Jurisprudentie
BD7739
Datum uitspraak2008-07-07
Datum gepubliceerd2008-07-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 07 / 1228
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-21
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
ZaaknummersAWB 07 / 1228
Statusgepubliceerd
Indicatie
Volgens de rechtbank heeft verweerder op een redelijke en consistente wijze invulling gegeven aan het criterium ‘normale maatschappelijk risico’. Verweerder hoefde in de -summiere en niet nader onderbouwde- stelling van eiseres, dat sprake is van nawerking buiten de maanden waarin de werkzaamheden plaatsvonden, geen aanleiding te zien om van dit uitgangspunt af te wijken, te meer niet nu eiseres immers in haar verzoek zelf de schade heeft beperkt tot de schade in de maanden april tot en met juni 2004.
Uitspraak
RECHTBANK ROERMOND
Sector bestuursrecht, meervoudige kamer
Procedurenummer: AWB 07 / 1228
Uitspraak van de rechtbank als bedoeld in artikel 8:70 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
inzake
De vennootschap onder firma Friture de Viersprong te Kessel,
eiseres,
gemachtigde mr. P.W.M. Broekmans
tegen
De minister van Verkeer en Waterstaat,
verweerder.
1. Procesverloop
1.1. Op 20 januari 2005 heeft eiseres zich tot verweerder gewend met het verzoek om door haar geleden schade ten gevolge van in opdrvcacht van verweerder uitgevoerde wegwerkzaamheden te vergoeden.
1.2. Dat verzoek heeft verweerder bij primair besluit van 15 januari 2007 afgewezen. Het tegen dit besluit namens eiseres door haar gemachtigde mr. P.W.M. Broekmans gemaakte bezwaar is bij het in de aanhef van deze uitspraak genoemde besluit ongegrond verklaard.
Tegen dat laatste besluit (het bestreden besluit) is bij deze rechtbank beroep ingesteld.
1.3. De door verweerder ter uitvoering van artikel 8:42 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ingezonden stukken en het verweerschrift zijn in afschrift aan gemachtigde van eiseres gezonden.
1.4. Het beroep is behandeld ter zitting van de rechtbank op 27 mei 2008, waar eiseres is verschenen bijgestaan door mr. P.W.M. Broekmans voornoemd, en waar verweerder zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. J.E. Hodselmans, mr. N.W.M. Oosthoek en M.J. Lemmen.
2. Feiten en standpunten van partijen
2.1. Eiseres, die een cafetaria exploiteert, is gevestigd aan de Rijksweg 32 te Kessel. Van 13 april tot en met eind juli 2004 hebben in opdracht van verweerder werkzaamheden aan de Napoleonsweg plaatsgevonden, ten gevolge waarvan de cafetaria in die periode verminderd bereikbaar is geweest.
2.2. In verband hiermee is namens eiseres bij verweerder een verzoek ingediend om een bedrag van EUR 30.598,-- te vergoeden, zijnde het door eiseres gestelde bedrag dat zij aan schade ten gevolge van de werkzaamheden heeft geleden.
2.3. Verweerder heeft dit verzoek opgevat als een verzoek om nadeelcompensatie en heeft, onder toepassing van haar Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999, een adviescommissie (schadecommissie) ingesteld. Deze schadecommissie heeft verweerder geadviseerd geen vergoeding toe te kennen. Onder verwijzing naar dit advies heeft verweerder vervolgens het verzoek om nadeelcompensatie afgewezen, welke afwijzing hij, onder gegrondverklaring van een aantal -procedurele- bezwaren van eiseres, bij het bestreden besluit heeft gehandhaafd.
2.4. In beroep is namens eiseres, zakelijk weergegeven, het volgende
aangevoerd. Verweerder heeft de in acht te nemen termijnen bij het nemen van het bestreden besluit overschreden. De benoeming van de schadecommissie heeft niet conform artikel 15 van de Regeling Nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 plaatsgevonden. Voorts is de onpartijdigheid in het geding doordat de secretaris van de schadecommissie op hetzelfde kantoor werkzaam is als de voorzitter van die commissie. De schadecommissie heeft bovendien ten onrechte geconcludeerd dat de omzetderving van eiseres niet boven de door verweerder gehanteerde drempel van 15% van de omzet uitkomt.
3. De beoordeling
3.1. In artikel 2 van de Regeling nadeelcompensatie Verkeer en Waterstaat 1999 (veder: de Regeling) is bepaald dat verweerder degene die schade lijdt of zal lijden als gevolg van de rechtmatige uitoefening door of namens verweerder van een aan het publiekrecht ontleende bevoegdheid of taak, op verzoek een vergoeding toekent, voor zover de schade redelijkerwijze niet of niet geheel te zijnen laste behoort te blijven en voor zover de vergoeding niet of niet voldoende anderszins is verzekerd.
In artikel 3 van de Regeling is bepaald dat binnen het normale maatschappelijk risico of het normale ondernemersrisico vallende schade niet voor vergoeding in aanmerking komt.
In artikel 15, vijfde lid, van de Regeling is bepaald dat verweerder de verzoeker in kennis stelt van zijn voornemen een adviescommissie in te stellen.
In artikel 18, vijfde lid, van de Regeling is bepaald dat het door de schadecommissie opgestelde conceptadvies binnen 26 weken na instellen van de schadecommissie aan verweerder dient te worden toegezonden. Indien deze termijn niet gehaald wordt, dient door de commissie schriftelijk en gemotiveerd aan verweerder te worden medegedeeld, waarom zulks het geval is. Daarbij dient een nieuwe termijn te worden gesteld, die hooguit 26 weken bedraagt.
In artikel 18, zesde lid, van de Regeling is bepaald dat verzoeker en verweerder binnen acht weken na verzending van het conceptadvies eventuele bedenkingen schriftelijk aan de schadecommissie kenbaar dienen te maken.
In artikel 18, zevende lid, van de Regeling is bepaald dat de schadecommissie binnen acht weken na het verstrijken van de in het zesde lid genoemde termijn haar advies vast dient te stellen. Deze termijn kan onder opgaaf van redenen eenmaal met ten hoogste acht weken worden verlengd.
In artikel 19 van de Regeling is bepaald dat verweerder binnen twaalf weken na ontvangst van het advies van de schadecommissie op het verzoek dient te beslissen.
3.2. Van het instellen van de schadecommissie is eiseres bij schrijven van 29 september 2005 in kennis gesteld. Het conceptadvies van de schadecommissie is op 4 juli 2006 aan verweerder toegezonden. De rechtbank stelt derhalve vast dat het conceptadvies van de schadecommissie niet binnen de in artikel 18, vijfde lid, van de Regeling genoemde termijn van 26 weken na instelling van de schadecommissie aan verweerder is toegezonden. Evenmin is de termijn conform artikel 18, vijfde lid, van de Regeling, door verweerder verlengd. De rechtbank stelt echter eveneens vast dat eiseres, hoewel zij het verslag van de op 24 oktober 2005 gehouden hoorzitting op 4 november 2005 heeft ontvangen, daarop pas bij schrijven van 3 februari 2006 heeft gereageerd. In de periode, gelegen tussen het instellen van de schadecommissie en het toezenden van het conceptadvies aan verweerder, is derhalve een substantieel aantal weken gelegen waarin het aan eiseres was om actie te ondernemen alvorens het conceptadvies kon worden toegezonden aan verweerder. In aanmerking genomen dat de overige in artikel 18 en 19 genoemde termijnen door verweerder zijn nageleefd, dat eiseres bovendien niet binnen de -ook voor haar geldende- in artikel 18, zesde lid, van de Regeling genoemde termijn van acht weken heeft gereageerd op het conceptadvies van de schadecommissie, en dat eiseres voorts kennelijk geen aanleiding heeft gezien om bezwaar te maken tegen het niet tijdig nemen van een besluit, oordeelt de rechtbank met verwijzing naar artikel 6:22 van de Awb dat eiseres door overschrijding van de in artikel 18, vijfde lid, van de Regeling genoemde termijn niet in haar belangen is geschaad.
3.3. Niet in te zien valt hoe de omstandigheid, dat de secretaris van de schadecommissie op hetzelfde kantoor werkzaam is als de voorzitter van die commissie, maakt dat die commissie geen onafhankelijk en onpartijdig advies meer zou kunnen geven. Verweerder heeft conform artikel 15, derde lid, van de Regeling één onafhankelijk deskundige benoemd, die in dit geval is bijgestaan door een op zijn kantoor werkzaam zijnde secretaris. Voor de opvatting van eiseres, inhoudende dat het lid van de schadecommissie elders werkzaam zou dienen te zijn dan diens ondersteuner, zijn in wet noch jurisprudentie aanknopingspunten te vinden. Dat wordt ook niet anders doordat eiseres niet conform artikel 15, vijfde lid, van de Regeling door verweerder op de hoogte is gesteld van het instellen van de schadecommissie, maar door de schadecommissie zelf. Eiseres is hierdoor op geen wijze in haar belangen geschaad en de onpartijdigheid wordt hierdoor evenmin, in weerwil van wat eiseres stelt, geraakt.
3.4. In het rapport van de schadecommissie is overwogen dat ter invulling van het begrip ‘normale maatschappelijk risico’ uit artikel 3 van de Regeling aansluiting is gezocht bij jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Uit die jurisprudentie volgt dat het hanteren van een ondergrens van 15% van de omzet op jaarbasis, gerelateerd aan een aantal referentiejaren, niet onredelijk is (zie ABRS 14 april 2004, LJN: AO7483 en ABRS 5 september 2001, LJN: AD3527). De schadecommissie heeft vervolgens het door eiseres geclaimde gemiste bedrag aan omzet afgezet tegen de gemiddelde jaaromzet van de jaren 2001 tot en met 2003, en geconcludeerd dat het schadebedrag 8% van die gemiddelde jaaromzet uitmaakt, waarmee de drempel van 15% niet is gehaald en er aldus geen schade is die boven het normale maatschappelijk risico uitstijgt.
3.5. Namens eiseres is hiertegen in gebracht dat de schadecommissie hierbij ten onrechte is uitgegaan van enkel het bedrag aan schade zoals dat in de maanden, waarin de werkzaamheden hebben plaatsgevonden, is geleden. Volgens eiseres brengt een juiste uitleg van genoemde jurisprudentie met zich dat uit zou moeten worden gegaan van de omzetdaling zoals die in het hele jaar 2004 heeft plaatsgevonden.
3.6. De omstandigheid dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in bovengenoemde uitspraken de methode, waarbij uit is gegaan van de omzetdaling in een heel jaar, aanvaardbaar heeft geacht, maakt naar dezerzijds oordeel niet dat verweerder ook in het onderhavige geval van de omzetdaling in het hele jaar 2004 had dienen uit te gaan. De vraag die in dit geding dient te worden beantwoord, is immers niet of verweerder een eerder in de jurisprudentie aanvaarde methodiek op een juiste wijze heeft toegepast; beoordeeld dient te worden of verweerder een redelijke en consistente invulling heeft gegeven aan het in de Regeling neergelegde criterium ‘normale maatschappelijk risico’. In het rapport van de schadecommissie is enerzijds gesteld dat aansluiting is gezocht bij genoemde jurisprudentie, terwijl anderzijds een methodiek is gehanteerd die afwijkt van de in die jurisprudentie aanvaardbaar geachte methodiek; uitgegaan wordt immers niet van de omzet die in het hele jaar 2004 is behaald, maar van de schade die is geleden in de maanden, waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis plaats had. In die zin bevat het rapport een tegenstrijdigheid. Blijkens het bestreden besluit, het verweerschrift en de namens verweerder ter zitting gegeven toelichting is de werkwijze van verweerder bij de beoordeling van nadeelcompensatieverzoeken echter telkens aldus, dat eerst wordt bezien of het gestelde schadebedrag 15% van de gemiddelde jaaromzet over een aantal referentiejaren uitmaakt of overstijgt. Indien dat niet het geval is, wordt geen nadeelcompensatie uitgekeerd. Verweerder maakt geen vergelijking tussen de gemiddelde jaaromzetten over de referentiejaren enerzijds en de jaaromzet van het jaar, waarin de schadeveroorzakende gebeurtenis heeft plaatsgevonden anderzijds, omdat volgens verweerder op die manier ook eventuele andere omstandigheden, die niets van doen hebben met de schadeveroorzakende gebeurtenis, worden meegenomen. Dit wenst verweerder te voorkomen. Verweerders gebruikelijke werkwijze komt mitsdien overeen met de in het rapport gehanteerde methodiek (en wijkt af van de in de jurisprudentie voor andere schadebeoordelingsprocedures aanvaarde methodiek). Gelet op de door verweerder gegeven toelichting is de rechtbank van oordeel dat verweerder hiermee op een redelijke en consistente wijze invulling heeft gegeven aan het criterium ‘normale maatschappelijk risico’. Verweerder hoefde in de -summiere en niet nader onderbouwde- stelling van eiseres, dat sprake is van nawerking buiten de maanden waarin de werkzaamheden plaatsvonden, geen aanleiding te zien om van dit uitgangspunt af te wijken, te meer niet nu eiseres immers in haar verzoek zelf de schade heeft beperkt tot genoemde EUR 30.598,-- zijnde een bedrag dat was gekoppeld aan de schadeveroorzakende maanden april tot en met juni 2004.
3.7. De slotsom luidt dat het bestreden besluit de rechterlijke toetsing heeft doorstaan. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3.8. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
4. Beslissing
De rechtbank Roermond:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gedaan door mrs. Th.M. Schelfhout, P.J. Voncken en J.M.H. Rijken-Lie (voorzitter), in tegenwoordigheid van mr. N.F.M. Roelofs als griffier en in het openbaar uitgesproken op 7 juli 2008.
Voor eensluidend afschrift:
de wnd. griffier:
verzonden op: 14 juli 2008.
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag. Ingevolge artikel 6:5 van de Awb bevat het beroepschrift een of meer grieven tegen de uitspraak en moet een afschrift van de uitspraak bij het beroepschrift worden overgelegd.