Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8350

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708242/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 14 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst (hierna: het college) een verzoek tot handhaving van [appellant] inzake het houden van honden zonder een krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning door [partij] aan de [locatie] afgewezen.


Uitspraak

200708242/1. Datum uitspraak: 23 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: [appellant], wonend te Bronckhorst, en het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 14 februari 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst (hierna: het college) een verzoek tot handhaving van [appellant] inzake het houden van honden zonder een krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning door [partij] aan de [locatie] afgewezen. Bij besluit van 29 augustus 2007, verzonden op 3 september 2007, heeft het college het hiertegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft [appellant] bij brief, bij de Rechtbank Zutphen ingekomen op 8 oktober 2007, beroep ingesteld. De rechtbank Zutphen heeft het beroepschrift doorgezonden naar de Raad van State. Het college heeft een verweerschrift ingediend. [appellant] en [partij] hebben nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn aan de andere partijen toegezonden. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 27 juni 2008, waar [appellant], bijgestaan door mr. A.W.M. den Braber, en het college, vertegenwoordigd door B. Nikkels, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. In 1994 zijn de gebruikers van het perceel [locatie] begonnen met opvang van mishandelde honden. Na verloop van tijd is het aantal honden toegenomen. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit werden 24 honden gehouden. Ter zitting en uit de stukken is gebleken dat de honden zich deels in de woning [locatie] bevonden en deels overdag naast de woning in een ren en in een stal. De honden werden een aantal keren per dag in groepjes van ongeveer 10 honden uitgelaten. 2.2. [appellant] heeft het college verzocht handhavend op te treden inzake het houden van honden zonder een krachtens de Wet milieubeheer verleende vergunning. Het college heeft dit verzoek afgewezen. Het stelt dat het houden van honden niet kan worden aangemerkt als een bedrijfsmatige activiteit of een bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was. Daarom is er geen sprake van een inrichting en kon niet handhavend worden opgetreden, aldus het college. 2.3. [appellant] betoogt dat het college ten onrechte heeft geoordeeld dat de activiteit hier niet van een omvang was alsof zij bedrijfsmatig was. [appellant] voert aan dat het houden van 24 honden normaal particulier bezit te boven gaat en de geluidsoverlast hevig en continu is. 2.4. Ingevolge artikel 8.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wet milieubeheer, zoals dat luidde tot 1 januari 2008, is het verboden zonder daartoe verleende vergunning een inrichting in werking te hebben. Onder een inrichting dient ingevolge artikel 1.1, eerste lid in samenhang met het vierde lid, van de Wet milieubeheer te worden verstaan: elke door de mens bedrijfsmatig of in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was, ondernomen bedrijvigheid die binnen een zekere begrenzing pleegt te worden verricht en die behoort tot een categorie die krachtens het derde lid is aangewezen. In het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer is krachtens het derde lid van artikel 1.1 van de Wet milieubeheer in categorie 8 van Bijlage 1 een inrichting voor het houden van houden van dieren aangewezen. 2.5. Gelet op het aanzienlijke aantal gehouden honden, de wijze waarop de dieren gehuisvest zijn, namelijk overdag deels buiten in een naast het huis gelegen ren en een stal, het uitlaten van de honden in groepjes van ongeveer 10 honden en het feit dat er een zekere continuïteit bestaat van de verrichte activiteiten is in dit geval sprake van een bedrijvigheid in een omvang alsof zij bedrijfsmatig was. Hieruit volgt dat er sprake is van een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer, voor het in werking hebben waarvan ingevolge artikel 8.1 van die wet een vergunning was vereist. Het college heeft ten onrechte geoordeeld dat artikel 8.1 van de Wet milieubeheer niet werd overtreden. Het bestreden besluit is in strijd met artikel 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, niet deugdelijk gemotiveerd. 2.6. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. 2.7. Het college dient op na te melden wijze in de proceskosten te worden veroordeeld. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: I. verklaart het beroep gegrond; II. vernietigt het besluit van het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst van 29 augustus 2007, kenmerk 16756; III. veroordeelt het college van burgemeester en wethouders van Bronckhorst tot vergoeding van bij [appellant] in verband met de behandeling van het beroep opgekomen proceskosten tot een bedrag van € 644,00 (zegge: zeshonderdvierenveertig euro) geheel toe te rekenen aan door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand; het dient door gemeente Bronckhorst aan [appellant] onder vermelding van het zaaknummer te worden betaald; IV. gelast dat gemeente Bronckhorst aan [appellant] het door hem voor de behandeling van het beroep betaalde griffierecht ten bedrage van € 143,00 (zegge: honderddrieënveertig euro) vergoedt. Aldus vastgesteld door mr. K. Brink, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.J. van der Zijpp, ambtenaar van Staat. w.g. Brink w.g. Van der Zijpp lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008 262-578.