Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7606

Datum uitspraak2008-07-09
Datum gepubliceerd2008-07-22
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers06/3897 WAO
Statusgepubliceerd


Indicatie

Weigering WAO-uitkering toe te kennen. De door het CBBS gepresenteerde signaleringen dienen van een afzonderlijke toelichting te worden voorzien. Voldoende medische grondslag? Met nadere arbeidskundige onderbouwing voldoende gemotiveerd.


Uitspraak

06/3897 WAO Centrale Raad van Beroep Meervoudige kamer U I T S P R A A K op het hoger beroep van: de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (hierna: appellant), tegen de uitspraak van de rechtbank Almelo van 14 juni 2006, 05/298 (hierna: aangevallen uitspraak), in het geding tussen: [Naam betrokkene], wonende te [woonplaats] (hierna: betrokkene) en appellant. Datum uitspraak: 9 juli 2008 I. PROCESVERLOOP Appellant heeft hoger beroep ingesteld. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 16 april 2008. Partijen zijn niet verschenen. II. OVERWEGINGEN 1.1. Betrokkene is op 19 augustus 2003 uitgevallen met psychische klachten voor zijn werk van schoonmaker. De verzekeringsarts heeft vastgesteld dat betrokkene beperkingen heeft voor persoonlijk en sociaal functioneren en heeft deze beperkingen op een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) weergegeven. De arbeidskundige heeft met behulp van het Claimbeoordelings- en Borgingssysteem (CBBS) functies geselecteerd waartoe betrokkene geschikt wordt geacht. Na vergelijking van het maatgevende inkomen met het inkomen dat met die functies kan worden verdiend, heeft de arbeidsdeskundige geconcludeerd dat geen sprake is van verlies aan verdiencapaciteit. Bij besluit van 2 augustus 2004 heeft appellant geweigerd betrokkene per 17 augustus 2004 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering toe te kennen omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% bedraagt. 1.2. Bij besluit van 4 februari 2005 (bestreden besluit) heeft appellant het tegen het besluit van 2 augustus 2004 gerichte bezwaar ongegrond verklaard. 2.1. In antwoord op vragen van de rechtbank Almelo heeft bezwaararbeidsdeskundige N. van Rhee in zijn rapportage van 26 oktober 2005 nader gemotiveerd waarom betrokkene voor de geselecteerde functies geschikt wordt geacht. 2.2. Bij de aangevallen uitspraak is het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en is appellant opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. Daarbij is appellant veroordeeld in de proceskosten en is bepaald dat het betaalde griffierecht wordt vergoed. De rechtbank heeft zich verenigd met de medische grondslag van het bestreden besluit. Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag is onder verwijzing naar (onder meer) een uitspraak van de rechtbank Almelo van 13 januari 2006 (LJN: AU9709) overwogen dat met de aanpassing van het CBBS niet alle aan dat systeem klevende tekortkomingen zijn hersteld en dat niet is gebleken van nader arbeidskundig onderzoek ter compensatie van die tekortkomingen. 3. In hoger beroep heeft het Uwv betoogd dat met de aanpassingen van het CBBS in voldoende mate is tegemoetgekomen aan de onvolkomenheden ervan. 4.1. In zijn uitspraken van 12 oktober 2006 (onder meer LJN: AY9971, waarbij de aangehaalde rechtbankuitspraak van 13 januari 2006 is vernietigd), is de Raad tot de slotsom gekomen dat met de aangebrachte aanpassingen de aan het CBBS klevende onvolkomenheden, zoals deze zijn beschreven in zijn uitspraken van 9 november 2004 (onder meer LJN: AR4716), in voldoende mate zijn opgeheven. Voorts heeft de Raad in zijn uitspraak van 1 februari 2008 (LJN: BC3237) overwogen dat de rechtbank Almelo niet kan worden gevolgd in haar zienswijze - die ook in de aangevallen uitspraak tot uitdrukking is gebracht - dat het CBBS vanwege het aspect bijzondere belastingen nog steeds mank gaat aan een structurele onvolkomenheid. Voorts heeft de Raad in de hiervoor genoemde uitspraken van 12 oktober 2006 - waarnaar de Raad kortheidshalve verwijst - beslist dat ook in de situaties die in de werkinstructie (onder a tot en met f) zijn beschreven de door het CBBS gepresenteerde signaleringen van een afzonderlijke toelichting dienen te worden voorzien. Het door het Uwv ingenomen standpunt is hiermee in strijd en dient derhalve te worden verworpen. 4.2. Uit het voorgaande volgt dat bij de aangevallen uitspraak terecht - zij het op andere gronden - het beroep gegrond is verklaard en het bestreden besluit is vernietigd. De Raad zal nagaan of aanleiding bestaat te bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand blijven. 5. De bezwaararbeidsdeskundige heeft in zijn rapportage van 26 oktober 2005 een nadere motivering gegeven met betrekking tot een aantal door het CBBS gegeven signaleringen ten teken van mogelijke overschrijdingen van de belastbaarheid en daarbij verwezen naar de uitkomsten van overleg met de bezwaarverzekeringsarts. In de rapportage van 30 januari 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige is - naar aanleiding van vragen van de Raad - aangegeven dat de bezwaarverzekeringsarts de FML heeft aangepast. De bezwaarverzekeringsarts heeft daarbij verduidelijkt dat de beperkende toelichtingen op de aspecten ‘emotionele problemen van anderen hanteren’ (item 2.6) en ‘omgaan met conflicten’ (item 2.8) zien op werk met intensief klant- of patiëntcontact. De bezwaararbeidsdeskundige heeft opnieuw het CBBS geraadpleegd. De aanscherping van de FML op het aspect omgaan met conflicten heeft niet geleid tot signaleringen met betrekking tot dat aspect. Voorts is in de rapportage van 30 januari 2008 van de bezwaararbeidsdeskundige alsnog een motivering gegeven bij signaleringen die eerder nog niet van een toelichting waren voorzien. 6. De Raad is van oordeel dat het bestreden besluit met deze nadere arbeidskundige onderbouwing thans op een voldoende inzichtelijke motivering berust. De geschiktheid van betrokkene op het in meerdere geselecteerde functies voorkomende aspect ‘emotionele problemen van anderen hanteren’ acht de Raad - mede gelet op de verduidelijking van de beperkende toelichting door de bezwaarverzekeringsarts - afdoende gemotiveerd in de rapportage van 26 oktober 2005 van de bezwaararbeidsdeskundige. Naar het oordeel van de Raad is aannemelijk dat betrokkene per 17 augustus 2004 in staat is tenminste drie van de geselecteerde functies (sbc-codes) te vervullen. De Raad zal derhalve bepalen dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit geheel in stand blijven. De aangevallen uitspraak komt - met verbetering van de gronden - voor bevestiging in aanmerking, behalve voor zover daarbij appellant is opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. III. BESLISSING De Centrale Raad van Beroep, Recht doende: Bevestigt de aangevallen uitspraak, behoudens voor zover daarbij appellant is opgedragen een nieuw besluit op het bezwaar te nemen; Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit geheel in stand blijven. Deze uitspraak is gedaan door Ch. van Voorst als voorzitter en M.S.E. Wulffraat-van Dijk en B. Barentsen als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van E.M. de Bree als griffier, uitgesproken in het openbaar op 9 juli 2008. (get.) Ch. van Voorst. (get.) E.M. de Bree. RB