Jurisprudentie
BD8163
Datum uitspraak2008-05-09
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002773-06
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof 's-Hertogenbosch
Zaaknummers20-002773-06
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verdachte wordt veroordeeld wegens sigarettensmokkel en deelname aan een criminele organisatie tot gevangenisstraf.
Uitspraak
Parketnummer : 20-002773-06
Uitspraak : 9 mei 2008
TEGENSPRAAK
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Maastricht van 11 juli 2006 in de strafzaak met parketnummer 03-995011-04 tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [1954],
wonende te [woonplaats], [adres].
Hoger beroep
De verdachte heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
De rechtbank heeft ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde de periode waarin het bewezen verklaarde is gepleegd gesteld op 1 januari 2002 tot en met 15 juni 2004. Naar het oordeel van het hof zijn de gedragingen gepleegd voor die periode als zelfstandige strafrechtelijk relevante verwijten te duiden en is de vrijspraak terzake mitsdien als een “beschermde” vrijspraak aan te merken.
Ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde richt het beroep zich blijkens het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep, niet tegen het ten laste gelegde voor zover dat ziet op de periode die is gelegen voor 1 januari 2002.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen, met verbetering van de opgelegde straf en verdachte zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk, met aftrek van het voorarrest en een proeftijd van 2 jaar met als bijzondere voorwaarde reclasseringstoezicht gedurende de proeftijd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de eerste rechter.
Voorts begrijpt het hof de overweging van de rechtbank, waarin wordt overwogen dat verdachte zich nog niet lijkt te hebben gedistantieerd van soortgelijke feiten (vonnis onder 11.2) aldus dat de rechtbank ten nadele van verdachte acht heeft geslagen op een de verdachte betreffende lopende strafzaak waarin ten tijde van het wijzen van het vonnis door de rechtbank in de onderhavige zaak en ook thans, ten tijde van het wijzen van arrest door het hof, nog geen rechterlijk oordeel ten aanzien van de vragen van art. 348-350 Sv is gegeven. Ook op die grond wordt het vonnis vernietigd.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – voor zover thans van belang – ten laste gelegd dat:
1.
hij op één (of meer) tijdstip(pen) in of omstreeks de periode gelegen tussen 1 januari 2002 tot en met 15 juni 2004 te Heerlen en/of Simpelveld en/of Hoensbroek (gemeente Heerlen) en/of Landgraaf en/of Nijmegen en/of Zwolle, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) opzettelijk één (of meer) accijnsgoed(eren), te weten ten minste ongeveer 17.080.000 stuks sigaretten, althans een (grote) hoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft gehad dat/die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing is/zijn betrokken;
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 juli 2001 tot en met 16 juni 2004 te Heerlen, in elk geval in Nederland opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverbandvan natuurlijke en/of rechtsperso(o)n(en), bestaande uit onder meer hem, verdachte, en/of [medeverdachte1] en/of [medeverdachte2] en/of [medeverdachte3] en/of [medeverdachte4] en/of [medeverdachte5] en/of [medeverdachte6] en/of (een) ander(e) perso(o)n(en) en/of rechtsperso(o)n(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk (onder meer) het meermalen smokkelen van sigaretten (feit 1);
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
In deze weergave van de tenlastelegging zijn de door de eerste rechter aangebrachte verbeteringen begrepen.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op tijdstippen in de periode gelegen tussen 1 januari 2002 tot en met 15 juni 2004 in Nederland tezamen en in vereniging met anderen telkens opzettelijk accijnsgoederen, te weten een grote hoeveelheid sigaretten, voorhanden heeft gehad die niet overeenkomstig de bepalingen van de Wet op de accijns in de heffing zijn betrokken;
2.
hij in de periode van 1 januari 2002 tot en met 16 juni 2004 in Nederland opzettelijk heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande uit hem, verdachte en [medeverdachte1] en [medeverdachte2] en [medeverdachte3] en [medeverdachte4] en [medeverdachte5] en [medeverdachte6], welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het smokkelen van sigaretten.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan wordt vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkort arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
A1.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
A2.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het, blijkens zijn inhoud, betrekking heeft.
Het hof overweegt in het bijzonder nog het volgende.
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
B1.
Op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
- In de periode januari 2002 tot en met 15 juni 2004 hebben transporten plaatsgevonden met sigaretten die niet overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing waren betrokken (hierna: onveraccijnsde sigaretten), mogelijk afkomstig uit Polen en in ieder geval via Duitsland in Nederland ingevoerd en bestemd voor de Nederlandse en Engelse (illegale) markt. Het gaat daarbij in ieder geval om een achttal transporten van respectievelijk 26 maart 2004, 16 april 2004, 18 mei 2004, 4 juni 2004 en 15 juni 2004, 6 augustus 2003, 21 januari 2004 en 21 april 2004. Zowel [medeverdachte1] als [medeverdachte5] verklaren over de aanwezigheid van verdachte bij het laden en lossen van transporten.
- Bij bovengenoemde transporten waren (in ieder geval) steeds ook betrokken de medeverdachten [medeverdachte2] en [medeverdachte3]. Medeverdachte [medeverdachte1] is chauffeur geweest met betrekking tot 4 van eerstgenoemde vijf transporten en medeverdachte [medeverdachte4] is (deels) betrokken geweest bij de administratie van de bestellingen en de verspreiding van de met deze transporten ingevoerde sigaretten. [medeverdachte5] is betrokken geweest bij de transporten welke bestemd waren voor de Engelse (illegale) markt. [medeverdachte5] heeft hierover (onder meer) verklaard dat hij zoveel transportopdrachten kreeg dat hij een tweede bus moest aanschaffen en vanaf het voorjaar 2003 tot februari 2004 elke week één rit met sigaretten had (V10/002).
B2.
Het hof leidt uit het vorenstaande af dat verdachte tezamen en in vereniging met anderen meermalen betrokken is geweest bij het voorhanden hebben van onveraccijnsde sigaretten zoals onder 1 bewezen is verklaard.
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
C.
Met de rechtbank acht het hof op grond van het dossier alsmede het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelname aan een criminele organisatie. Deze organisatie heeft zich, voor zover in de onderhavige zaak relevant, bezig gehouden met smokkel.
Het hof leest de tenlastegelegde en bewezenverklaarde “sigarettensmokkel” en de verwijzing te dezen naar het onder 1 tenlastegelegde in samenhang met het dossier. Daaruit en uit het verhandelde ter terechtzitting blijkt dat de organisatie zich bezighield met het vanuit het buitenland naar Nederland transporteren van sigaretten zonder dat die sigaretten overeenkomstig de Wet op de accijns in de heffing werden betrokken. Een uitvloeisel van die transporten naar Nederland was het voorhanden hebben in Nederland van onveraccijnsde sigaretten, zoals onder 1 ten laste gelegd.
Tevens had die organisatie in Nederland onveraccijnsde sigaretten voorhanden die naar Engeland werden vervoerd.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat niet is gebleken dat verdachte vóór 1 januari 2002 heeft deelgenomen aan de organisatie.
Van deze organisatie maakten deel uit de personen als genoemd in het onder 2 bewezen verklaarde.
Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat ook [medeverdachte5] als deelnemer van de criminele organisatie moet worden aangemerkt. Uit de stukken blijkt dat medeverdachte [medeverdachte1] heeft verklaard dat hij in de loods aan de [adres] inpakwerkzaamheden heeft verricht met medeverdachte [medeverdachte5] (V5/008). [medeverdachte5] verklaart ook over de laadwerkzaamheden in de loods aan de [adres] en bovendien dat hij “elke week een rit reed waarin sigaretten verstopt waren” (V10/002). [medeverdachte5] verklaart in dat verband niet alleen over 2003 maar ook nog over de periode gelegen na 1 januari 2004.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde onder 1 is voorzien bij artikel 5, eerste lid, aanhef en onder b van de Wet op de accijns, juncto artikel 47, eerste lid, aanhef en onder 1º van het Wetboek van strafrecht, en strafbaar gesteld bij artikel 97 van de Wet op de accijns, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
Het bewezen verklaarde onder 2 is voorzien en strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste lid, van het Wetboek van strafrecht, zoals dit artikel luidde ten tijde van het bewezen verklaarde.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.
Het wordt gekwalificeerd zoals hierna in de beslissing wordt vermeld.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
D1.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, waarvan 8 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en reclasseringstoezicht gedurende de proeftijd.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting bepleit verdachte te veroordelen tot een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden.
D2.
Zijdens verdachte is – onder verwijzing naar art. 35 van de Wet op de accijns - het volgende aangevoerd.
“De vraag die bij mij onbeantwoord is gebleven is de betekenis van het woord sigaret in de tenlastelegging. (…) Veelal hebben sigaretten een lengte van 9 cm maar de onderhavige sigaretten (…) waren slechts 6 cm lang (het mondstuk niet meegerekend, alleen het tabaksrolletje). (…) Ik refereer mij aan de zienswijze van uw hof op dit punt, vermits het ten deze er niet om gaat of en hoeveel accijns of omzetbelasting de Nederlandse Staat heeft misgelopen.”
In eerste aanleg heeft de raadsman in zijn pleitnotitie – voor zover thans van belang - het volgende betoogd.
Bij de bepaling van de hoeveelheden sigaretten ten aanzien van het begrip sigaret moet uitgegaan worden van elk tabaksrolletje of van de definitie welke artikel 35 van de Wet op de accijns aan het begrip “sigaret” geeft voor de berekening van accijns, op grond van welke definitie als een sigaret wordt aangemerkt het aantal malen dat het tabaksrolletje zonder filter en mondstuk een lengte heeft van 9 cm. Nu de onderhavige sigaretten een lengte hadden van 6 centimeter, dienen voor de berekening van het fiscale nadeel naar de opvatting van de verdediging elke 3 sigaretten voor 2 geteld te worden.
D3.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof begrijpt het verweer aldus dat – indien het hof bij het bepalen van de hoogte van de straf acht slaat op het financiële nadeel dat de Staat heeft geleden als gevolg van verdachtes handelen – de becijfering van dat nadeel zoals verwoord in het dossier naar beneden dient te worden bijgesteld.
Bij de beoordeling van het verweer is het volgende van belang.
D4.
Artikel 31, eerste lid, van de Wet op de accijns luidt:
“Onder sigaretten worden verstaan niet als sigaren aan te merken tabaksrolletjes die geschikt zijn om als zodanig te worden gerookt, alsmede tabaksrolletjes die door middel van een eenvoudige niet-industriële handeling in een huls van sigarettenpapier worden geschoven of met sigarettenpapier worden omhuld.”.
Artikel 35, vierde lid, van de Wet op de accijns luidt:
“Voor de berekening van de accijns wordt een sigaret aangemerkt als zoveel sigaretten als het aantal malen dat het tabaksrolletje zonder filter en mondstuk een lengte heeft van 9 cm. Dit aantal wordt naar boven afgerond op een heel getal.”.
D5.
Artikel 35, vierde lid, van de Wet op de accijns dient zo te worden gelezen dat zolang een sigaret een lengte heeft van 9 cm, deze, voor de berekening van de accijns, wordt geteld als één sigaret. Zodra de sigaret een lengte heeft van 10 cm wordt deze geteld als twee sigaretten.
Nu de onderhavige sigaretten een lengte hadden van 6 centimeter worden deze op grond van het vorenstaande voor de berekening van de accijns, steeds als één sigaret geteld. Het door de raadsman ingenomen standpunt hieromtrent vindt derhalve geen steun in het recht.
D6.
Het hof verwerpt het verweer.
D7.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarbij is rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en de mate waarin het bewezen verklaarde heeft geleid tot nadeel voor de maatschappij.
D8.
Bij de straftoemeting heeft het hof in het bijzonder rekening gehouden met de navolgende omstandigheden:
- Verdachte is gedurende lange tijd actief geweest in en ten behoeve van een organisatie die zich bezig hield met grootscheepse invoer en doorvoer en handel van – uiteindelijk miljoenen onveraccijnsde sigaretten.
- Binnen deze organisatie vervulde iedere deelnemer zijn c.q. haar eigen rol dan wel taak. Verdachtes aandeel was meer uitvoerend van aard maar omvatte ook andersoortige aspecten zoals het aansturen van de personen die de vrachtwagens moesten laden en lossen. Zowel [medeverdachte1] als [medeverdachte5] verklaren uitvoerig over het steeds aanwezig zijn van verdachte bij het laden en lossen van de partijen onveraccijnsde sigaretten. De getuigen [getuige 1] en [getuige 2] verklaren vervolgens over verdachtes rol bij het rondbrengen van de bestelde sigaretten. Hoewel het hof uit de genoemde verklaringen afleidt dat verdachtes rol niet leidinggevend was, is de rol van verdachte binnen de organisatie minder ondergeschikt geweest dan hij heeft doen voorkomen.
- Verder waren bij de organisatie onder meer nog betrokken medeverdachte [medeverdachte4] voor het (onder meer) opnemen en administreren c.q. distribueren van de bestellingen alsmede de verspreiding van deze bestellingen, alsmede [medeverdachte6] welke hoofdzakelijk was betrokken bij het laden en lossen van de dozen sigaretten.
- In het dossier is becijferd dat de Nederlandse Staat ernstig financieel nadeel is berokkend door het niet afdragen van de heffing ingevolge de Wet op de accijns (2/OPV/1 p. 18)
D9.
Het vorenstaande brengt mee dat naar het oordeel van het hof niet kan worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf welke onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt. Het hof neemt hierbij in aanmerking de rol van verdachte binnen de organisatie, zoals hiervoor onder D8 omschreven.
D10.
Bij de strafoplegging zal het hof tevens rekening houden met het omtrent de persoon van verdachte uitgebracht voorlichtingsrapport van J.V.M. Verhulst en J.H.J. Lamers van Reclassering Nederland, Unit Diagnose en Advies te Maastricht van 27 februari 2008. Dit rapport houdt, zakelijk weergegeven, onder meer in:
“De kans op recidive is aanwezig. Ons inziens zou een reclasseringstoezicht kunnen bijdragen aan het verminderen van de kans op recidive. We willen u in overweging geven, indien de zwaarte van het delict dit toelaat, om betrokkene te veroordelen tot een deels onvoorwaardelijke straf in combinatie met een voorwaardelijk deel met als bijzondere voorwaarde zich te houden aan de richtlijnen van de Reclassering.”.
Het hof verenigt zich met de hiervoor weergegeven conclusie en advies en maakt deze tot de zijne.
D11.
Met oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 47, 57 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 5 (oud) en 97 van de Wet op de accijns, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep, voorzover aan het oordeel van het hof onderworpen, en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart, zoals hiervoor overwogen, wettig en overtuigend bewezen, dat verdachte het onder 1 en onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart dat het onder 1 en onder 2 bewezen verklaarde oplevert:
1.
Medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 (oud) van de Wet op de accijns opgenomen verbod,
en
Medeplegen van opzettelijke overtreding van een in artikel 5 van de Wet op de accijns opgenomen verbod, meermalen gepleegd.
2.
Deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven.
Verklaart verdachte deswege strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 (achttien) maanden.
Bepaalt, dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 6 (zes) maanden, niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat verdachte gedurende de proeftijd zich stelt onder het toezicht van Reclassering Nederland en zich gedraagt naar de voorschriften en aanwijzingen, door deze instelling te geven in het reclasseringsbelang van verdachte.
Geeft deze instelling opdracht de verdachte bij de naleving van de opgelegde voorwaarden hulp en steun te verlenen.
Bepaalt, dat de tijd, door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.
Aldus gewezen door
mr. A. de Lange, voorzitter,
mr. J.W.J. Huige en mr. E.S.G.N.A.I. van de Griend,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Blokx- van Roosmalen, griffier,
en op 9 mei 2008 ter openbare terechtzitting uitgesproken.