Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8202

Datum uitspraak2008-03-21
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
ZaaknummersWRO 06/4170 STRN
Statusgepubliceerd


Indicatie

Niet voldaan aan voorwaarden voor de bijzondere verklaring van geen bezwaar, omdat verplichte watertoets en positief advies waterbeheerder(s) ontbreken. Deze gebreken zijn hersteld hangende beroep. Aan de ruimtelijke onderbouwing worden geen zware eisen gesteld, omdat de mate waarin het bouwplan afwijkt van de geldende bestemming niet ernstig ingrijpt op de situatie die volgens het de geldende bestemmingsplannen mogelijk is. Ihkv belangenafweging is vastgesteld dat er geen sprake is van strijd met artikel 5:50 BW en dat afstand tot de erfgrens bepaald mag worden aan de hand van het stedenbouwkundig matenplan. De afstand tot de erfgrens behoeft niet te blijken uit de bij de bouwvergunning behorende bouwtekeningen. Omdat pas na heropening door verweerder onderzoek is gedaan naar de afstand tot de erfgrens, is het besluit onzorgvuldige voorbereid. Motiveringsgebrek, omdat onduidelijkheid over al dan niet nodig zijn van specifieke vrijstellingen of ontheffingen op grond van de Bouwverordening voor rooilijnen, hoogte en afstand tot omliggende bebouwing. Overschrijding van de voorschriften van de bouwverordening wordt niet vrijgesteld door middel van de vrijstelling op grond van 19, 2 WRO. Rechtsgevolgen worden in stand gelaten.


Uitspraak

RECHTBANK ROTTERDAM Sector Bestuursrecht Meervoudige kamer Reg.nr.: WRO 06/4170 STRN Uitspraak in het geding tussen [namen], allen wonende te [woonplaats], eisers, gemachtigde [naam], advocaat te Vlaardingen, en het dagelijks bestuur van de deelgemeente Kralingen-Crooswijk, verweerder. Aan het geding hebben mede als partijen deelgenomen [naam], gevestigd te Capelle aan den IJssel, vergunninghouder, en Gedeputeerde Staten van de provincie Zuid-Holland. 1 Ontstaan en loop van de procedure Op 24 maart 2006 heeft verweerder aan vergunninghouder vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) en bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet verleend voor het oprichten van een medisch centrum en 18 appartementen aan de Gashouderstraat te Rotterdam (hierna: het primaire besluit). Tegen het ontwerpbesluit zijn door eisers, behalve door R[naam], zienswijzen ingebracht. Tegen het primaire besluit hebben eisers, behalve R[naam], bezwaar gemaakt. Bij besluit van 8 september 2006 heeft verweerder het primaire besluit op onderdelen aangepast en de bezwaren ongegrond verklaard. Tegen dit besluit (hierna: het bestreden besluit) heeft de (voormalige) gemachtigde van eisers bij brief van 18 oktober 2006 beroep ingesteld. Tevens heeft de gemachtigde van eisers op 12 juni 2007 de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 9 juli 2007 dit verzoek toegewezen en het primaire besluit geschorst totdat de rechtbank op het beroep heeft beslist. Verweerder heeft bij brief van 23 januari 2007 een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft, gelijktijdig met de zaak onder registratienummer WRO 06/4056 STRN, plaatsgevonden op 17 september 2007. Aanwezig waren [namen], eisers, en hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [namen]. Vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door [namen]. Bij beslissing van 10 december 2007 heeft de rechtbank het onderzoek heropend teneinde nadere vragen te stellen aan verweerder. Bij brief van 20 december 2007 heeft verweerder een schriftelijke reactie gegeven op de vragen van de rechtbank. De gemachtigde van eisers heeft hierop bij brief van 21 januari 2008 gereageerd. Op 4 maart 2008 heeft nader onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Aanwezig waren eisers en hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [namen] en vergunninghouder door [namen]. Namens Gedeputeerde staten is op beide zittingen niemand verschenen. 2 Overwegingen Allereerst overweegt de rechtbank met betrekking tot de ontvankelijkheid van R[naam] volgende. Ter zitting heeft de gemachtigde van eisers gesteld dat R[naam], eigenaar van het pand [adres] te Rotterdam, in het beroepschrift van 18 oktober 2006 abusievelijk als eiser is vermeld. In plaats daarvan is bedoeld M[naam}, bewoner van het pand, als eiser te vermelden. De rechtbank ziet in het noemen van een andere naam geen kennelijke verschrijving, zoals de gemachtigde van eisers wenst. Integendeel, in het door de toenmalige gemachtigde van eisers ingediende aanvullend beroepschrift van 20 november 2006 is juist gesteld dat M[naam] namens R[naam] bezwaar heeft gemaakt. Hieruit valt af te leiden dat wel degelijk bedoeld is om namens R[naam] beroep in te stellen. Aan het verzoek van de gemachtigde van eisers om voor R[naam] te lezen M[naam] voldoet de rechtbank niet, omdat van een kennelijke misslag geen sprake is. Voor zover er al beroep is ingesteld namens M[naam], is dat niet eerder dan ter zitting van 17 september 2007 gedaan en zou dat beroep wegens overschrijding van de beroepstermijn niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. De rechtbank stelt voorts vast dat niet door of namens R[naam] bezwaar is gemaakt. Uit het bezwaarschrift van M[naam] van 1 mei 2006 blijkt op geen enkele wijze dat dit bezwaar mede namens R[naam] is ingediend. Op grond van artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), waarin is bepaald dat geen beroep kan worden ingesteld door een belanghebbende aan wie redelijkerwijs kan worden verweten dat hij geen bezwaar heeft gemaakt, moet het beroep van R[naam]dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard. Ten aanzien van het materiële geschil overweegt de rechtbank het volgende. Bij het primaire besluit heeft verweerder aan vergunninghouder vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO en bouwvergunning als bedoeld in artikel 40 van de Woningwet verleend voor het oprichten van een medisch centrum met daarboven 18 appartementen aan de Gashouderstraat op het terrein waar vroeger de Rehobothschool stond. Dit besluit heeft verweerder bij het bestreden besluit gehandhaafd, onder aanvulling van de motivering en aanvulling van de ruimtelijke onderbouwing. Hiertegen hebben eisers in beroep aangevoerd dat verweerder geen vrijstelling heeft mogen verlenen, omdat verweerder niet bevoegd is om de vrijstellingsprocedure van artikel 19, tweede lid, van de WRO te volgen. In dit verband hebben eisers gesteld dat geen vrijstelling op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO mag worden verleend als er tijdens de openbare voorbereidingsprocedure zienswijzen zijn ingebracht, dat verweerder geen gebruik mocht maken van de bijzondere verklaring van geen bezwaar van gedeputeerde staten, omdat niet is voldaan aan alle voorwaarden, en niet is voldaan aan de eis van een goede ruimtelijke onderbouwing. Eisers zijn verder van mening dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met hun belangen. Voorts hebben eisers aangevoerd dat de bouwvergunning in strijd met de Bouwverordening is verleend en dat van deze strijdigheden geen vrijstelling door middel van de artikel 19 procedure verleend mag worden. Eisers achten voorts het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd, omdat niet is voldaan aan het advies van de Algemene bezwaarschriftencommissie van de deelgemeente Kralingen Crooswijk (hierna de ABC) om de vrijstelling van eisen met betrekking tot rooilijnen, hoogte en afstand tot omliggende bebouwing explicieter te motiveren. Op grond van de stukken en de ter zitting getoonde plankaarten stelt de rechtbank vast dat het bouwplan voor het grootste deel valt in het bestemmingsplan Bebouwingsverordening Kralingen A. Op grond van dit bestemmingsplan mogen op de bouwlocatie slechts bouwwerken worden opgericht met maximaal drie bouwlagen. Het bouwplan is, voor zover dat uit vier bouwlagen bestaat, hiermee in strijd. Het bestemmingsplan biedt voor overschrijding van het maximaal toegestane aantal bouwlagen geen (binnenplanse) vrijstellingsmogelijkheid. Voor een klein deel valt het bouwplan in het bestemmingsplan Jaffa, op gronden met de bestemming groenaanleg. Het bouwplan is hiermee in strijd. Het bestemmingsplan Jaffa biedt geen (binnenplanse) vrijstellingsmogelijkheid om deze strijdigheid op te lossen. Wegens strijd met de vigerende bestemmingsplannen moet op grond van artikel 44 van de Woningwet de gevraagde bouwvergunning worden geweigerd. Ten einde de realisering van het bouwplan niettemin mogelijk te maken heeft verweerder gebruik gemaakt van de vrijstellingsmogelijkheid op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO. Artikel 19, tweede lid, van de WRO luidt als volgt: “Burgemeester en wethouders kunnen vrijstelling verlenen van het bestemmingsplan in door gedeputeerde staten, in overeenstemming met de inspecteur van de ruimtelijke ordening, aangegeven categorieën van gevallen. Gedeputeerde staten kunnen daarbij tevens bepalen onder welke omstandigheden vooraf een verklaring van gedeputeerde staten dat zij tegen het verlenen van vrijstelling geen bezwaar hebben, is vereist. Het bepaalde in het eerste lid met betrekking tot een goede ruimtelijke onderbouwing is van overeenkomstige toepassing.” In tegenstelling tot hetgeen eisers hebben gesteld volgt uit deze bepaling noch uit enig andere bepaling in de WRO of de Awb dat van deze bevoegdheid geen gebruik zou mogen worden gemaakt als tijdens de openbare voorbereidingsprocedure zienswijzen zijn ingediend. Gedeputeerde staten hebben met betrekking tot de op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO vooraf te verlenen verklaring van geen bezwaar (hierna: de bijzondere verklaring van geen bezwaar) een beleid ontwikkeld. Uitgaande van het beleid zoals dat bij het nemen van het besluit op bezwaar gold, is van toepassing het op 13 december 2005 aangepaste en met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden beleid. Het provinciale beleid noemt een limitatief aantal situaties waarvoor vooraf een bijzondere verklaring van geen bezwaar wordt afgegeven. Voor stedelijk gebied zijn dat voor onder meer de volgende situaties: “ - het bouwen ten behoeve van de woonfunctie (woningen, woonzorgcentra, woonwagens etc.) - inclusief bij die functie behorende bijgebouwen, bouwwerken, geen gebouwen zijnde en voorzieningen (garages, carports, parkeerkelders, zwembaden etc.) - en het omzetten van bestaande functies naar een woonfunctie. - het bouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde en het omzetten van bestaande functies in functies ten behoeve van voorzieningen van educatieve, medische, recreatieve, sociaal-maatschappelijke en levensbeschouwelijke aard (scholen, sportvoorzieningen, horeca, gezondheidscentra, kerken, e.d.)”. De rechtbank stelt vast dat het bouwplan valt onder de hiervoor aangehaalde situaties uit het provinciale beleid. Aan het gebruikmaken van de bijzondere verklaring van geen bezwaar hebben gedeputeerde staten een aantal voorwaarden verbonden. Eisers hebben gesteld dat niet is voldaan aan de voorwaarden dat de verplichte watertoets als bedoeld in het Besluit op de Ruimtelijke Ordening moet zijn uitgevoerd en een positief advies van de waterbeheerder(s) moet zijn ontvangen. Wegens het ontbreken van deze watertoets en een advies van de waterbeheerders heeft de voorzieningenrechter het primaire besluit geschorst. Om dezelfde reden kan het bestreden besluit in het onderhavige geding niet in stand blijven. Ten tijde van het nemen van het bestreden besluit was niet voldaan aan de betreffende voorwaarden, zodat verweerder op dat moment geen gebruik mocht maken van de bijzondere verklaring van bezwaar en daarom niet bevoegd was vrijstelling te verlenen. Het bestreden besluit moet daarom vernietigd worden. Verweerder heeft hangende de beroepsprocedure de verplichte watertoets alsnog laten uitvoeren en het Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard heeft op 19 juli 2007 alsnog positief geadviseerd ten aanzien van het bouwplan. Nu achteraf alsnog is voldaan aan deze voorwaarden, zodat dit niet meer in de weg staat aan het gebruikmaken van de bijzondere verklaring van geen bezwaar en de vrijstellingsbevoegdheid, zal de rechtbank bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen bestreden besluit in stand kunnen blijven. Daartoe beoordeelt de rechtbank de overige tegen het bestreden besluit ingebrachte beroepsgronden. Naast de bijzondere verklaring van geen bezwaar moet op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO het project worden voorzien van een goede ruimtelijke onderbouwing, zoals omschreven in artikel 19, eerste lid, van de WRO. In dit artikellid wordt onder een goede ruimtelijke onderbouwing bij voorkeur een gemeentelijk of intergemeentelijk structuurplan verstaan. Bij het ontbreken daarvan dient in elk geval te worden ingegaan op de relatie met het geldende bestemmingsplan dan wel dient te worden gemotiveerd waarom het te realiseren project past binnen de toekomstige bestemming van het betreffende gebied. De eisen die aan de ruimtelijke onderbouwing dienen te worden gesteld zullen in algemene zin afhankelijk zijn van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteit, de mate van ingrijpendheid, de actualiteit van het gemeentelijke ruimtelijk beleid, de relevantie voor het ruimtelijke beleid van de andere overheden en de aard van de eventueel tegen de voorgenomen activiteit ingebrachte bedenkingen. De rechtbank is van oordeel dat de mate waarin het bouwplan afwijkt van de geldende bestemmingsplannen niet ernstig ingrijpt op de situatie die volgens de geldende bestemmingsplannen mogelijk is. Slechts een zeer klein deel van het bouwplan ligt op de bestemming groenaanleg in het bestemmingsplan Jaffa. Bovendien sluit de te bebouwen grond waarop deze groenbestemming rust aan op gronden die bestemd zijn voor bebouwing volgens het daarop van toepassing zijnde bestemmingsplan Bebouwingsverordening Kralingen. Het bouwplan past qua bestemming in het laatstgenoemde bestemmingsplan, maar is daarmee in strijd omdat er deels een bouwlaag meer gebouwd wordt dan de toegestane drie bouwlagen. Ook deze afwijking is, gelet op wat ter plaatse door het bestemmingsplan is toegestaan en gelet op de overige bebouwing in de omgeving, niet als zeer ingrijpend aan te merken. Aan de ruimtelijke onderbouwing worden daarom geen extra zware eisen gesteld. Verweerder heeft de ruimtelijke onderbouwing voor het project neergelegd in een ongedateerde nota met de titel “Ruimtelijke onderbouwing Rehoboth”. Hierin is aangegeven dat de nieuwe bebouwing ongeveer op de plek komt van de gesloopte Rehobothschool en dat voor de rooilijnen en bouwhoogte aansluiting is gezocht bij de omliggende panden. De ABC heeft in haar advies van 27 juni 2006 overwogen dat de ruimtelijke onderbouwing onvoldoende is wat betreft de situering en de hoogte van het bouwwerk. In verband hiermee heeft verweerder de ruimtelijke onderbouwing op 22 augustus 2006 aangevuld. Daarbij is de keuze voor vier bouwlagen nader gemotiveerd en de relatie met de hoogte van de omliggende bebouwing en het park aangegeven. Tevens is aangegeven dat is gekozen voor een ten opzichte van de gesloopte Rehobothschool verschoven rooilijn, omdat daarmee stedenbouwkundig beter wordt aangesloten bij de woningen aan de Oudedijk en er bovendien een dieper binnenterrein ontstaat waardoor de bezonning van vooral de woningen aan het Noordeinde redelijk blijft. Eisers stellen dat de omvang van het bouwwerk niet in verhouding is met de omliggende bebouwing. Zij achten verweerders benadering inconsequent door de hoogte van het bouwwerk te relateren aan het verzorgingshuis en niet aan de naastliggende panden die slechts uit twee bouwlagen bestaan. Verder stellen eisers dat het naar voren schuiven van de rooilijn weliswaar voordelen heeft voor de bezonning van de bewoners van het Noordeinde, maar voor hen als bewoners van de Oudedijk juist hinder meebrengt. In beroep hebben eisers een contra-expertise overgelegd, die op 1 september 2007 is opgemaakt door Magnus Weightman, architect. Hierin is geconcludeerd dat een gebouw van drie lagen beter aansluit bij de omgeving en de direct aangrenzende bebouwing. Een appartementengebouw met galerijontsluiting wordt niet passend geacht in de directe omgeving, omdat de typologie van galerijen niet in de omgeving voorkomt. Grondgebonden woningen en duplex woningen worden passender geacht. De rechtbank acht verweerders benadering niet inconsequent nu hij het bouwplan bezien heeft in samenhang met het geheel van gebouwen die samen de oostelijke wand van het park uitmaken. Vanuit het park bezien sluit het bouwplan daarbij aan. Dit geldt ook voor de rooilijn. Verweerder heeft de situatie ter zitting nader toegelicht aan de hand van foto’s. Ter zitting is verweerder inhoudelijk ingegaan op de door eisers overgelegde contra-expertise. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daarmee de contra-expertise in voldoende mate heeft weerlegd en dat de ruimtelijke onderbouwing, zoals die bij het bestreden besluit is aangevuld, in voldoende mate, gelet op de daaraan te stellen eisen, voldoet aan de in artikel 19, eerste en tweede lid, van de WRO gestelde eisen en dat het door verweerder aan zijn vrijstellingsbesluit ten grondslag mocht worden gelegd. Uit het voorgaande volgt dat – nadat alsnog is voldaan aan de voorwaarden voor het gebruik van de bijzondere verklaring van geen bezwaar - is voldaan aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 19, tweede lid, van de WRO en dat verweerder thans bevoegd is om vrijstelling te verlenen. De wijze waarop verweerder van deze bevoegdheid gebruik maakt, is discretionair van aard. Dit houdt in dat verweerder binnen het kader van de bij de wet getroffen regeling een bepaalde beleidsvrijheid terzake is gelaten. De rechtbank dient deze vrijheid te respecteren, tenzij verweerder bij het gebruikmaken van zijn bevoegdheid de grenzen, getrokken door algemeen verbindende voorschriften, algemene rechtsbeginselen en algemene beginselen van behoorlijk bestuur overschrijdt. Een en ander brengt mee dat de gebruikmaking van verweerders bevoegdheid door de rechtbank, met inachtneming van het zojuist aangegeven kader, terughoudend beoordeeld dient te worden. Ten aanzien van de belangenafweging die verweerder heeft gemaakt bij het nemen van het vrijstellingsbesluit overweegt de rechtbank het volgende. Eisers stellen hinder van het bouwplan te ondervinden vanwege de beperkte afstand tot de achterzijde van hun woningen, de hoogte en de massale omvang. Eisers stellen dat het bouwplan hun uitzicht verslechtert, hun privacy aantast, de bezonning vermindert en waardedaling van hun woningen tot gevolg heeft. Verder stellen eisers dat verweerder niet overtuigend heeft aangetoond dat een ander vergelijkbaar bouwplan niet mogelijk is, dat verweerder eerder toezeggingen heeft gedaan over de maximale omvang van nieuwbouw op de locatie en dat de financiële uitvoerbaarheid van het project onvoldoende vaststaat. Voorts vrezen eisers toename van de verkeersdruk. Ten slotte stellen eisers dat geen vrijstelling mag worden verleend, omdat het bouwplan in strijd is met artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank overweegt dat uitgegaan moet worden van de situatie die maximaal mogelijk is op basis van de van toepassing zijnde bestemmingsplannen. Het nadeel dat eisers stellen te ondervinden van het bouwplan moet gerelateerd worden aan die delen van het bouwplan waarvoor wegens overschrijding van het bestemmingsplan vrijstelling is gegeven. Door het vrijstellingsbesluit is het mogelijk om het bouwplan deels uit vier in plaats van de op grond van het bestemmingsplan maximaal toegestane drie bouwlagen uit te voeren en is het toegestaan om voor een klein deel te bouwen op voor groenaanleg bestemde grond. De rechtbank neemt in aanmerking dat vergunninghouder in het voortraject het bouwplan naar aanleiding van de kritiek van omwonenden heeft aangepast. Verdere verkleining van het bouwplan is volgens vergunninghouder financieel niet haalbaar, omdat de bouw van een medisch centrum financieel slechts mogelijk is in combinatie met het geplande aantal woningen. Hierdoor is een ander bouwplan met kleinere omvang niet mogelijk. De rechtbank is overigens niet gebleken dat het bouwplan financieel niet haalbaar zou zijn. Evenmin is gebleken dat de gestelde waardedaling van de woningen van zodanige proportie is dat verweerder daarin aanleiding had moeten vinden om af te zien van het vrijstellingsbesluit. Schade ten gevolge van eventuele waardedaling van hun woningen kunnen eisers overigens claimen op grond van artikel 49 van de WRO. Ten aanzien van het standpunt van eisers dat het bouwplan in strijd is met artikel 5:50 van het BW overweegt de rechtbank dat het op grond van dat artikel op zich niet verboden is om binnen twee meter van de erfgrens te bouwen, maar wel is verboden het hebben van ramen, openingen of balkons binnen deze afstand. Op grond van artikel 5:51 van het BW zijn wel steeds lichtopeningen toegestaan, mits voorzien van vaststaande en ondoorzichtige vensters. Verweerder heeft ter zitting gesteld dat uit de bouwtekeningen niet de exacte afstand tot de erfgrens kan worden bepaald, maar dat de afstanden op basis van landmetingen en kadastrale gegevens zijn vastgelegd in het stedenbouwkundig matenplan Rehobothlocatie. Ter zitting heeft verweerder aangegeven dat naar aanleiding van de bij de heropening door de rechtbank gestelde vragen dit stedenbouwkundig matenplan opnieuw is bezien en op 19 februari 2008 is gewijzigd. Volgens deze laatste vaststelling van het stedenbouwkundig matenplan bedraagt de kleinste afstand tussen het bouwplan en de erfgrens met de percelen aan de Oudedijk, zoals die volgens het kadaster is ingetekend, 2,01 meter. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat het eerdere stedenbouwkundig matenplan ten onrechte de afstand tussen het bouwplan en de aangrenzende percelen had gemeten aan de hand van de feitelijke situatie. Gebleken is thans dat de schuttingen, behorend bij de woningen aan de Oudedijk, niet op maar binnen de kadastrale grens zijn geplaatst. Verweerder heeft gesteld dat het bouwplan zal worden uitgevoerd op basis van het gewijzigde stedenbouwkundig matenplan zodat er niet binnen de tweemetergrens wordt gebouwd. Daarnaast heeft verweerder er op gewezen dat de eigenaar van de grond heeft bedongen dat de koopovereenkomsten zullen worden aangevuld met de bepaling dat, indien er binnen twee meter van de grenslijn vensters of andere muuropeningen aanwezig zijn, deze in de hoge noordgevel van het Medisch Centrum zodanig worden uitgevoerd dat deze ramen of muuropeningen niet kunnen worden geopend en uitsluitend zullen zijn voorzien van een soort glas dat geen zicht doorlaat. De rechtbank overweegt dat uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat de afstand tot de erfgrens vanaf het begin van de procedure en in het daaraan voorafgaande voortraject al een punt van discussie is geweest, waarbij eisers er steeds vanuit zijn gegaan dat deze afstand 1,2 meter was, terwijl dat nergens duidelijk is weersproken. Pas naar aanleiding van de heropening van het onderzoek door de rechtbank heeft verweerder de door eisers aangevoerde bezwaren tegen de te geringe afstand tot de erfgrens goed onderzocht en het stedenbouwkundig matenplan aangepast. Ter zitting van 4 maart 2008 heeft verweerder desgevraagd meegedeeld dat hij de tweemetergrens niet in zijn belangenafweging heeft betrokken. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat verweerders voorbereiding onzorgvuldig is geweest en dat het bestreden besluit ook op deze grond voor vernietiging in aanmerking komt wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb. De rechtbank zal ook op dit punt bezien of er aanleiding is om de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten. Anders dan eisers hebben gesteld behoeft de afstand tot de erfgrens niet uit de bij de bouwvergunning behorende bouwtekeningen te blijken. In het kader van de belangenafweging bij het verlenen van vrijstelling mag verweerder voor het bepalen van deze afstand gebruik maken van een stedenbouwkundig matenplan. De rechtbank stelt op grond van het door verweerder overgelegde gewijzigde stedenbouwkundig matenplan van 19 februari 2008 vast dat het bouwplan niet binnen twee meter van de erfgrens is gelegen. Nu verweerder heeft gesteld dat het bouwplan op basis van dit stedenbouwkundig matenplan wordt uitgevoerd, stelt de rechtbank vast dat er geen sprake zal zijn van overtreding van artikel 5:50 van het BW. Nu het inachtnemen van dit artikel ook nog eens gewaarborgd zal worden in de koopovereenkomsten is er geen sprake van dat eisers belangen op dit punt worden aangetast. Bovendien kunnen eisers, mocht artikel 5:50 van het BW in de toekomst toch worden overtreden, dit in een civiele procedure aan de orde stellen. Ten aanzien van de overige door eisers gestelde belangen overweegt de rechtbank dat haar niet is gebleken dat verweerder daaraan onvoldoende gewicht heeft toegekend. De door verweerder gemaakte belangenafweging kan de terughoudende rechterlijke toetsing doorstaan. Ten aanzien van eisers standpunt dat de bouwvergunning in strijd is met de Bouwverordening overweegt de rechtbank dat eisers hun standpunt onvoldoende hebben onderbouwd. Zij hebben slechts aangevoerd dat verweerder hiernaar niet gekeken heeft. De rechtbank heeft geen aanwijzingen gevonden dat verweerder dat niet zou hebben gedaan. Verweerder is in het bestreden besluit echter niet ingegaan op het advies van de ABC om het besluit nader te motiveren vanwege onduidelijkheid over het al dan niet nodig zijn van specifieke vrijstellingen of ontheffingen voor rooilijnen, hoogte van de bebouwing en afstand tot omliggende bebouwing. Overschrijding van de voorschriften van de Bouwverordening worden immers niet vrijgesteld door middel van de op grond van artikel 19, tweede lid, van de WRO gegeven vrijstelling. Op dit punt is de motivering van het bestreden besluit gebrekkig. Wegens strijd met artikel 7:12 van de Awb komt het ook op dit punt voor vernietiging in aanmerking. Verweerder is in zijn verweerschrift wel uitgebreid ingegaan op dit punt. Eisers hebben voorts niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van strijdigheden met de Bouwverordening. De rechtbank ziet, alles afwegende, aanleiding om de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand te laten. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eisers, behalve R. Ledeboer, in verband met de behandeling van het beroep tot aan deze uitspraak redelijker-wijs hebben moeten ma¬ken. De rechtbank bepaalt de proceskosten op € 966,- aan kosten van door een derde be¬roeps¬ma¬tig verleende rechtsbijstand. 3 Beslissing De rechtbank, recht doende: verklaart het beroep van R[naam]niet-ontvankelijk, verklaart het beroep van de andere eisers gegrond, vernietigt het bestreden besluit, bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven, bepaalt dat de gemeente Rotterdam aan eisers, behalve R[naam], het betaalde griffierecht van tezamen € 141,- vergoedt, veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 966,- en wijst de gemeente Rotterdam aan als de rechts¬persoon die deze kosten aan eisers, behalve R[naam], moet vergoeden. Aldus gedaan door mr. A.I. van Strien, voorzitter, en mr. M. Schoneveld en mr. J.E. Hoitink, leden, en door de voorzitter en M.B. van Zantvoort, griffier, ondertekend. De griffier: De voorzitter: Uitgesproken in het openbaar op: 21 maart 2008. Een belanghebbende - onder wie in elk geval eisers (inclusief R[naam]) worden begrepen - en verweerder kunnen tegen deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. De termijn voor het indienen van het beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die waarop het afschrift van deze uitspraak is verzonden. NB. In deze uitspraak is het beroep (deels) gegrond verklaard en is het bestreden besluit vernietigd. Als de rechtbank daarbij gronden van het beroep en/of (een deel van) de grondslag van het bestreden besluit uitdrukkelijk heeft verworpen en belanghebbende en/of verweerder daarin niet wil(len) berusten, moet daartegen binnen bovengenoemde termijn hoger beroep worden ingesteld. Afschrift verzonden op: