Jurisprudentie
BD8251
Datum uitspraak2008-06-25
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 07/2256
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
ZaaknummersAWB 07/2256
Statusgepubliceerd
Indicatie
Door afwijzing van het verdagingsverzoek is eiser geenszins geschaad in zijn belangen.
Met partijen is de rechtbank van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij onderhavige procedure.
De WIA is bedoeld om méér dan de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij te dragen aan het activeren en stimuleren van werknemers om hun resterende verdiencapaciteit zoveel mogelijk te gelde te maken. Zolang de werknemer zijn resterende verdiencapaciteit nog niet voldoende benut, heeft hij recht op ondersteuning bij re-integratie. Daarnaast zijn er aan het recht op WGA-uitkering verplichtingen verbonden, waaronder de in artikel 30 van de Wet WIA genoemde verplichtingen tot het verkrijgen en het verrichten van passende arbeid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser er in het kader van zijn re-integratie belang bij om te weten welke arbeid voor hem als passend moet worden beschouwd, en om tegen de vaststelling van die passende arbeid in rechte te kunnen opkomen, waarmee het procesbelang van eiser bij deze procedure is gegeven. Ook het feit dat het Uwv de betrokkene kan opdragen zich als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen te laten registreren als hij zijn verdiencapaciteit niet benut, maakt dat eiser procesbelang heeft.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 07/2256
Uitspraak van de meervoudige kamer van 25 juni 2008
inzake
[eiser],
te [woonplaats],
eiser,
gemachtigde mr. R.E.M. Lucassen,
tegen
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv),
te Amsterdam,
verweerder,
gemachtigde mr. M.W.G. Bombeeck, werkzaam bij het Uwv-kantoor te Eindhoven.
Procesverloop
Bij besluit van 26 maart 2007 is eiser met ingang van 2 mei 2007 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde werkhervattingsuitkering gedeeltelijk arbeidsgeschikten (WGA-uitkering) ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA).
Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar is door verweerder bij besluit van 15 juni 2007 ongegrond verklaard.
Het tegen dit besluit ingestelde beroep is behandeld op de zitting van 6 februari 2008, waar verweerder is verschenen bij M.J.H. Maas.
Na sluiting van het onderzoek heeft de rechtbank besloten het onderzoek onder toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te heropenen, omdat het onderzoek naar het oordeel van de rechtbank niet volledig is geweest en tevens deze zaak te verwijzen naar de meervoudige kamer.
Partijen zijn opgeroepen en de zaak is behandeld op de zitting van 2 juni 2008, waar eiser is verschenen tezamen met mr. J.T.J. Poell, een kantoorgenoot van zijn gemachtigde. Verweerder is verschenen bij gemachtigde.
Overwegingen
1. Ter zitting van 2 juni 2008 heeft eiser zich op het standpunt gesteld dat hij in zijn belangen is geschaad, nu zijn gemachtigde mr. Lucassen niet in de gelegenheid is ter zitting te verschijnen. Hij heeft op 26 mei 2008 schriftelijk om verdaging van de zitting verzocht, maar de rechtbank heeft dit verzoek schriftelijk afgewezen.
2. Met betrekking tot deze grief overweegt de rechtbank het volgende.
3. Ingevolge artikel 14, vierde lid, van de procesregeling Bestuursrecht wordt een verzoek om verdaging van de behandeling ter zitting slechts ingewilligd in uitzonderlijke omstandigheden en indien daarom zo spoedig mogelijk schriftelijk en gemotiveerd wordt verzocht.
4. Partijen zijn bij brief van 9 mei 2008 opgeroepen te verschijnen op de zitting van de meervoudige kamer van 2 juni 2008. De rechtbank heeft partijen op 19 mei 2008 nader schriftelijk bericht dat in ieder geval de vraag aan de orde zal komen in hoeverre eiser procesbelang heeft bij zijn beroep tegen de toegekende WGA-uitkering. Dit onderwerp kwam voor partijen niet uit de lucht vallen, daar zij bij brief van 25 februari 2008 reeds door de rechtbank waren gewezen op het feit dat een meervoudige kamer zich zou buigen over de vraag of er procesbelang is bij toekenning van een WGA-uitkering. Eerst op 26 mei 2008 heeft de gemachtigde van eiser verzocht om verdaging van de zitting wegens persoonlijke omstandigheden, zonder nadere toelichting. Gelet op de meer principiële vraag die ter zitting aan de orde zou worden gesteld, kon deze zaak naar het oordeel van de rechtbank eenvoudig worden overgenomen door een collega van de gemachtigde zonder dat deze eiser uitgebreid en veelvuldig had gesproken. Daarbij komt dat eiser en zijn gemachtigde bij de eerdere zitting van 6 februari 2008 ervoor hebben gekozen niet te verschijnen en eiser op de zitting van 2 juni 2008 zelf goed in staat is gebleken zijn situatie toe te lichten. Gezien het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat eiser geenszins in zijn belangen is geschaad door afwijzing van het verdagingsverzoek.
5. Geheel ten overvloede wijst de rechtbank op het feit dat met ingang van 1 juli 2008 de nieuwe Procesregeling bestuursrecht in artikel 16, vijfde en zesde lid, een enigszins verruimde verdagingsregeling kent. Vanaf genoemde datum stelt de rechtbank, met vermelding hiervan in de uitnodiging of oproeping, partijen bij de eerste uitnodiging of oproeping voor de zitting in de gelegenheid gedurende een week na verzending van die uitnodiging of oproeping wegens verhindering om een andere datum te verzoeken, onder vermelding van verhinderdata in de periode van zes weken na de geagendeerde zittingsdatum. In dat geval willigt de rechtbank een verzoek om verdaging steeds in. In artikel 16, zesde lid, is een soortgelijk artikel als voornoemd artikel 14, vierde lid opgenomen.
De rechtbank merkt op dat in onderhavige zaak deze verruimde verdagingsregeling eiser niet zou hebben gebaat, aangezien het verzoek van eiser is gelegen ruim na voornoemde termijn van één week na de uitnodiging en in dat geval, net als nu, slechts in uitzonderlijke omstandigheden een verzoek om verdaging wordt ingewilligd.
6. Aan de orde is vervolgens de vraag of verweerder terecht aan eiser per 2 mei 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 35 tot 80%, waarbij het verlies aan verdienvermogen is bepaald op 43%.
7. Eiser was werkloos toen hij op 4 mei 2005 arbeidsongeschikt is geworden vanwege een carpaal tunnelsyndroom beiderzijds en nekklachten. Voordat eiser werkloos is geworden, heeft hij gewerkt als onderhoudsschilder in de bouw.
8. Artikel 60 van de Wet WIA luidt, voor zover hier van belang :
1. Indien de duur van de loongerelateerde uitkering van de WGA-uitkering is verstreken of als gevolg van artikel 54, vierde lid, geen aanspraak heeft bestaan op deze uitkering, bestaat de WGA-uitkering uit:
a. een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen uit arbeid in het bedrijfs- en beroepsleven verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt; of
b. een vervolguitkering.
2. De inkomenseis wordt vastgesteld op de dag dat recht ontstaat op een WGA-uitkering en is voor de verzekerde die in staat is met arbeid meer dan 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, gelijk aan 50% van de resterende verdiencapaciteit. De inkomenseis wordt herzien nadat een wijziging in de resterende verdiencapaciteit twee kalendermaanden heeft voortgeduurd. De inkomenseis geldt niet meer nadat de verzekerde ten minste twee kalendermaanden slechts in staat is geweest om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur.
3. (...)
4. Onder resterende verdiencapaciteit als bedoeld in het tweede en derde lid wordt verstaan: de op maandbasis berekende respectievelijk op uurbasis berekende resterende verdiencapaciteit zoals vastgesteld op grond van artikel 6 en de daarop berustende bepalingen.
9. Artikel 30 van de Wet WIA luidt, voor zover hier van belang :
1. De verzekerde die recht heeft op een WGA-uitkering is verplicht:
a. passende arbeid te verrichten indien hij daartoe in de gelegenheid wordt gesteld;
b. in voldoende mate te trachten passende arbeid te verkrijgen; en
c. geen eisen te stellen in verband met door hem te verrichten arbeid die het aanvaarden of verkrijgen van passende arbeid belemmeren.
2. De verzekerde die zijn resterende verdiencapaciteit als bedoeld in paragraaf 7.2 niet volledig benut en die recht heeft op een WGA-uitkering, is verplicht zich als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen te laten registreren, indien hem daartoe het recht toekomt op grond van artikel 25, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen en het Uwv of de eigenrisicodrager hem dit opdraagt.
10. De rechtbank ziet zich ambtshalve voor de vraag gesteld of eiser bij zijn beroep een procesbelang heeft. Daarvoor is van belang of eiser met zijn beroep kan bereiken wat hij daarmee beoogt en of dit feitelijke betekenis kan hebben. De rechtbank stelt vast dat het procesbelang van eiser niet is gelegen in de hoogte van zijn loongerelateerde WGA-uitkering, hetgeen partijen ook niet betwisten. Evenmin stelt eiser zich op het standpunt dat hij in aanmerking zou moeten komen voor een uitkering ingevolge de Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA).
11. Ter zitting van 2 juni 2008 hebben partijen aangegeven dat het procesbelang van eiser bij het onderhavige beroep is gelegen in de juiste vaststelling van de resterende verdiencapaciteit waaruit de inkomenseis als genoemd in artikel 60, tweede lid, van de WIA volgt. Die inkomenseis is van invloed op het vaststellen van een eventuele uitkering die na afloop van de loongerelateerde WGA-uitkering kan worden verstrekt, in de vorm van een loonaanvullings- of een vervolguitkering. Daarnaast is tevens gewezen op de gevolgen voor eisers re-integratieverplichtingen.
12. Ook de rechtbank is van oordeel dat eiser procesbelang heeft bij onderhavige procedure.
De WIA is bedoeld om méér dan de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij te dragen aan het activeren en stimuleren van werknemers om hun resterende verdiencapaciteit zoveel mogelijk te gelde te maken. Zolang de werknemer zijn resterende verdiencapaciteit nog niet voldoende benut, heeft hij recht op ondersteuning bij re-integratie. Daarnaast zijn er aan het recht op WGA-uitkering verplichtingen verbonden, waaronder de in artikel 30 van de Wet WIA genoemde verplichtingen tot het verkrijgen en het verrichten van passende arbeid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser er in het kader van zijn re-integratie belang bij om te weten welke arbeid voor hem als passend moet worden beschouwd, en om tegen de vaststelling van die passende arbeid in rechte te kunnen opkomen, waarmee het procesbelang van eiser bij deze procedure is gegeven. Ook het feit dat het Uwv de betrokkene kan opdragen zich als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen te laten registreren als hij zijn verdiencapaciteit niet benut, maakt dat eiser procesbelang heeft.
13. Blijkens de gedingstukken ligt aan het hier bestreden besluit het standpunt ten grondslag dat eiser per einde wachttijd met inachtneming van zijn medische beperkingen in staat wordt geacht de geduide functies van samensteller metaalwaren (SBC-code 264140), controleur, tester elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267060) en wikkelaar (SBC-code 267050) te verrichten, met welke arbeid een zodanige restverdiencapaciteit kan worden gerealiseerd dat hij gedeeltelijk arbeidsgeschikt in de zin van de Wet WIA wordt geacht.
14. Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit in strijd is met de betreffende en de hieraan ten grondslag gelegde wettelijke bepalingen en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en dat bovendien het besluit berust op een onjuiste feitelijke grondslag. Er is onvoldoende rekening gehouden met de ernst van de stoornissen en de daaruit voor eiser voortvloeiende beperkingen. Eiser ondervindt veel pijn aan zijn nek en schouder en heeft veelvuldig hoofdpijn en duizeligheidsklachten. Hierdoor kan eiser slecht slapen en is hij gedurende de dag vermoeid. Hij is genoodzaakt gedurende de dag meermaals te rusten. Ten onrechte is geen urenbeperking aangenomen. De voor hem geselecteerde functies zijn derhalve niet passend. Het onderzoek van de bezwaarverzekeringsarts is onzorgvuldig en niet volledig geweest. Ondanks een expliciet verzoek hiertoe in het bezwaarschrift heeft verweerder verzuimd informatie in te winnen bij de behandelend chiropractor, de heer H.A. Bakker. In zijn bezwaarschrift heeft eiser aangegeven dat volgens zijn chiropractor er meer aan de hand is. Het was voor de bezwaarverzekeringsarts duidelijk dat eiser zich niet kon vinden in de beoordeling door de verzekeringsarts en dat hij hierin werd gesteund door zijn chiropractor. Dit had meer dan voldoende reden moeten zijn om aanvullende informatie bij de chiropractor in te winnen. Eiser heeft als leek in het door hemzelf ingediende bezwaarschrift slechts naar beste kunnen en vermogen zijn bezwaren omschreven. Eiser heeft voorts een verklaring van zijn chiropractor van 22 augustus 2007 ingebracht. Volgens eiser zijn de bevindingen afwijkend van die van de (bezwaar)verzekeringsarts. De chiropractor heeft aangegeven dat neurologisch bezien de klachten van eiser erger worden, terwijl volgens verweerders verzekeringsartsen de klachten stationair zijn. Op 15 april 2008 is bij een operatie uit het kapsel kraakbeen verwijderd en vervolgens afgefreesd. Ter zitting van 2 juni 2008 heeft eiser zijn verzoek om toekenning van schadevergoeding ingetrokken.
15. Onder volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid, respectievelijk gedeeltelijke arbeidsgeschiktheid in de zin van de Wet WIA dient het volgende te worden verstaan:
- volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur;
- gedeeltelijk arbeidsgeschikt is hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
16. Onder voormeld begrip arbeid wordt in de Wet WIA verstaan: alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe de verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Onder maatmaninkomen wordt verstaan: hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen.
Ingevolge de Wet WIA vindt de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid plaats op basis van verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek waarvan de strekking en vereisten zijn omschreven in het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
17. Bij de beantwoording van de vraag of iemand arbeidsongeschikt is, is van belang:
- of de betrokkene medische beperkingen heeft;
- of en in hoeverre hij als gevolg daarvan geheel of gedeeltelijk buiten staat is zich met daarvoor in aanmerking komende arbeid een inkomen te verwerven.
18. De medische beperkingen van eiser zijn vastgesteld op basis van onderzoek van de verzekeringsarts bestaande uit een anamnese, een onderzoek van lichaam en psyche en bestudering van de dossierstukken. De verzekeringsarts heeft op grond van zijn bevindingen geconstateerd dat eiser weer in toenemende mate klachten heeft van het carpale tunnelsyndroom, waaraan hij inmiddels is geopereerd, en dat hij daarnaast nekklachten heeft die gepaard gaan met duizeligheid, met name bij omhoog kijken. Eiser heeft voorts een matig gereguleerde hypertensie, recidiverende buikklachten bij status na darmontsteking en diabetes mellitus type II. De verzekeringsarts heeft geconstateerd dat bij achteroverbuigen van de nek sprake is van een lichte tot matige beperking, gepaard gaand met pijnklachten. Tevens is er volgens de voorhanden zijnde informatie van de behandelend sector - de brief van chiropractor H.A. Bakker D.C. van 29 november 2006 - sprake van degeneratieve afwijkingen op cervicaal niveau. Volgens de verzekeringsarts is eiser derhalve aangewezen op neksparende arbeid, waarbij met name het hanteren van zware gewichten, bovenhands werken, alsmede langdurig gedwongen houdingen vermeden dienen te worden. Conform zijn bevindingen heeft de verzekeringsarts de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) vastgesteld. De bezwaarverzekeringsarts heeft op basis van zijn onderzoek, bestaande uit dossierstudie, de vastgestelde beperkingen voor akkoord bevonden. Daarbij heeft de bezwaarverzekeringsarts aangegeven dat er volgens hem op dat moment voldoende onderzoeksgegevens waren om de claimklachten van eiser te beoordelen en de aangegeven beperkingen te onderbouwen.
19. De rechtbank is allereerst van oordeel dat sprake is geweest van een voldoende zorgvuldig onderzoek door de bezwaarverzekeringsarts. Het is vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) dat een verzekeringsarts in beginsel mag varen op zijn eigen oordeel. Een verzekeringsarts dient de behandelende sector te raadplegen in die gevallen waarin een behandeling een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid van de betrokkene, of indien de betrokkene stelt dat de behandelende sector een beredeneerd afwijkend idee heeft over zijn beperkingen (zie onder meer de uitspraak van de CRvB van 7 december 2004, gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN: AR8530). De rechtbank is van oordeel dat deze situatie zich in het geval van eiser niet heeft voorgedaan. Weliswaar heeft eiser in zijn bezwaarschrift aangegeven dat “zijn chiropractor heeft gezegd dat er meer aan de hand is dan een keuringsarts denkt en of kan weten”, maar vervolgens geeft eiser een opsomming van zijn klachten, die bij verweerders verzekeringsartsen reeds bekend en erkend zijn. Dit is naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet om te spreken van een beredeneerd afwijkend idee over de beperkingen. Dat eiser geen professionele bijstand had in de bezwaarfase verandert hier niets aan. Immers, van eiser kan wel worden verwacht dat hij kan aangeven waarin zijn behandelaar van mening verschilt met de verzekeringsarts. Nu eiser dit heeft nagelaten en niet heeft onderbouwd dat zijn klachten ernstiger zijn dan door de verzekeringsarts vastgesteld, behoefde de bezwaarverzekeringsarts geen aanleiding te zien om nadere informatie in te winnen bij de behandelend sector. Daarbij acht de rechtbank nog van belang dat de in het dossier voorhanden zijnde informatie van de behandelend chiropractor van 29 november 2006 door eiser zelf aan de verzekeringsarts is gegeven tijdens het verzekeringsgeneeskundig onderzoek en dat deze bij de beoordeling is betrokken.
20. De in beroep door eiser overgelegde verklaring van de behandelend chiropractor van 22 augustus 2007 bevestigt de door de (bezwaar)verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen. De rechtbank is met de bezwaarverzekeringsarts van oordeel dat deze informatie geen aanleiding geeft om nog zwaardere beperkingen vast te stellen op datum in geding. De rechtbank geeft doorslaggevende betekenis aan de rapporten van de bezwaarverzekeringsarts van 29 augustus 2007 en 25 oktober 2007. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat verweerder heeft onderkend dat bij eiser sprake is van cervicale klachten met uitstraling naar de rechterschouder en hoofdpijn en dat de wisselende bevindingen bij de onderzoeken door de chiropractor de door de verzekeringsarts vastgestelde stoornissen en beperkingen bevestigen. De enkele opmerking van de chiropractor dat neurologisch gezien de klachten verergeren is onvoldoende, nu dit niet wordt bevestigd door (doorverwijzing voor) een neurologisch onderzoek. Met betrekking tot de geclaimde medische urenbeperking volgt de rechtbank de bezwaarverzekeringsarts in zijn standpunt, zoals vermeld in het rapport van 2 mei 2007, dat er conform de Standaard Verminderde arbeidsduur geen indicatie is om een beperking van de werktijd aan te nemen. Er is geen sprake van een aandoening met een duidelijk bij de diagnose passend energieverlies dan wel van energieverlies als meest op de voorgrond staande symptoom (energetisch), noch is het medisch objectief aangetoond dat bij deze aandoening voltijds werken in passend werk op den duur schade toebrengt aan de gezondheid (preventief). Gelet hierop gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van eiser ter zitting van 2 juni 2008, dat wisselende diensten niet mogen worden voorgehouden gelet op zijn vermoeidheidsklachten. De rechtbank ziet geen aanleiding de door de verzekeringsarts vastgestelde en door de bezwaarverzekeringsarts voor akkoord bevonden beperkingen voor onjuist te houden. Het feit dat eiser in april 2008, ruimschoots na de datum in geding, aan zijn schouder is geopereerd, maakt dit niet anders.
21. Eiser wordt met de vastgestelde beperkingen niet in staat geacht zijn werkzaamheden als onderhoudsschilder te verrichten. Met inachtneming van deze medische beperkingen moet eiser evenwel in staat worden geacht de functies te vervullen die op grond van arbeidskundig onderzoek als voor hem geschikte arbeidsmogelijkheden zijn geselecteerd. Het betreft hier de functies van samensteller metaalwaren (SBC-code 264140), controleur, tester elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267060) en wikkelaar (SBC-code 267050).
Met deze functies kan € 11,75 bruto per uur worden verdiend, hetgeen een mate van verlies aan verdienvermogen oplevert van 43%.
22. Uit het voorgaande volgt dat verweerder terecht aan eiser op en na 2 mei 2007 een loongerelateerde WGA-uitkering heeft toegekend, waarbij het verlies aan verdienvermogen is bepaald op 43%
23. Gezien het vorenoverwogene zal de rechtbank het beroep ongegrond verklaren. In verband hiermee ziet de rechtbank geen aanleiding één der partijen te veroordelen in de proceskosten dan wel verweerder op te dragen het griffierecht te vergoeden.
24. Beslist wordt als volgt.
Beslissing
De rechtbank,
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mr. J.H.L.M. Snijders als voorzitter en mr. Y.S. Klerk en
mr. G.H. de Heer-Schotman als leden in tegenwoordigheid van drs. M.T. Petersen als griffier en in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2008.