Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7971

Datum uitspraak2008-07-11
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/2459 WAZ + 08/1604 WAZ
Statusgepubliceerd


Indicatie

Intrekking WAZ- en WAO-uitkering. Bij nader besluit herziening WAO-uitkering. Juiste beperkingen in acht genomen? Signaleringen bij geduide functies toegelicht.


Uitspraak

06/2459 WAZ 08/1604 WAZ Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: [Appellant] (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Arnhem van 22 maart 2006, 05/4438 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: appellant en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: Uwv). Datum uitspraak: 11 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Namens appellant is mr. M.D. Kramer, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden in hoger beroep gekomen. Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend. Desgevraagd heeft het Uwv nog een nadere toelichting door de bezwaararbeidsdeskundige ingediend. Op 29 februari 2008 heeft het Uwv een nieuw besluit op bezwaar genomen. Appellant en zijn gemachtigde zijn, zoals aangekondigd, niet verschenen. Het Uwv was vertegenwoordigd door mr. M.S. Winkel. II. OVERWEGINGEN 1.1. Appellant is op 23 januari 1985 uitgevallen voor zijn werk als loodgieter in verband met rug- en rechterbeenklachten. Ingaande 11 november 1986 is hem een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) alsmede de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Deze uitkeringen zijn per 1 januari 1987 ingetrokken. 1.2. In 1986 is appellant begonnen als zelfstandig champignonkweker. De rechtsvoorganger van het Uwv heeft appellant naar aanleiding van een aanvraag daartoe opgenomen in de vrijwillige verzekering voor de Ziektewet en de WAO. Ingaande 25 september 2000 is hem een uitkering krachtens de WAO en krachtens de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) toegekend, laatstelijk berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% in verband met rug- en rechterelleboogklachten. Beide uitkeringen zijn ingaande 1 september 2005 ingetrokken op de grond dat de mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 15 respectievelijk 25% bedraagt. Bij besluit op bezwaar van 24 oktober 2005 (hierna: het bestreden besluit) is het bezwaar van appellant gericht tegen de ter zake afgegeven besluiten ongegrond verklaard. 2. De rechtbank heeft het beroep van appellant, ingesteld tegen het bestreden besluit, ongegrond verklaard. 3.1. In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de door het Uwv opgestelde Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) geen juiste weergave vormt van zijn medische beperkingen. Appellant heeft aangevoerd zowel aan de rug als het rechterbeen en de rechterschouder medisch ernstiger beperkt te zijn. Daarnaast ondervindt hij nog de gevolgen van een hernia-operatie uit 2003. Voorts is de belasting in de door het Uwv aan het besluit ten grondslag gelegde functies niet inzichtelijk gemaakt. 3.2. De bezwaararbeidsdeskundige van het Uwv heeft naar aanleiding van een verzoek van de Raad om een nadere toelichting, alsnog alle mogelijke signaleringen bij de functies toegelicht en de zogenoemde maximering van de maatmanomvang alsnog ongedaan gemaakt. Dit heeft ertoe geleid dat het Uwv bij besluit op bezwaar van 29 februari 2008 de mate van arbeidsongeschiktheid voor de WAO nader heeft vastgesteld op 15 tot 25%. Appellants bezwaren zijn in zoverre gegrond verklaard. 4.1. De Raad overweegt dat het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak gelet op het nieuwe standpunt van het Uwv zoals weergegeven onder 3.2 in rechte geen stand kunnen houden. 4.2. Met betrekking tot het besluit van 29 februari 2008, welk besluit overeenkomstig het bepaalde in de artikelen 6:18 en 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in dit geding wordt meegenomen, overweegt de Raad als volgt. 4.3. In de aangevallen uitspraak is geoordeeld dat er geen reden is om aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid zoals verwoord in de FML te twijfelen, met name niet omdat de stelling van appellant dat hij verdergaand beperkt is, niet met medische stukken is onderbouwd. De Raad stelt vast dat appellant ook in hoger beroep de door hem gehandhaafde stelling inzake de aanwezigheid van verdergaande medische beperkingen, niet heeft onderbouwd. Gelet hierop ziet ook de Raad geen aanleiding het medisch aspect van de schatting onjuist of onzorgvuldig onderzocht te achten. 4.4. De Raad is voorts van oordeel dat de (ook) aan het besluit van 29 februari 2008 ten grondslag gelegde functies voor appellant medisch passend geacht moeten worden. In zijn rapport van 2 januari 2008 heeft bezwaararbeidsdeskundige P.G. Reijnen de signaleringen bij de geduide functies toegelicht. In het licht van zijn uitspraken van 12 oktober 2006 (o.a. LJN: AY9971) is de Raad van oordeel dat de functieduiding hiermee toereikend is gemotiveerd. 4.5. In het licht van het vorenoverwogene bestaat geen reden het besluit op bezwaar van 29 februari 2008 niet in stand te laten, waarbij de Raad aantekent dat het Uwv inmiddels is overgegaan tot vergoeding van de gevorderde rente over de na te betalen WAO-uitkering. 5. De Raad acht termen aanwezig om op grond van artikel 8:75 van de Awb het Uwv te veroordelen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep. Deze kosten worden begroot op € 644,- voor verleende rechtsbijstand in beroep en op € 322,- voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Vernietigt de aangevallen uitspraak; Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het besluit van 24 oktober 2005; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven wat betreft de intrekking van de WAZ-uitkering; Verklaart het beroep gericht tegen het besluit van 29 februari 2008 ongegrond; Veroordeelt de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de proceskosten van appellant in beroep en in hoger beroep tot een bedrag groot € 966,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen; Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellant het betaalde griffierecht van € 145,- vergoedt. Deze uitspraak is gedaan door J.W. Schuttel als voorzitter en J.P.M. Zeijen en R. Kruisdijk als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. Lochs als griffier, uitgesproken in het openbaar op 11 juli 2008. (get.) J.W. Schuttel. (get.) M. Lochs. RB