Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8313

Datum uitspraak2008-07-23
Datum gepubliceerd2008-07-23
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200708444/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meerssen (hierna: het college) de bezwaren van Kleding Hergebruik Centrum Nederland Limited (hierna: Kleding Hergebruik Centrum) ongegrond verklaard. De bezwaren richten zich tegen het besluit van 22 december 2005 tot afwijzing van het verzoek om vergunning voor het inzamelen van textiel in 2006, alsmede tegen het besluit van 29 mei 2007 tot afwijzing van het verzoek om vergunning voor het inzamelen van textiel in 2007. Tevens is bij het bestreden besluit een verzoek om schadevergoeding afgewezen.


Uitspraak

200708444/1. Datum uitspraak: 23 juli 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak in het geding tussen: de rechtspersoon naar Brits recht "Kleding Hergebruik Centrum Nederland Limited", gevestigd te Geulle, gemeente Meerssen, appellante, en het college van burgemeester en wethouders van Meerssen, verweerder. 1. Procesverloop Bij besluit van 23 oktober 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van Meerssen (hierna: het college) de bezwaren van Kleding Hergebruik Centrum Nederland Limited (hierna: Kleding Hergebruik Centrum) ongegrond verklaard. De bezwaren richten zich tegen het besluit van 22 december 2005 tot afwijzing van het verzoek om vergunning voor het inzamelen van textiel in 2006, alsmede tegen het besluit van 29 mei 2007 tot afwijzing van het verzoek om vergunning voor het inzamelen van textiel in 2007. Tevens is bij het bestreden besluit een verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tegen dit besluit heeft Kleding Hergebruik Centrum bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 3 december 2007, beroep ingesteld. Het college heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 20 juni 2008, waar Kleding Hergebruik Centrum, vertegenwoordigd door J.M.A. Klaus, en het college, vertegenwoordigd door drs. R.L.M. Baltesen, ambtenaar van de gemeente, zijn verschenen. 2. Overwegingen Wettelijk kader 2.1. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt in deze wet en de daarop berustende bepalingen onder afvalstoffen verstaan: alle stoffen, preparaten of andere producten die behoren tot de categorieën die zijn genoemd in bijlage I bij richtlijn nr. 2006/12/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 5 april 2006 betreffende afvalstoffen, waarvan de houder zich ontdoet, voornemens is zich te ontdoen of zich moet ontdoen. Ingevolge artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer wordt onder een doelmatig beheer van afvalstoffen verstaan: een zodanig beheer van afvalstoffen dat daarbij rekening wordt gehouden met het geldende afvalbeheersplan, dan wel de voor de vaststelling van het plan geldende bepalingen, dan wel de voorkeursvolgorde aangegeven in artikel 10.4, en de criteria, genoemd in artikel 10.5, eerste lid. Ingevolge artikel 10.14, eerste lid, van de Wet milieubeheer moet ieder bestuursorgaan rekening houden met het geldende afvalbeheersplan bij het uitoefenen van een bevoegdheid krachtens deze wet, voor zover deze bevoegdheid wordt uitgeoefend met betrekking tot afvalstoffen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel houdt het bestuursorgaan, voor zover het afvalbeheersplan niet voorziet in het onderwerp met betrekking waartoe de bevoegdheid wordt uitgeoefend, rekening met de voorkeursvolgorde, aangegeven in artikel 10.4 en de criteria genoemd in artikel 10.5, eerste lid. Ingevolge artikel 10.5, eerste lid, van de Wet milieubeheer houdt de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer bij de vaststelling van het afvalbeheersplan er rekening mee dat het belang van een doelmatig beheer van afvalstoffen vereist dat: a. het beheer van afvalstoffen op effectieve en efficiënte wijze geschiedt; b. een effectief toezicht op het beheer van afvalstoffen mogelijk is. Artikel 7, eerste lid, van de Afvalstoffenverordening van de gemeente Meerssen van 2 juni 2005 (hierna: de Verordening) bepaalt dat het college de inzameldienst aanwijst die belast is met de inzameling van huishoudelijke afvalstoffen. Het tweede lid van dit artikel bepaalt dat het college andere inzamelaars kan aanwijzen die belast zijn met het afzonderlijk inzamelen van categorieën huishoudelijke afvalstoffen. Artikel 8, eerste lid, aanhef en onder e, van de Verordening bepaalt dat door de inzameldienst of andere inzamelaars textiel en schoeisel afzonderlijk wordt ingezameld. Ingevolge artikel 11, eerste lid, van de Verordening is het verboden zonder inzamelvergunning van het college huishoudelijke afvalstoffen in te zamelen. Ingevolge het tweede lid kan de inzamelvergunning worden geweigerd in het belang van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen. Afvalstof 2.2. Kleding Hergebruik Centrum betoogt dat het college zich ten onrechte op het standpunt stelt dat voor de inzameling van textiel een vergunning is vereist, omdat, gelet op zijn werkwijze, geen sprake is van het inzamelen van afval. 2.2.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 8 november 2006, in zaak nr. 200603486/1) ligt in de feiten en omstandigheden ten aanzien van de werkwijze van Kleding Hergebruik Centrum voldoende aanwijzing besloten dat particuliere huishoudens zich van het door Kleding Hergebruik Centrum ingezamelde textiel ontdoen in de zin van artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Daarom is sprake van afvalstoffen, als bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de Wet milieubeheer. Deze beroepsgrond faalt. Weigering vergunning voor 2006 2.3. Kleding Hergebruik Centrum voert aan dat het college ten onrechte aan het bestreden besluit de Beleidsnotitie textielinzameling van 21 augustus 2007 ten grondslag heeft gelegd, omdat deze ten tijde van het nemen van het primaire besluit van 22 december 2005 niet van toepassing was. Dit wringt volgens Kleding Hergebruik Centrum te meer, nu daarin voor het college een reden was gelegen om het verzoek tot vergoeding van de door het Kleding Hergebruik Centrum gederfde winst over 2006 af te wijzen. 2.3.1. De voorzitter van de Afdeling heeft bij uitspraak van 15 augustus 2007 (zaak nrs. 200703767/1 en 200703767/2) met toepassing van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) het besluit op bezwaar van 29 mei 2007, waarbij het tegen het primaire besluit van 22 december 2005 gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk is verklaard, voor zover hier van belang, vernietigd. In die uitspraak is geen oordeel gegeven over de rechtmatigheid van het primaire besluit. Vervolgens heeft het college opnieuw op het bezwaarschrift beslist. Bij het bestreden besluit heeft het college het door Kleding Hergebruik Centrum tegen het besluit van 22 december 2005 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. 2.3.2. Ingevolge artikel 7:11, eerste lid, van de Awb vindt op grondslag van het bezwaar een heroverweging plaats van het bestreden besluit. Ingevolge het tweede lid van dit artikel herroept het bestuursorgaan het bestreden besluit en neemt het voor zover nodig in de plaats daarvan een nieuw besluit, voor zover de heroverweging daartoe aanleiding geeft. 2.3.3. De Beleidsnotitie textielinzameling van 21 augustus 2007 betreft de uitwerking van de door het college gehanteerde vaste bestuurspraktijk. Bij de heroverweging op bezwaar geldt als uitgangspunt dat het besluit op bezwaar wordt genomen met inachtneming van de feiten en omstandigheden ten tijde van het nemen van dat besluit en de te dien tijde geldende rechts- en beleidsregels. Geen grond bestaat om in het onderhavige geval hierop een uitzondering te maken, in aanmerking genomen dat de Beleidsnotitie textielinzameling geen bepaald beoordelingstijdstip of -tijdvak voorschrijft. Het college heeft dan ook bij het nemen van het besluit op bezwaar toepassing mogen geven aan het tijde daarvan vigerende beleid. Gelet daarop heeft het college het verzoek om schadevergoeding in redelijkheid kunnen afwijzen. Deze beroepsgrond faalt. Weigering vergunning voor 2007 2.4. Kleding Hergebruik Centrum betoogt dat het college niet deugdelijk heeft gemotiveerd waarom het niet het advies van de Intergemeentelijke Commissie Bezwaarschriften (hierna: de commissie) heeft overgenomen tot gegrondverklaring van het bezwaar en vergunning te verlenen voor het houden van één inzamelronde in 2007. 2.4.1. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat reden bestaat om van het advies van de commissie af te wijken, omdat de werkwijze van Kleding Hergebruik Centrum, die met zich brengt dat niet alle aangeboden afvalstoffen behorende tot in de Verordening onderscheiden categorie textiel en schoeisel hoeven te worden geaccepteerd, niet in het belang is van een doelmatig beheer van huishoudelijke afvalstoffen. 2.4.2. Artikel 7:13, zevende lid, van de Awb bepaalt dat indien de beslissing op bezwaar afwijkt van het advies van de commissie, in de beslissing de reden voor die afwijking wordt vermeld. Dit is in het onderhavige geval geschied. In het bestreden besluit wordt ervan uitgegaan dat een inzamelronde het huis-aan-huis inzamelen van alle aangeboden textiel en schoeisel betreft. Kleding Hergebruik Centrum geeft aan in bepaalde woonwijken niet in te zamelen en niet alle aangeboden textiel en schoeisel te accepteren. De door Kleding Hergebruik Centrum gehanteerde werkwijze is in zoverre niet in overeenstemming met het door het college gevoerde beleid inzake de inzameling van textiel en schoeisel. In hetgeen Kleding Hergebruik Centrum betoogt, is geen aanknopingspunt gelegen dat de onderbouwing van de bij het bestreden besluit gehandhaafde weigering van 29 mei 2007 zich niet verdraagt met het bepaalde in artikel 11, tweede lid, van de Verordening. Gelet op het vorenstaande heeft het college voorts deugdelijk gemotiveerd waarom van het advies van de commissie is afgeweken. Deze beroepsgrond faalt. 2.5. Voor zover Kleding Hergebruik Centrum zich in deze procedure richt tegen de op 13 maart 2007 aan SMHO verleende vergunning, waarbij SMHO door het college voor 2007 als enige inzamelaar van textiel is aangewezen, overweegt de Afdeling dat de rechtsgeldigheid van dit besluit in deze procedure niet aan de orde is, omdat het ingestelde beroep zich beperkt tot het besluit van 23 oktober 2007. Het besluit van 13 maart 2007 is inmiddels in rechte onaantastbaar. Deze beroepsgrond faalt. Conclusie 2.6. Het beroep is ongegrond. 2.7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: verklaart het beroep ongegrond. Aldus vastgesteld door mr. J.M. Boll, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. C. Sparreboom , ambtenaar van Staat. w.g. Boll w.g. Sparreboom lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2008 195-579.