Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7654

Datum uitspraak2008-06-27
Datum gepubliceerd2008-07-18
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamGerechtshof Amsterdam
Zaaknummers23-002739-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

bewezenverklaring ter zake van 1. opzettelijk en wederrechtelijk enige installatie ter zee, die aan een ander toebehoort, beschadigen en 2. overtreding van artikel 43, tweede lid, van de Mijnbouwwet. Verdachte heeft zich met zijn vissersvaartuig binnen een krachtens artikel 43, eerste lid, van de Mijnbouwwet vastgestelde veiligheidszone van maximaal 500 meter rond een mijnbouwinstallatie begeven en is daarbij dermate dicht langs deze installatie gevaren, dat een van de uitstaande tuigen van het vissersvaartuig een pijler van de installatie heeft geraakt, waardoor deze pijler is beschadigd.


Uitspraak

arrestnummer: parketnummer: 23-002739-07 datum uitspraak: 27 juni 2008 TEGENSPRAAK VERKORT ARREST VAN HET GERECHTSHOF TE AMSTERDAM gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam van 11 april 2007 in de strafzaak onder parketnummer 13-994848-06 van het openbaar ministerie tegen [verdachte] Onderzoek van de zaak Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg van 11 april 2007 en op de terechtzitting in hoger beroep van 13 juni 2008. Het hof heeft kennis genomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht. Tenlastelegging Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen vermeld staat in de inleidende dagvaarding, overeenkomstig de op de terechtzitting in hoger beroep 13 juni 2008 op vordering van de advocaat-generaal toegestane wijziging tenlastelegging. Van die dagvaarding en vordering wijziging tenlastelegging zijn kopieën in dit arrest gevoegd. De daarin vermelde tenlastelegging wordt hier overgenomen. Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, leest het hof deze verbeterd. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad. Vonnis waarvan beroep Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd. Bewezengeachte Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat ten aanzien van het onder 1 tenlastegelegde hij op 2 maart 2006, op de Noordzee, als schipper van het onder de Nederlandse vlag varende vissersvaartuig genaamd [naam] voorzien van het visserijregistratienummer [nummer], opzettelijk en wederrechtelijk met dat schip een aan een ander dan hem, verdachte, toebehorende installatie ter zee (te weten de mijnbouwinstallatie genaamd P6S, geplaatst in de geografische positie 52? 40’49.8” noorderbreedte en 003? 46’59.1” oosterlengte, heeft beschadigd, immers voer hij, verdachte, met zijn schip met uitstaande tuigen dermate dicht langs het platform tengevolge waarvan een of meerdere tuigen een der pijlers van dit platform raakte(n), tengevolge waarvan deze pijler werd beschadigd; ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde hij op 2 maart 2006, op de Noordzee, zich als schipper van het onder de Nederlandse vlag varende vissersvaartuig genaamd [naam], voorzien van het visserijregistratienummer [nummer], zonder ontheffing van de Minister van Economische Zaken heeft bevonden binnen een krachtens artikel 43, eerste lid, van de Mijnbouwwet vastgestelde veiligheidszone van maximaal 500 meter rond een mijnbouwinstallatie installatie genaamd P6S, geplaatst in de geografische positie 52 o 40’49.8” noorderbreedte en 003 o 46’59.1” oosterlengte en gelegen binnen het Nederlandse deel van het continentale plat, anders dan ten behoeve van het verrichten van een verkenningsonderzoek of het op grond van een vergunning opsporen of winnen van delfstoffen of aardwarmte of het opslaan van stoffen, immers bevond hij, verdachte, zich toen en daar op een afstand van tussen de 10 en 200 meter van deze installatie. Hetgeen onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezengeachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Bewijsverweer Door de raadsvrouw is aangevoerd dat niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte zich met [vissersvaartuig] zo dicht bij het platform bevond dat het tuig een pijler heeft geraakt en beschadigd. De raadsvrouw heeft daartoe gewezen op de verschillende notatiestelsels van de posities in de stukken en op de mogelijkheid dat verschillende coördinatenstelsels zijn gebruikt. Naar het oordeel van de raadsvrouw kan de verklaring van verdachte van 3 maart 2006 niet voor het bewijs worden gebruikt, omdat verdachte toen te moe was om zich rekenschap te geven van hetgeen in het proces-verbaal was opgenomen. Daarnaast is de raadsvrouw van mening dat verdachte, zo het feit bewezen wordt verklaard, niet opzettelijk de aanraking heeft veroorzaakt, terwijl eveneens niet kan worden vastgesteld dat de beschadiging van de pijler door verdachtes toedoen is ontstaan. Het hof overweegt als volgt. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij zich binnen de veiligheidszone van 500 meter rond het platform heeft begeven en naar eigen schatting zich niet dichter dan 200 m bij het platform heeft bevonden. Op 3 maart 2006 heeft verdachte tegenover de politie verklaard dat hij zich op 2 maart 2006 welbewust met zijn vissersschip binnen de veiligheidszone rond het platform P6S heeft begeven. Bij de tweede trek heeft hij, toen hij zich op een afstand van 50 meter dwars van het platform bevond 10 graden bakboord gegeven om het platform aan bakboord te ronden. Vervolgens is hij met zijn tuig vastgelopen. Tijdens het loskomen is de boot afgedreven dichter naar het platform toe. Het hof ziet geen aanleiding deze verklaring buiten beschouwing te laten. Uit de handgeschreven weergave blijkt dat de verklaring met de verdachte is besproken, waarbij ook wijzigingen zijn aangebracht. Niet blijkt dat verdachte zich de strekking van de verklaring niet heeft gerealiseerd, terwijl uit zijn erkenning dat hij, aangeroepen over het incident, bewust een valse positie heeft opgegeven, eveneens kan worden afgeleid dat verdachte toen de waarheid heeft willen vertellen. Het hof zal die verklaring dan ook voor het bewijs gebruiken. Een op het platform aanwezige werknemer, [getuige], heeft verklaard dat hij op die datum om 02.50 uur een dreun hoorde, alsof een deur van een container aan dek dicht of open sloeg. Nadat hij naar buiten is gegaan ziet [getuige] nadat hij de containers heeft gecheckt, op ongeveer 50 meter afstand het toplicht van een vissersboot die in een onveranderlijke positie nagenoeg evenwijdig aan het platform lag. Vanaf de P6A is contact gezocht met het Kustwacht Coördinatiecentrum om het incident te melden. Het Coördinatiecentrum beheert het Vessel Monitoring System (VMS) waarbinnen op willekeurige tijdstippen de posities van de in beeld zijnde schepen wordt vastgelegd. Uit het incidentrapport blijkt dat [vissersvaartuig] zich om 02.52 uur op nagenoeg dezelfde positie bevond als het platform P6S, te weten het platform op 52.40.8 NB en 003.46.8 OL en de [vissersvaartuig] op 52. 40.8 NB en 003.47.00 OL. Nu het VMS voor de positiebepaling van het platform en [vissersvaartuig] hetzelfde - decimale - notatiestelsel gebruikt, zijn beide posities vergelijkbaar. De stelling van de raadsvrouw dat er in de stukken verschillende notatiestelsels worden gebruikt, is op zichzelf juist, maar mist hierdoor betekenis. Dat in de dagvaarding is gekozen voor de geodetische positie van het platform doet er niet aan af dat uit het incidentrapport blijkt dat [vissersvaartuig] zich op nagenoeg dezelfde positie bevond als het platform. De raadsvrouw miskent eveneens dat de plaatsbepaling van het platform het middelpunt van het platform aangeeft, terwijl dat platform een aanzienlijke omvang heeft. Het gebruik van een verschillend coördinatenstelsel is daardoor eveneens niet aan de orde; niet in geding is immers waar verdachte op grond van zijn eigen plaatsbepalingsapparatuur en het daarbij gebruikte coördinatenstelsel zich dacht te bevinden. De plaatsbepalingen in het VMS zijn beiden gedaan binnen hetzelfde coördinatenstelsel, te weten ED50. Daarnaast merkt het hof nog op dat voor de plaats van de aanraking van belang is dat het tuig achter de boot wordt gesleept, waarbij het net zich met de kettingen/wekkers 80 tot 100 meter achter de boot bevindt waarbij in de ingezette bocht naar bakboord het net de binnenbocht, en niet de lijn van de boot volgt. Dat betekent dat de aanraking kon plaatsvinden als de boot zich minder dan 100 meter van de pijler bevond. Het hof is op grond van bovenstaande van mening dat voldoende is komen vast te staan dat verdachte met [vissersvaartuig] zodanig dicht langs het platform is gevaren dat hij met het tuig een pijler van dit platform heeft geraakt. De door verdachte ter terechtzitting gegeven verklaring voor de dreun die door de werknemers op het platform is gehoord, te weten dat hij met zijn netten achter een pijpleiding bleef haken, is op de terechtzitting weerlegd door de aldaar gehoorde deskundige [deskundige]. Hij heeft aan de hand van een aan het dossier toegevoegde zeekaart van het betrokken deel van de Noordzee getoond dat er zich op de betreffende lokatie geen pijpleidingen bevinden die door de scheepvaart kunnen worden geraakt. Ter terechtzitting heeft het hof op de door een onderwatercamera genomen opnamen schade aan de betrokken pijler waargenomen. Weliswaar heeft voormelde deskundige niet kunnen vaststellen op welk moment deze schade is ontstaan, maar gelet op het verbod zich binnen de veiligheidszone te bevinden en de aard van de schade die volgens de deskundige past bij de hierboven weergegeven gang van zaken, acht het hof het voldoende aannemelijk dat de schade door het tuig van [vissersvaartuig] is veroorzaakt. Verdachte heeft verklaard dat hij binnen de veiligheidszone en in de nabijheid van het platform is gaan vissen om voor zichzelf en de bemanning een goede vangst te kunnen behalen, omdat rond het platform naar zijn ervaring en verwachting vaak meer vis te vinden is. Door deze handelswijze heeft verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij met zijn tuig het platform zou raken en daardoor schade zou kunnen berokkenen aan het platform, nog daargelaten de ernstige gevaren die daarvan het gevolg kunnen zijn. Het verweer wordt derhalve in al zijn onderdelen verworpen. Strafbaarheid van het bewezengeachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezengeachte uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezengeachte levert op: ten aanzien van het onder 1 bewezengeachte opzettelijk en wederrechtelijk enige installatie ter zee, die aan een ander toebehoort, beschadigen; ten aanzien van het onder 2 bewezengeachte overtreding van artikel 43, tweede lid, van de Mijnbouwwet. Strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is. Oplegging van straffen De politierechter in de rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het onder 1 tenlastegelegde veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, alsmede tot een geldboete van EUR 2.500,-, subsidiair 50 dagen hechtenis en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren. De politierechter heeft de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde veroordeeld tot een voorwaardelijke geldboete van EUR 1.000,-, subsidiair 20 dagen hechtenis, met een proeftijd van 2 jaren. Tegen voormeld vonnis is namens de verdachte hoger beroep ingesteld. De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het onder onder 1 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met een proeftijd van 2 jaren, alsmede tot een werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen hechtenis, en voor het onder 2 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van EUR 3.000,-, subsidiair 45 dagen hechtenis. Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straffen bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen. De verdachte heeft zich met zijn vissersschip onbevoegd begeven binnen de zogenoemde veiligheidszone rond het offshore gas-productieplatform P6S en is bij die gelegenheid zo dicht langs dat platform gevaren dat de tuigen van zijn schip een van de pijlers van dit platform hebben geraakt en beschadigd. De verdachte heeft door zijn handelen niet alleen materiele schade veroorzaakt, maar heeft tevens voor zijn bemanning, alsmede voor de werknemers van het platform een potentieel zeer gevaarlijke situatie doen ontstaan. Enkel en alleen om voor zichzelf en zijn bemanning een goede vangst mee te kunnen nemen, heeft de verdachte dit risico op de koop toegenomen. De verdachte heeft zodoende zijn eigen, financieel, belang laten prevaleren boven de belangen van de eigenaars van het platform en de werknemers bij een veilige en ongestoorde werksituatie. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 29 mei 2008 is verdachte eerder ter zake van strafbare feiten veroordeeld. Uit de documentatie blijkt dat de verdachte zich twee keer eerder heeft bevonden binnen een veiligheidszone. Het hof rekent de verdachte deze recidive aan. Het hof acht, alles afwegende, oplegging van straffen zoals door de advocaat-generaal gevorderd passend. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 23, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1 en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 43 en 133 van de Mijnbouwwet. Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte. Beslissing Het hof: Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht. Verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hierboven in de rubriek bewezengeachte omschreven. Verklaart niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte onder 1 en 2 meer of anders is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde de hierboven vermelde strafbare feiten oplevert. Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar en ook de verdachte daarvoor strafbaar. ten aanzien van het onder onder 1 bewezenverklaarde: Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 (één) maand. Bepaalt dat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de veroordeelde zich vóór het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Stelt de proeftijd vast op 2 (twee) jaren. Veroordeelt de verdachte tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf, te weten het verrichten van onbetaalde arbeid gedurende 60 (zestig) uren. Beveelt dat bij niet naar behoren verrichten van de taakstraf, deze wordt vervangen door hechtenis voor de duur van 30 (dertig) dagen. ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde: Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van EUR 3.000,00 (drieduizend euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 45 (vijfenveertig) dagen. Dit arrest is gewezen door de tweede meervoudige economische strafkamer van het gerechtshof te Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M. Gonggrijp-van Mourik, mr. J.D.L. Nuis en mr. N.A. Schimmel, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juni 2008.