Jurisprudentie
BD8327
Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804332/1 en 200804332/2
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening+bodemzaak
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200804332/1 en 200804332/2
Statusgepubliceerd
Indicatie
Bij besluit van 5 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maarssen (hierna: het college) de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Rova Beheer B.V. en Avor B.V. (hierna: Rova) onder oplegging van een dwangsom gelast de exploitatie van een bouwmarkt op het perceel Nijverheidsweg 1 Maarssen (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden.
Uitspraak
200804332/1 en 200804332/2.
Datum uitspraak: 17 juli 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) en, met toepassing van artikel 8:86 van die wet, op het hoger beroep van:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Rova Beheer B.V. en Avor B.V., gevestigd te Maarssen,
appellanten,
tegen de uitspraak in zaak nr. 07/2928 van de rechtbank Utrecht van 30 mei 2008 in het geding tussen:
de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Rova Beheer B.V. en Avor B.V.
en
het college van burgemeester en wethouders van Maarssen.
1. Procesverloop
Bij besluit van 5 juni 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Maarssen (hierna: het college) de besloten vennootschappen met beperkte aansprakelijkheid Rova Beheer B.V. en Avor B.V. (hierna: Rova) onder oplegging van een dwangsom gelast de exploitatie van een bouwmarkt op het perceel Nijverheidsweg 1 Maarssen (hierna: het perceel) te beëindigen en beëindigd te houden.
Bij besluit van 27 september 2007 heeft het college het door Rova daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 30 mei 2008, verzonden op 4 juni 2008, heeft de rechtbank Utrecht (hierna: de rechtbank) het door Rova daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft Rova bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juni 2008, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 11 juli 2008.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 13 juni 2008, heeft Rova de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Rova heeft nadere stukken ingediend. Deze zijn aan de andere partijen toegezonden.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 3 juli 2008, waar Rova, vertegenwoordigd door [directeur], bijgestaan door mr. P.R. Revermann, en L. de Groot, en het college, vertegenwoordigd mr. D. Goris, ambtenaar in dienst van de gemeente, bijgestaan door mr. H.A. Samuels Brusse-van der Linden, advocaat te Utrecht, zijn verschenen. Voorts zijn verschenen [partij] en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Praxis B.V., beiden vertegenwoordigd door mr. C.W. Kniestedt, advocaat te Utrecht.
2. Overwegingen
2.1. In dit geval kan nader onderzoek redelijkerwijs niet bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De na de zitting ingekomen gronden van het hoger beroep vormen geen beletsel om met toepassing van artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak. Ook overigens bestaat daartoe geen beletsel.
2.2. Ingevolge het ter plaatse geldende bestemmingsplan "Maarssenbroek Werkgebied" (hierna: het bestemmingsplan) rust op het perceel de bestemming "Bedrijven -B-".
Ingevolge artikel 7, sub 1.2. van de planvoorschriften, voor zover thans van belang, zijn de op de kaart als zodanig aangewezen gronden tevens bestemd voor volumineuze detailhandel, waarbij de bestaande verkoopvloeroppervlakte niet mag worden vergroot.
Ingevolge artikel 7, sub 4.1., is het verboden gronden en bouwwerken te gebruiken, in gebruik te geven of te laten gebruiken op een wijze of tot een doel strijdig met de bestemming.
Ingevolge artikel 1, lid 19, wordt in deze voorschriften onder bouwmarkt verstaan een al dan niet geheel overdekte verkoopplaats, waarop het volledige assortiment aan al dan niet grove bouwmaterialen, bouwgrondstoffen alsmede materialen voor het verrichten van bouw- en verbouwwerkzaamheden waaronder begrepen doe-het-zelf producten uit voorraad ten verkoop worden aangeboden.
Ingevolge artikel 1, lid 26, sub b, wordt in deze voorschriften onder detailhandel in volumineuze goederen verstaan: detailhandel die vanwege de omvang van de gevoerde artikelen een groot oppervlak nodig heeft voor de uitstalling, zoals de verkoop van auto's, boten, caravans, keukens en sanitair.
2.3. Rova betoogt dat de rechtbank ten onrechte met het college het gebruik van het perceel ten behoeve van [Bouwmarkt] in strijd met het thans geldende bestemmingsplan en het daaraan voorafgaand geldende bestemmingsplan "Maarssenbroeksedijk" heeft geacht. Daartoe voert zij aan dat het assortiment van [Bouwmarkt] grotendeels overeenkomt met het assortiment van de voorheen ter plaatse gevestigde "Runner Meubelen" en slechts uitbreiding heeft gekregen voor zover dat voortvloeit uit de krachtens de geldende bestemming toegelaten volumineuze detailhandel. Volgens Rova is thans geen sprake van een bouwmarkt.
2.4. Dit betoog faalt. [bouwmarkt] kan niet worden aangemerkt als een detailhandel in volumineuze goederen als bedoeld in de planvoorschriften. Uit de door Rova overgelegde foto's blijkt niet dat een assortiment als bedoeld in artikel 1, lid 26, sub b, van de planvoorschriften wordt gevoerd. Dat enkele stuks sanitair en keukenelementen aanwezig zijn, maakt dit niet anders. Anders dan Rova betoogt is niet aannemelijk geworden dat [bouwmarkt] niet als bouwmarkt kan worden aangemerkt. Daaraan kan niet afdoen dat, naar Rova stelt, niet alle in artikel 1, lid 19, van de planvoorschriften opgenomen artikelen worden verkocht, nu thans slechts ter beoordeling staat of sprake is van gebruik in strijd met de ter plaatse rustende bestemming "Bedrijven -B-" en de daarop betrekking hebbende planvoorschriften. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat [bouwmarkt] zich zowel in de onderhavige procedure bij de rechtbank als in de gehele procedure die tot de uitspraak van de Afdeling van 27 februari 2008 in zaak nr. 200703755/1 (www.raadvanstate.nl) - waarin een door het college aan Praxis verleende vrijstelling en bouwvergunning voor een bouwmarkt aan de orde was - heeft geleid, heeft geprofileerd als bouwmarkt. Dit beeld wordt bevestigd door de naamgeving van het bedrijf, de dossierstukken en de overgelegde foto's. Dat eerst ter zitting naar voren is gebracht dat de naam van het bedrijf is gewijzigd van [Bouwmarkt] naar [Outlet] kan, wat daar ook van zij, daaraan niet afdoen, nu deze omstandigheid dateert van na de beslissing op bezwaar en aldus niet bij de beoordeling daarvan kan worden betrokken.
De Afdeling heeft in de uitspraak van 27 februari 2008 geoordeeld dat [Bouwmarkt] geen geslaagd beroep kan doen op het overgangsrecht van het bestemmingsplan. De rechtbank heeft terecht en op goede gronden geen aanleiding gezien voor een ander oordeel dan in die uitspraak is neergelegd. Daarbij heeft de rechtbank terecht overwogen dat de wijziging van het gebruik in 2002 van Karwei bouwmarkt in Runner meubelen moet worden aangemerkt als een verkleining van de afwijking van het op grond van het bestemmingsplan "Maarssenbroeksedijk" toegestane gebruik.
Voorts kan Rova gelet op het vorenstaande niet worden gevolgd in haar betoog dat geen sprake is van een wijziging van het gebruik van het perceel door [bouwmarkt] ten opzichte van het gebruik door Runner Meubelen. Dat enkele woninginrichtingsartikelen aanwezig zijn, maakt niet dat [bouwmarkt] moet worden aangemerkt als een woninginrichtingzaak. Dat Runner Meubelen een cash-and-carryconcept hanteert, doet er niet aan af dat sprake is van een meubelhandel met een planologische uitstraling die niet op een lijn kan worden gesteld met die van het gebruik van het perceel voor [Bouwmarkt].
2.5. Voorts heeft de rechtbank terecht en op goede gronden geoordeeld dat, anders dan Rova betoogt, het feit dat in een besluit van 22 januari 1996 met betrekking tot een voor een ander perceel verleende vrijstelling en bouwvergunning, naar de in 1981 voor het thans aan de orde zijnde perceel verleende vrijstelling en bouwvergunning wordt verwezen, het gewraakte gebruik van dit perceel niet heeft gelegaliseerd.
2.6. Aldus is de rechtbank terecht tot de conclusie gekomen dat het gebruik van het perceel voor [Bouwmarkt] in strijd is met het bestemmingsplan en dat het college derhalve bevoegd was handhavend op te treden.
2.7. Rova betoogt tevergeefs dat de voorzieningenrechter heeft miskend dat het college met de last artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot Bescherming van de rechten van de mens en de Fundamentele Vrijheden (hierna: het EVRM) heeft geschonden omdat onrechtmatige aantasting van verkregen eigendomsrechten aan de orde zou zijn. Deze verdragsbepaling laat onverlet dat wettelijke voorschriften die noodzakelijk kunnen worden geacht met betrekking tot het gebruik van eigendom in overeenstemming met het algemeen belang worden vastgesteld en toegepast. Het bestemmingsplan en de Woningwet behelzen zodanige voorschriften. Naleving van die voorschriften mag door handhavend optreden worden afgedwongen. De rechtbank heeft dan ook terecht geen grond gezien voor het oordeel dat sprake was van schending door het college van voormelde verdragsbepaling. Voor zover Rova betoogt dat tevens sprake is van schending van andere bepalingen van het EVRM, faalt dit evenzeer, reeds omdat dit betoog niet nader is onderbouwd.
2.8. Niet is gebleken van concreet zicht op legalisatie. Dat voor het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, naar gesteld, vrijstelling krachtens artikel 15 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening zou kunnen worden verleend om ter plaatse een bouwmarkt toe te staan, brengt, wat daar verder van zij, niet met zich dat zodanige vrijstelling ook verleend zou moeten worden. Het college heeft zich op het standpunt kunnen stellen niet af te willen wijken van het geldende bestemmingsplan.
Voorts is niet gebleken van andere bijzondere omstandigheden op grond waarvan het college van handhavend optreden behoorde af te zien.
Het college heeft in redelijkheid van de bevoegdheid tot handhavend optreden gebruik kunnen maken.
2.9. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
2.10. Gelet hierop bestaat aanleiding het verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening af te wijzen.
2.11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
I. bevestigt de aangevallen uitspraak;
II. wijst het verzoek af.
Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.W. Wijers, ambtenaar van Staat.
w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Wijers
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 17 juli 2008
444