Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD8140

Datum uitspraak2008-07-10
Datum gepubliceerd2008-07-24
RechtsgebiedAmbtenarenrecht
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/1471 AW
Statusgepubliceerd


Indicatie

Grenzen van geschil. Mededeling dat waardering van functie ongewijzigd blijft, is een besluit in de zin van de Awb. Ten aanzien van functiewaardering alsnog de voorgeschreven procedure volgen.


Uitspraak

07/1471 AW Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Naam appellant], wonende te [woonplaats], (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Maastricht van 29 januari 2007, 06/1711 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Korpsbeheerder van de politieregio [politieregio] (hierna: korpsbeheerder) Datum uitspraak: 10 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. De korpsbeheerder heeft een verweerschrift ingediend. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juni 2008. Appellant is in persoon verschenen. De korpsbeheerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.P.C.W. Tummers en F.J.H. Gunther, beiden werkzaam bij de politieregio [politieregio]. II. OVERWEGINGEN 1. Op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting gaat de Raad uit van de volgende hier van belang zijnde feiten en omstandigheden. 1.1. Appellant is werkzaam als rechercheur bij de politieregio [politieregio]. 1.2. Bij besluit van 1 augustus 2003 is appellant vanwege de korpsbeheerder bericht dat in het kader van het traject “Actualiseren van de functiebeschrijvingen” de voor hem geldende functiebeschrijving van rechercheur is vastgesteld. Daarbij is appellant tevens medegedeeld dat, aangezien deze beschrijving niet substantieel afwijkt van de organieke functiebeschrijving, de waardering van de functie niet verandert. Bij besluit van 5 november 2004 heeft de korpsbeheerder het bezwaar van appellant tegen het besluit van 1 augustus 2003 ongegrond verklaard. Tegen dit besluit heeft appellant geen beroep bij de rechtbank ingesteld. 1.3. Bij brief van 24 januari 2006 heeft appellant de korpsbeheerder erop gewezen dat hij nog niet een procedure overeenkomstig de “Regeling bezwarenprocedure functiewaar-dering politie” (hierna: Regeling) had gevolgd inzake de totstandkoming van een waardering van de door hem vervulde functie van rechercheur. Appellant heeft daarbij verzocht om een waardering langs deze weg per 1 januari 2002 (peildatum) van de op hem bij besluit van 1 augustus 2003 van toepassing verklaarde functiebeschrijving. 1.4. Bij besluit van 16 maart 2006 heeft de korpsbeheerder dit verzoek afgewezen. Daartoe is overwogen dat het besluit van 1 augustus 2003 waarbij appellant is mede-gedeeld dat de waardering van zijn functie niet verandert, rechtens onaantastbaar is geworden. De korpsbeheerder heeft het verzoek van appellant daarom opgevat als een verzoek om van dat besluit terug te komen. Naar de mening van de korpsbeheerder kon niet worden gesproken van nieuwe feiten of omstandigheden die een heroverweging van het besluit van 1 augustus 2003 rechtvaardigden. Bij het bestreden besluit van 20 juni 2006 heeft de korpsbeheerder zijn besluit van 16 maart 2006 na door appellant daartegen gemaakt bezwaar gehandhaafd. 2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. 3. Naar aanleiding van hetgeen partijen in hoger beroep hebben aangevoerd, overweegt de Raad het volgende. 3.1. In lijn met zijn uitspraak van 18 oktober 2007, LJN BB6607, waarin het mede ging om een besluit van de korpsbeheerder van 30 juni 2003 dat sterke overeenkomsten vertoont met het eerder genoemde besluit van 1 augustus 2003, is de Raad van oordeel dat de in dit laatste besluit vervatte mededeling dat de waardering van de functie van rechercheur ongewijzigd blijft, een besluit betreft in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Appellant heeft tegen het besluit van 1 augustus 2003 bezwaar gemaakt, ook voor zover dit zag op de functiewaardering. Op de vervolgens gehouden hoorzitting heeft appellant met zoveel woorden de grief geuit dat in dit geval de heroverwegingscommissie functiewaardering politie niet is ingeschakeld. De voorzitter van de hoorcommissie, werkzaam bij de afdeling Personeelszaken, heeft dit beaamd maar, naar appellant (ook) in hoger beroep terecht heeft aangevoerd, hieraan toegevoegd dat het (in dat geschil) uitsluitend ging om de functiebeschrijving en niet om de waardering van de functie van appellant. Dat deze voorzitter niet bevoegd was zelfstandig de grenzen van het geschil te bepalen is niet beslissend, te meer niet daar de korpsbeheerder zelf in het besluit op bezwaar van 5 november 2004 uitvoerig is ingegaan op de bezwaren van appellant tegen de functiebeschrijving maar (inhoudelijk) geheel is voorbijgegaan aan de bezwaren van appellant tegen de functiewaardering. Gelet op een en ander kon appellant er naar het oordeel van de Raad met recht vanuit gaan dat het besluit op bezwaar van 5 november 2004 geen betrekking had op de waardering van zijn functie en dat op dit punt nog een afzonderlijke procedure zou worden gevolgd. In de gegeven omstandigheden kan appellant dan ook niet worden tegengeworpen dat ten aanzien van de functiewaardering sprake is van definitieve besluitvorming. 3.2. Uit het vorenstaande volgt dat de korpsbeheerder het verzoek van appellant van 24 januari 2006 ten onrechte heeft opgevat als een verzoek om terug te komen van een eerder genomen, rechtens onaantastbaar besluit. De korpsbeheerder had het verzoek van appellant dan ook in volle omvang in beschouwing moeten nemen en had ten aanzien van de functiewaardering alsnog de voor de totstandkoming daarvan in de Regeling voorgeschreven procedure moeten volgen. Het bestreden besluit dient dus te worden vernietigd, evenals de aangevallen uitspraak waarbij dit besluit ten onrechte in stand is gelaten. Ook het primaire besluit van 16 maart 2006 komt voor vernietiging in aanmerking nu het daaraan klevende gebrek - gelet op de voor een functiewaarderingsbesluit geldende procedurele vereisten - niet door middel van een beslissing op bezwaar herstelbaar is. 4. In het vorenstaande vindt de Raad aanleiding de korpsbeheerder op grond van artikel 8:75 van de Awb te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag van € 37,50 aan reiskosten en een bedrag van € 132,- aan verletkosten, derhalve in totaal € 169,50. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep; Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 20 juni 2006; Herroept het besluit van 16 maart 2006; Draagt de korpsbeheerder op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak; Veroordeelt de korpsbeheerder in de proceskosten van appellant tot een bedrag van in totaal € 169,50, te betalen door de politieregio [politieregio]; Bepaalt dat de politieregio [politieregio] aan appellant het door hem betaalde griffierecht van in totaal € 352,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J.Th. Wolleswinkel als voorzitter en R. Kooper en K.J. Kraan als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M.J.A. Reinders als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juli 2008. (get.) J.Th. Wolleswinkel. M.J.A. Reinders. HD