Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7907

Datum uitspraak2008-04-15
Datum gepubliceerd2008-07-28
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Gravenhage
ZaaknummersAWB 07/4120 VEROR
Statusgepubliceerd


Indicatie

Dat eiseres bij het besluit van de Staatssecretaris tot het instellen van een onderzoek ten behoeve van een verzoek vanuit een andere lidstaat van de EU een ander, daarvan losstaand, belang heeft dan bij het op grond van de bevindingen van het bij eiseres ingestelde onderzoek te nemen besluit van verweerder tot het verstrekken van inlichtingen aan de verzoekende buitenlandse autoriteit als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wib, is gesteld noch gebleken. Het besluit van de Staatssecretaris is dus niet voor bezwaar en beroep vatbaar.


Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE Sector bestuursrecht, meervoudige kamer Procedurenummer: AWB 07/4120 VEROR Uitspraakdatum: 15 april 2008 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V., statutair gevestigd te [plaats], eiseres, en de Staatssecretaris van Financiën, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1 Verweerder heeft bij brief van 22 februari 2006, op de voet van artikel 8, eerste lid, van de Wet op de internationale bijstandsverlening bij de heffing van belastingen (hierna: Wib), jegens eiseres het besluit genomen tot het laten instellen van een onderzoek ten behoeve van de verstrekking van inlichtingen, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wib. 1.2 Verweerder heeft bij beslissing op bezwaar van 4 april 2007 het besluit gehandhaafd. 1.3 Eiseres heeft daartegen bij brief van 11 april 2007 beroep ingesteld. 1.4 Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.5 Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schrif-telijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd. 1.6 Eiseres heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan verweerder. 1.7 Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2008 te Den Haag. Namens eiseres is mr. L.E.C. Neve daar verschenen. Namens verweerder is mr. E.E. Schipper, advocaat te Amsterdam, verschenen, alsmede mr. A. Scheffer. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1 De Staatssecretaris van Financiën heeft bij brief van 22 februari 2006 jegens eiseres een besluit genomen (hierna: het besluit van de Staatssecretaris) tot het laten instellen van een onderzoek ten behoeve van een verzoek om inlichtingen door een daartoe bevoegde autoriteit van een lidstaat van de Europese Unie. Dit besluit is eiseres bekend geworden door middel van een brief van de Belastingdienst [regio], gedagtekend 8 augustus 2006 (hierna: het besluit van de Belastingdienst). 2.2 Op 14 augustus 2006 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen het besluit van de Belas-tingdienst. Bij beslissing op bezwaar van 28 augustus 2006 heeft de voorzitter van het managementteam van de Belastingdienst [regio] het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. 2.3 Op 9 oktober 2006 is eiseres in beroep gekomen tegen de in 2.2 vermelde beslissing op bezwaar. 2.4 Bij brief van 14 november 2006 heeft de Belastingdienst [regio] eiseres verzocht om inzage van haar cliëntenacceptatiedossier. Bij brief van 22 november 2006 heeft eiseres hiertegen bezwaar gemaakt. 2.5 Op 14 februari 2007 is eiseres in beroep gekomen tegen het niet tijdig nemen van een beslissing op het in 2.4 vermelde bezwaar. 2.6 Bij één geschrift, gedagtekend 4 april 2007, heeft de voorzitter van het management-team van de eenheid FIOD-ECD van de Belastingdienst beslissingen genomen op de bezwaren van eiseres van 14 augustus 2006 en 22 november 2006, waarbij de bezwaren zijn aan-gemerkt als mede gericht tegen het besluit van de Staatssecretaris om een onderzoek te laten instellen. Bij deze beslissingen, die zijn ondertekend door mr. J.B.J. Tan, zijn de bezwaren niet-ontvankelijk verklaard. Omdat mr. Tan voor het nemen van een beslissing op bezwaar niet bevoegd was, is bij één geschrift, opnieuw op de bezwaren beslist. Dit geschrift is gedagtekend 13 april 2007 en ondertekend door mr. W.T.A.M. Verheggen en is voor het overige gelijkluidend aan het geschrift van 4 april 2007. 2.7 Bij brief aan de rechtbank van 11 april 2007 heeft eiseres op de onder 2.6 vermelde beslissingen gereageerd. Deze brief luidt, voor zover hier van belang, als volgt: 'Op 10 april jongstleden ontving ik alsnog een uitspraak op bezwaar. Ten aanzien daarvan merk ik het volgende op: (...) Conclusie Mijn conclusie ten aanzien van het vorenstaande is dat de beslissing op bezwaar moet worden vernietigd: a. wegens schending hoorplicht b. wegens onbevoegdheid' 2.8 Bij brief van 5 juni 2007 heeft eiseres de rechtbank verzocht haar brief van 11 april 2007 als beroepschrift te registreren. 3. Preliminaire kwesties 3.1 Bij haar faxbericht van 26 februari 2008 heeft eiseres een aantal preliminaire kwes-ties aan de orde gesteld, die ter zitting met partijen zijn besproken, waarna de rechtbank ter zitting daarover een beslissing heeft genomen. 3.2 Allereerst heeft eiseres verzocht, vanwege familierechtelijke betrekkingen van haar gemachtigde met één van de vice-presidenten van de bestuurssector van de Rechtbank Rotterdam, in dit beroep uit te gaan van de relatieve bevoegdheid van de Rechtbank 's Gravenhage. De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd ter zitting aangegeven geen bezwaar te hebben tegen inhoudelijke behandeling van het beroep door deze rechtbank. De rechtbank heeft daarop meegedeeld dat zij, gelet op het verzoek van eiseres en de reactie van verweerders gemachtigde ter zitting, zich bevoegd acht tot inhoudelijke behandeling van het beroep. 3.3 Voorts heeft eiseres betoogd dat het beroep door de bestuursrechter en niet door de belastingrechter zou moeten worden behandeld. De rechtbank heeft in reactie daarop ter zitting gewezen op de algemene bevoegdheid van voor het leven benoemde rechters tot de behandeling van alle aan hen voorgelegde zaken. Voorts is in de samenstelling van de meervoudige kamer die het beroep behandelt zowel (primaire) deskundigheid op bestuursrechtelijk gebied als (primaire) deskundigheid op belastingrechtelijk gebied aanwezig. 3.4 Verder heeft eiseres aangegeven geen bezwaar te hebben tegen uitstel van behandeling van het beroep, gelet op het gegeven dat in het cassatieberoep van verweerder tegen eiseres, nr. 07/12856, door de Hoge Raad nog geen arrest is gewezen. De Advocaat-Generaal mr. Van Ballegooijen heeft in zijn conclusie van 21 februari 2008 geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 25 september 2007 en door-zending van de zaak naar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als de Hoge Raad overeenkomstig deze conclusie oordeelt, zou dat oordeel in dit beroep kunnen worden betrokken. De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd opgemerkt zich te verzetten tegen inwilliging van het verzoek om aanhouding. Het cassatieberoep ziet op de aankondiging van het boekenonderzoek bij eiseres door de inspecteur, dit beroep ziet op de opdracht van verweer-der aan de inspecteur. Na beraad in raadkamer heeft de rechtbank besloten de behandeling ter zitting voort te zetten, aangezien het in dit beroep gaat om een ander bestreden besluit dan waarop het cassatie-beroep ziet. 3.5 Tenslotte heeft eiseres verzocht de brief van de Belastingdienst-[regio] van 19 februari 2008, waarin opnieuw een boekenonderzoek bij eiseres wordt aangekondigd, met toepassing van de artikelen 6:18 en 6:19 Awb in dit beroep te betrekken. De gemachtigde van verweerder heeft desgevraagd medegedeeld dat evengenoemde brief niet moet worden beschouwd als een nieuwe beslissing op bezwaar, maar als een primaire aankondiging in het licht van het nieuwe artikel 8, derde lid, van de Wib. Na beraad in raadkamer heeft de rechtbank geoordeeld dat, gelet op het karakter van evenge- noemde brief als door verweerders gemachtigde toegelicht, geen grond bestaat voor toepas- sing van de artikelen 6:18 en 6:19 Awb. 4. Geschil 4.1 In geschil is de ontvankelijkheid van het beroepschrift. Voorts is in geschil de rechtmatigheid van het besluit van de Staatssecretaris. 4.2 Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de beslissing op bezwaar en herroeping van het besluit. Voorts heeft eiseres de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de verplichting van eiseres om mee te werken aan het voorgenomen onderzoek wordt opgeschort totdat in hoogste instantie onher-roepelijk is beslist op de thans bestreden beslissing op bezwaar. 4.3 Verweerder concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring, subsidiair tot ongegrond-verklaring van het beroep. 4.4 Voor de gronden waarop partijen hun standpunten doen steunen verwijst de rechtbank naar de gedingstukken. 5. Beoordeling van het geschil 5.1 De termijn voor het indienen van een beroepschrift is zes weken. De verbeterde beslissing op bezwaar is gedagtekend 13 april 2007. De brief van eiseres van 5 juni 2007, waarin zij voor het eerst melding maakt van beroep tegen de beslissing op bezwaar, is na afloop van de termijn ingediend. In deze brief heeft eiseres verwezen naar haar brief aan de rechtbank van 11 april 2007. Gelet op de inhoud van laatstgenoemde brief, waarin eiseres duidelijk maakt dat zij het met de beslissing op bezwaar niet eens is, dient deze, naar het oordeel van de rechtbank, te worden aangemerkt als een beroepschrift. Hoewel deze brief bij de rechtbank is binnengekomen toen de beslissing op bezwaar nog niet tot stand was geko-men en het beroepschrift dus vòòr het begin van de termijn is ingediend, dient, ingevolge artikel 6:10, eerste lid, aanhef en onder b, van de Awb, niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege te blijven omdat eiseres, vanwege de (onbevoegd) genomen beslissing op bezwaar van 4 april 2007, redelijkerwijs mocht menen dat de beslissing op bezwaar wel reeds tot stand was gekomen. De rechtbank acht het beroep daarom ontvankelijk. 5.2 In artikel 6:3 van de Awb is bepaald dat een beslissing inzake de voorbereiding van een besluit niet vatbaar is voor bezwaar en beroep, tenzij deze beslissing de belanghebbende los van het voor te bereiden besluit rechtstreeks in zijn belang treft. 5.3 Dat het besluit van de Staatssecretaris inhoudelijk iets meer of iets anders behelsde dan een opdracht aan de Belastingdienst om een onderzoek in te stellen, is gesteld noch gebleken. Naar het oordeel van de rechtbank moet het besluit van de Staatssecretaris daarom worden aangemerkt als een beslissing inzake de procedure ter voorbereiding van het door de Belastingdienst bij eiseres in te stellen onderzoek. Dat eiseres bij het besluit van de Staatssecretaris een ander, daarvan losstaand, belang heeft dan bij het op grond van de bevindingen van het bij eiseres ingestelde onderzoek te nemen besluit van verweerder tot het verstrekken van inlichtingen aan de verzoekende buitenlandse autoriteit als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wib, is gesteld noch gebleken. Het besluit van de Staatssecretaris is dus niet voor bezwaar en beroep vatbaar, zodat verweerder het daartegen gerichte bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Ten overvloede merkt de rechtbank nog op dat dit oordeel inmiddels is neergelegd in het bij wet van 20 december 2007, Stb. 563, aan artikel 8 van de Wib toegevoegde derde lid. 5.4 Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep ongegrond te worden verklaard. 5.5 Eiseres heeft de rechtbank verzocht een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de verplichting van eiseres om mee te werken aan het voorgenomen onderzoek wordt opgeschort totdat in hoogste instantie onherroepelijk is beslist op de thans bestreden uitspraak op bezwaar. 5.6 De rechtbank ziet geen grond tot het treffen van een voorlopige voorziening als door eiseres verzocht. Uit hetgeen door de rechtbank in het voorgaande (r.o. 4.3) is overwogen vloeit voort dat eiseres in de fase van de aankondiging van een boekenonderzoek en van de daaraan voorafgaande opdracht van verweerder aan de Belastingdienst tot het doen instellen van een dergelijk onderzoek geen bestuursrechtelijke rechtsmiddelen ten dienste staan. Deze laatste komen pas in beeld bij de kennisgeving als bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de Wib. Het verdraagt zich niet met dit - inmiddels ook expliciet in de Wib verankerde stelsel dat de rechtbank een voorziening zou treffen als door eiseres verzocht, nog daargelaten de vraag of op inhoudelijke gronden aanleiding bestaat tot het treffen van een dergelijke voor-ziening. De rechtbank wijst het verzoek daarom af. 6. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 7. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en weigert de verzochte voorlopige voorziening. Deze uitspraak is gedaan op 15 april 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.W.H.B. Sentrop, mr. T. van Rij en mr. G.J. Ebbeling, in tegenwoordigheid van H. van Lingen, griffier. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag). (Nadere informatie: www.raadvanstate.nl) Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.