komt daartoe op grond van de navolgende overwegingen. 2.4.1. In A4/3.3 Vc 2000 is onder meer vermeld dat personen staande kunnen worden gehouden indien er sprake is van feiten en omstandigheden die, naar objectieve maatstaven gemeten, een redelijk vermoeden van illegaal verblijf opleveren. Ter voorkoming van discriminatoir handelen zal steeds uit feiten of omstandigheden, naar objectieve maatstaven gemeten, moeten blijken waar het redelijke vermoeden van illegaal verblijf op gebaseerd geweest is. Hierbij kunnen de feiten of omstandigheden van de situatie of de aanwijzingen richting een persoon bepalend zijn. Een objectief redelijk vermoeden van illegaal verblijf mag mede op basis van ervarings- of omgevingsgegevens aangenomen worden als er bijvoorbeeld sprake is van aanwijzingen uit eigen onderzoek van de politie. 2.4.2. Uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding blijkt niet op welke informatie de verbalisanten het hierboven onder 2.3. geciteerde gedeelte van dat proces-verbaal baseren. Voorts is in het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding sprake van informatie over ”mensen uit de Oostblok landen”, zonder dat duidelijk is in hoeverre deze informatie betrekking heeft op vreemdelingen uit de Oekraïne. Gelet hierop volgt de rechtbank eiseres in haar standpunt dat het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding onvoldoende aanknopingspunten bevat voor het oordeel dat de staandehouding van eiseres, die heeft plaatsgevonden op grond van het enkele feit dat zij aangifte heeft gedaan van vermissing van haar Oekraïense paspoort, naar objectieve maatstaven gemeten berust op een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. 2.4.3. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en verweerder verzocht een aanvullend proces-verbaal te doen opstellen, waarin wordt verduidelijkt op welke informatie de verbalisanten het onder 2.3. geciteerde gedeelte van het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding baseren. Voorts heeft de rechtbank verweerder gevraagd hoeveel vreemdelingen uit de Oekraïne vanaf 1 januari 2007 te ’s-Gravenhage aangifte hebben gedaan van vermissing of diefstal van hun paspoort, hoeveel van deze vreemdelingen vervolgens zijn staande gehouden en in hoeveel gevallen tot inbewaringstelling is overgegaan. Bij faxbericht van 11 juli 2008 heeft verweerder de rechtbank een aanvullend proces-verbaal doen toekomen. In het aanvullende proces-verbaal van 11 juli 2008 is het hierboven onder 2.3. geciteerde gedeelte uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding opgenomen, maar is niet verduidelijkt op welke informatie de verbalisanten zich daarbij baseren. In zoverre bevat het aanvullende proces verbaal van 11 juli 2008 geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de staandehouding van eiseres berust op een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf. 2.4.4. In het aanvullende proces-verbaal van 11 juli 2008 is voorts gerelateerd dat uit navraag bij de vreemdelingenpolitie blijkt “dat er sinds 1 februari 2007 16 keer aangifte is gedaan door mensen uit de Oostblok landen van vermissing van een identiteitskaart cq paspoort. Voorts zijn 54 mensen uit de Oostblok landen staande cq- aangehouden en in vreemdelingenbewaring gezet.” Bij faxbericht van 14 juli 2008 heeft de rechtbank verweerder gevraagd de gestelde vragen met betrekking tot vreemdelingen afkomstig uit de Oekraïne alsnog te beantwoorden. Vervolgens heeft verweerder op 14 juli 2008 een tweede aanvullend proces-verbaal aan de rechtbank toegezonden, waarin de verbalisant relateert dat hij contact heeft opgenomen met “brigadier van Politie [...], werkzaam bij de Vreemdelingenpolitie Haaglanden. Hij verklaarde daarnaar gevraagd onderzoek te hebben gedaan in de vreemdelingenadministratie naar Oekrainers (…). Hij verklaarde dat in het proces-verbaal [van 11 juli 2008] abusievelijk gesproken wordt van Oostblok landen. Hier wordt in alle gevallen bedoeld Oekraïne.” De rechtbank volgt eiseres niet in haar standpunt dat hetgeen is gerelateerd in het aanvullende proces verbaal van 14 juli 2008 niet geloofwaardig is. De rechtbank gaat ervan uit dat sinds 1 februari 2007 zestien vreemdelingen uit de Oekraïne te ’s-Gravenhage aangifte hebben gedaan van vermissing van hun paspoort of identiteitskaart en dat sinds 1 februari 2007 vierenvijftig vreemdelingen uit de Oekraïne in vreemdelingenbewaring zijn gesteld. Ook hiermee zijn echter, zoals eiseres in haar faxbericht van 14 juli 2008 terecht heeft aangevoerd, niet alle vragen van de rechtbank beantwoord. Ook uit het aanvullende proces-verbaal van 14 juli 2008 blijkt niet hoeveel van de zestien vreemdelingen uit de Oekraïne die vanaf 1 februari 2007 aangifte hebben gedaan van vermissing van hun paspoort of identiteitskaart naar aanleiding van deze aangifte zijn staandegehouden en in vreemdelingenbewaring zijn gesteld. Uit het aantal in bewaring gestelde vreemdelingen uit de Oekraïne kan niet worden afgeleid op grond waarvan deze vreemdelingen zijn staandegehouden en in bewaring zijn gesteld. Gelet op het vorenstaande bevatten de antwoorden op de door de rechtbank gestelde vragen over aangiftes door vreemdelingen uit de Oekraïne van vermissing van hun paspoort vanaf 1 januari 2007 onvoldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat de staandehouding van eiseres berust op een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf. 2.4.5. De rechtbank komt tot de slotsom dat verweerder er niet in is geslaagd aannemelijk te maken dat de staandehouding van eiseres berust op een naar objectieve maatstaven gemeten redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De staandehouding van eiseres moet dan ook onrechtmatig worden geoordeeld. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling leidt de onrechtmatigheid van de staandehouding eerst tot onrechtmatigheid van een daarop volgende inbewaringstelling indien de met de bewaring gediende belangen niet in een redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. Verweerder heeft geen belangen gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de onrechtmatigheid van de staandehouding van eiseres niet aan de rechtmatigheid van de bewaring in de weg staat. Gelet hierop moet de inbewaringstelling van eiseres onrechtmatig worden geoordeeld. 2.5. De rechtbank acht gronden aanwezig om eiseres een schadevergoeding toe te kennen. Gelet op de onrechtmatigheid van haar staandehouding is de bewaring van eiseres van begin af aan onrechtmatig geweest. Eiseres heeft twee dagen in een politiecel verbleven en negentien dagen in een huis van bewaring. Gelet op de normbedragen van € 95,-- per dag detentie in een politiecel en € 70,-- per dag detentie in een huis van bewaring dient aan eiseres een schadevergoeding van in totaal € 1.520,-- te worden toegekend. 2.6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder met toepassing van artikel 8:75, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De kosten in verband met de door een derde beroepsmatig verleende bijstand zijn op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vastgesteld op € 966,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting van 13 juni 2008, 0,5 voor het als een repliek aan te merken faxbericht van 11 juli 2008 en 0,5 punt voor het als een repliek aan te merken faxbericht van 14 juli 2008, met een waarde per punt van € 322,-- en wegingsfactor 1). De rechtbank is niet gebleken dat eiseres nog andere kosten heeft moeten maken die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen. Omdat aan eiseres ter zake van het onderhavige beroep een toevoeging is verleend, dient voormeld bedrag aan proceskosten aan de griffier van de rechtbank te worden betaald. 2.7. Gezien het voorgaande beslist de rechtbank als volgt. 3. Beslissing De rechtbank ’s-Gravenhage, - verklaart het beroep gegrond; - beveelt de onmiddellijke opheffing van de bewaring van eiseres; - wijst het verzoek om schadevergoeding toe en kent eiseres een schadevergoeding toe van € 1.520,-- ten laste van de Staat der Nederlanden, te betalen door de griffier van de rechtbank; - veroordeelt verweerder in de proceskosten die eiseres in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken, welke kosten worden begroot op € 966,-- ter zake van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; - wijst de Staat der Nederlanden aan als de rechtspersoon die voormelde proceskosten aan de griffier van de rechtbank moet vergoeden. Aldus gegeven door mr. B. van Velzen, rechter, in tegenwoordigheid van H. Philips als griffier, en door de rechter ondertekend. De griffier is buiten staat deze De rechter, uitspraak mede te ondertekenen. Uitgesproken in het openbaar op: 16 juli 2008 Afschrift verzonden op: Rechtsmiddel Partijen kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt één week na verzending van de uitspraak door de griffier. Het beroepschrift dient een of meer grieven tegen de uitspraak van de rechtbank te bevatten en moet geadresseerd worden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Hoger beroep vreemdelingenzaken, Postbus 16113, 2500 BC 's-Gravenhage. Men wordt verzocht een afschrift van de uitspraak mee te zenden.