Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD7503

Datum uitspraak2008-07-17
Datum gepubliceerd2008-07-17
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers16/600631-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Doodslag. De rechtbank acht bewezen dat verdachte zijn 27-jarige vriendin in juni 2007 met messteken om het leven heeft gebracht in haar woning in Houten. De rechtbank legt een gevangenisstraf van negen jaar en tbs met dwangverpleging op.


Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT Sector strafrecht Parketnummer: 16/600631-07 Datum uitspraak: 17 juli 2008 Vonnis van de meervoudige kamer voor strafzaken op tegenspraak gewezen in de zaak tegen: [verdachte], geboren op [1980] te [geboorteplaats], wonende te: [woonplaats], thans gedetineerd in PI Utrecht, Huis van Bewaring locatie Nieuwegein, te Nieuwegein. Raadsman mr. J-H.L.C.M. Kuijpers, advocaat te Amsterdam. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 03 juli 2008. De tenlastelegging Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting van 03 juli 2008, welke wijziging cursief is aangegeven – ten laste gelegd dat: hij op of omstreeks 08 juni 2007 te Houten, althans in het arrondissement Utrecht, opzettelijk en met voorbedachte rade, althans opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk en na kalm beraad en rustig overleg, althans opzettelijk, een of meerma(a)l(en) met een of meer messen en/of een of meer scherpe voorwerp(en) in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Overwegingen ten aanzien van het bewijs en de beoordeling daarvan Het standpunt van de officier van justitie Ter terechtzitting heeft de officier van justitie aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte zijn vriendin [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer]) op 08 juni 2007 opzettelijk met een mes van het leven heeft beroofd. Zijns inziens zijn er evenwel onvoldoende aanknopingspunten voorhanden om te kunnen concluderen dat verdachte [slachtoffer] heeft gedood na kalm beraad en rustig overleg. De officier van justitie concludeert derhalve tot een vrijspraak voor de moord en tot een bewezenverklaring van de doodslag. Het standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat zijns inziens de feiten redelijkerwijs geen andere conclusie toelaten dan dat verdachte [slachtoffer] met een mes om het leven heeft gebracht. Met de officier van justitie is hij van mening dat geen sprake is geweest van voorbedachte rade. De raadsman stelt dat verdachte in een vlaag van verstandsverbijstering tot zijn daad is gekomen. Dat verdachte daarna een aantal kennelijk meer beredeneerde handelingen heeft verricht en uitlatingen heeft gedaan, doet daaraan niet af en is slechts als ‘paniekvoetbal’ te kwalificeren, aldus de raadsman. Hij stelt zich dan ook op het standpunt dat de impliciet subsidiaire variant van hetgeen ten laste is gelegd, te weten de ‘doodslag’, wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard en dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de hem ten laste gelegde ‘moord’. Het oordeel van de rechtbank De rechtbank leidt uit het dossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden af. De vindplaatsvermeldingen, voorkomende in de navolgende bewijsoverweging, verwijzen naar de doorlopende paginanummering van het in wettelijke vorm ambtsedig opgemaakt proces-verbaal PL0960/07-009231 C, dat is opgemaakt door F.H. Beckerman, brigadier van politie, Utrecht. Daar waar wordt verwezen naar het proces-verbaal van forensische opsporing en/of andere bewijsmiddelen zal dit worden aangegeven. De verklaring van verdachte Verdachte heeft ter zitting verklaard dat hij in de nacht van 7 op 8 juni 2007 met [slachtoffer] ruzie heeft gekregen in haar woning te Houten. De ruzie ging erover dat [slachtoffer] naar bed wilde terwijl verdachte nog een televisiefilm wilde afkijken. De ruzie zette zich op zolder voort. Op een gegeven moment stelde verdachte voor dat ze een afkoelingsperiode zouden nemen in de relatie. [slachtoffer] was het hier in eerste instantie niet mee eens. Na een emotioneel gesprek heeft verdachte zijn vriend [vriend verdachte] gebeld en gevraagd of die hem naar de eigen woning van verdachte wilde brengen. Verdachte was zo emotioneel dat hij niet zelf wilde rijden. Toen verdachte wegging, was [slachtoffer] vrij emotioneel. In de auto werd verdachte gebeld door [slachtoffer]; hij was toen (met [vriend verdachte]) net de straat uitgereden. [slachtoffer] vroeg hem of hij terugkwam en daar heeft verdachte aan toegegeven. Verdachte is slechts enkele minuten uit de woning weggeweest. Verdachte en [slachtoffer] zijn thuis gelijk naar zolder gegaan en daar is weer ruzie ontstaan. Besloten werd om een afkoelingsperiode te nemen. Verdachte is toen spullen gaan pakken die hij mee wilde nemen naar zijn eigen woning. [slachtoffer] ging huilend naar beneden en kwam even later weer naar boven. Verdachte zag haar in de deuropening staan met een mes in haar rechterhand. Ze hield het mes gericht op haar eigen lichaam en zei dat ze zelfmoord wilde plegen. Verdachte wilde het mes uit haar handen pakken en heeft met zijn rechterhand in het mes gegrepen. Vanaf dat moment kan verdachte zich niets meer herinneren. De eerstvolgende herinnering is het moment dat hij [slachtoffer] op de grond ziet liggen in een plas bloed terwijl hij met een bebloed mes in zijn handen naast haar staat. Verdachte verklaart dat hij en [slachtoffer] om de kleinste dingen ruzie hadden. De ruzie ging deze keer alleen over het televisie kijken en niet over zijn cocaïne gebruik, niet over zijn gokverslaving en niet over een andere man met wie [slachtoffer] mogelijk verder zou willen. Verdachte verklaart tevens dat hij de avond voorafgaande aan de steekpartij op geen enkele manier heeft geprobeerd om aan cocaïne te komen; evenmin heeft hij cocaïne gebruikt. De beoordeling door de rechtbank Dat verdachte en [slachtoffer] op 8 juni 2007 heftig ruzie gemaakt hebben met elkaar blijkt uit verklaringen van verschillende omwonenden. De door verdachte opgegeven reden en het verloop van die ruzie acht de rechtbank echter niet zonder meer aannemelijk. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De reden van de ruzie Alleen verdachte heeft verklaard over de reden van de ruzie. Deze verklaring wordt op onderdelen waar dat mogelijk zou zijn echter niet bevestigd door andere getuigen. Zijn vriend [vriend verdachte], die volgens verdachte gekomen was om hem naar zijn eigen woning te rijden, heeft verklaard dat hij door verdachte vanaf 07 juni 2007, 20.00 uur meerdere malen werd gebeld met de vraag of hij cocaïne had of kon regelen. [vriend verdachte] is op 8 juni 2007 naar verdachte gereden. Daar aangekomen hoorde hij flink geschreeuw. Op een gegeven moment kwam verdachte naar beneden. Hij zei tegen [vriend verdachte] dat hij even om de hoek van de straat moest rijden. Nadat verdachte cocaïne (‘een mespuntje’ ongeveer 0,1 gram) had gesnoven, heeft [vriend verdachte] hem weer bij zijn woning afgezet. [vriend verdachte] verklaart voorts dat verdachte [slachtoffer] niet telefonisch heeft gesproken terwijl hij in de auto zat. Deze getuige geeft dus een heel andere lezing over de reden van de komst van [vriend verdachte] dan verdachte zelf. De rechtbank heeft geen reden om aan te nemen dat de verklaring van [vriend verdachte] niet juist is. De verklaring vindt steun in de historische telefoongegevens. Bovendien is de verklaring van [vriend verdachte] waarin hij de leverancier van cocaïne is, voor hem ([vriend verdachte]) persoonlijk (veel) meer belastend dan een verklaring waarin hij verdachte slechts ophaalt. Voorts overweegt de rechtbank dat verdachte, ook kort na het gebeuren, niet kon aangeven welke televisiefilm hij wilde afkijken. Verdachte heeft slechts verklaard dat het een thriller of horror film was. Uit het programma-aanbod van die avond blijkt echter dat op het betreffende tijdstip een dergelijke film niet werd uitgezonden. In het dossier bevinden zich wel concrete aanknopingspunten voor mogelijke andere redenen van de ruzie. De moeder van verdachte was niet op de hoogte van het feit dat verdachte cocaïne gebruikte. Gelet op de verklaring van de getuige [getuige A] dat [slachtoffer] echt tegen drugs was, het reeds eerder op de avond proberen cocaïne te bemachtigen en de verklaring van getuige [getuige B] die [slachtoffer] hoorde zeggen “Ik ga je moeder bellen” op het moment dat verdachte naar de auto van [vriend verdachte] liep, bestaat de mogelijkheid dat de ruzie (mede) over het cocaïnegebruik van verdachte ging. In het dossier bevinden zich voorts verklaringen waaruit zou kunnen worden afgeleid dat [slachtoffer] de relatie met verdachte wilde beëindigden. Zo verklaart de getuige [getuige c] dat [slachtoffer] – in de week van haar overlijden – tegen hem heeft gezegd dat ze haar relatie met verdachte uit wilde maken. [slachtoffer] zou in diezelfde week naar de Toppers gaan en heeft aan deze getuige gevraagd of hij met haar mee wilde gaan als zij inderdaad haar relatie verbroken zou hebben. Volgens de getuige [getuige D] heeft [slachtoffer] tegen haar gezegd: “Ik ben eraan toe om de relatie met [verdachte] uit te maken”. Niet valt uit te sluiten dat de ruzie mede betrekking had of een gevolg was van het beëindigen van de relatie door [slachtoffer]. Daarbij verdient aantekening dat het dossier enkele onheilspellende aanknopingspunten bevat die erop duiden dat het [slachtoffer] wel eens duur zou kunnen komen te staan als zij het initiatief zou nemen tot beëindiging van de relatie met verdachte (vgl. verklaringen getuigen [getuige A], p. 431 en [getuige E], p. 502). De rechtbank is niet in staat om met zekerheid vast te stellen wat in de bewuste nacht de aanleiding is geweest voor de ruzie. Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank echter aannemelijker dat de ruzie (mede) ging over het cocaïnegebruik van verdachte en/of het beëindigen van de relatie door [slachtoffer], dan enkel over het niet gelijktijdig naar bed gaan omdat verdachte een film wilde afkijken. De rechtbank houdt het er dan ook voor dat verdachte op dit punt niet naar waarheid heeft verklaard. Het pakken van het mes Verdachte heeft ter zitting verklaard dat [slachtoffer] naar beneden is gelopen en met een mes in haar hand weer naar boven is gelopen. De moeder van verdachte heeft op 10 juni 2007 telefonisch gesproken met haar schoonzuster [schoonzuster] in Duitsland. Dit gesprek is opgenomen door de politie. In dit gesprek werd, voorzover hier van belang, door de moeder het volgende gezegd over –onder meer- een telefoongesprek dat zij in het begin van de middag van 8 juni 2007 met de verdachte heeft gevoerd: Moeder: Ja eerst zei die tegen mij. In eerste instantie zei die van ehh. Mama ik heb [slachtoffer] vermoord. Ik zei wat heb je gedaan dan. Ik zeg waar is [slachtoffer] nu. ja die ligt boven op de kamer. Ik zeg hoe kom je aan dat mes. Ja die heb ik beneden gepakt.(…) En ik heb der de keel doorgesneden. (…) Moeder: ’S middag heeft die tegen [vader verdachte] anders verteld toen zegt die [slachtoffer] kwam met een mes op mij af en die wou ik afpakken. (…) Moeder: Enne gisteren heeft die nog verteld tegen die advocaat van [slachtoffer] is naar beneden gegaan en die heb een mes gepakt.(…) Dus we weten nog steeds niet wat er gebeurd is. De moeder van verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat zij in dit telefoongesprek met haar schoonzus het verhaal heeft verteld zoals zij dacht dat verdachte het tegen haar heeft verteld. Zij verklaart verder dat zij het mogelijk verkeerd heeft verstaan omdat verdachte over zijn toeren was en slecht was te verstaan. De rechtbank overweegt dat het desbetreffende telefoongesprek tussen verdachte en zijn moeder (de eerste aangehaalde alinea) relatief kort na de steekpartij heeft plaatsgevonden. Zijn moeder was, voorzover uit het dossier valt na te gaan, de eerste persoon met wie verdachte na de steekpartij over het gebeuren heeft gesproken. In het telefoongesprek met haar schoonzuster zegt moeder niets over het feit dat verdachte slecht te verstaan was en dat zij het mogelijk daarom verkeerd heeft begrepen. Integendeel, zij stelt duidelijk dat verdachte tegen [vader verdachte] (verdachtes vader) en de advocaat een ander verhaal heeft verteld dan tegen haar. Ook de verzuchting ‘Dus we weten nog steeds niet wat er gebeurd is’ geeft steun aan de veronderstelling dat de moeder op dat moment geen reden had te twijfelen aan hetgeen zijzelf uit de mond van verdachte had geregistreerd. Tegenover de inhoud van dit telefoongesprek staat de verklaring van verdachte. Het dossier bevat echter geen enkel aanknopingspunt voor het oordeel dat [slachtoffer] een einde aan haar leven zou willen maken op het moment dat verdachte een afkoelingsperiode zou voorstellen. Het dossier bevat eerder aanknopingspunten voor het oordeel dat het juist [slachtoffer] was die de relatie wilde beëindigen en/of een afkoelingsperiode wenste. Gelet op het bovenstaande moet het er naar het oordeel van de rechtbank voor worden gehouden dat het niet [slachtoffer] maar verdachte is geweest die beneden een mes heeft gepakt. Dat er twee messen uit het messenblok in de keuken (beneden) missen, blijkt onder andere uit het proces-verbaal van bevindingen , maar ook uit de verklaring van [moeder slachtoffer] (de moeder van [slachtoffer]) dat het messenblok in het weekend van 02 juni 2008 nog compleet was en uit de verklaring van [vriend van moeder slachtoffer], de vriend van de moeder van [slachtoffer], die het messenblok geheel compleet als cadeau aan [moeder slachtoffer] had gegeven. Het steken met het mes Verdachte stelt dat hij zich niet kan herinneren dat hij [slachtoffer] heeft gestoken. Uit het deskundig-rapport van de arts-patholoog mw. H.A. Tromp blijkt dat op het lichaam van [slachtoffer] circa 50 steek- en snijletsels zijn aangetroffen (p 119 van het proces-verbaal Forensische opsporing, PL0960/187216). De deskundige concludeert dat bij [slachtoffer] de dood is ingetreden door de gevolgen van vele steek- en snijletsels in het lichaam. De rechtbank stelt voorop dat het niet anders kan zijn, dan dat het verdachte is geweest die [slachtoffer] met circa 50 steek- en snijletsels het leven heeft beroofd. Vaststaat dat buiten verdachte en [slachtoffer] er niemand aanwezig was in de woning ten tijde van de ruzie en het tijdstip waarop, ook volgens het verhaal van verdachte, de steekpartij heeft plaats gevonden. Ook overigens stelt de rechtbank vast dat er geen enkel spoor van vernieling en/of braak bij de woning aan de [adres] is aangetroffen en dat verdachte in het bezit was van een huissleutel van de woning . Voor wat het merendeel van de verwondingen betreft moet, mede gelet op de aard ervan en de plaats waar deze zijn toegebracht, naar het oordeel van de rechtbank worden uitgesloten dat [slachtoffer] zich deze zelf heeft toegebracht. Ook het afweerletsel dat [slachtoffer] aan haar handen c.q. vingers had, is niet verklaarbaar in het scenario dat zij zelf het letsel heeft toegebracht. Sterker nog, dit afweerletsel onderstreept het daderschap van verdachte. De rechtbank laat in het midden of een geheugenverlies zoals door verdachte geclaimd, in zijn algemeenheid naar wetenschappelijke maatstaven mogelijk en/of waarschijnlijk is. Gelet op de concrete omstandigheden in deze zaak acht de rechtbank niet aannemelijk dat er van geheugenverlies sprake is. De laatste herinnering van verdachte zou het moment zijn dat hij het mes van [slachtoffer] probeerde af te pakken. Zoals hiervoor overwogen acht de rechtbank deze versie van de gebeurtenissen niet aannemelijk en gaat zij er vanuit dat het juist verdachte is geweest die het mes heeft gepakt. Daar komt bij dat verdachte aanvankelijk een ander moment heeft genoemd waarop het geheugenverlies zou zijn ingetreden. Tegenover [getuige F] heeft verdachte verklaard dat hij het mes wilde afpakken, dat daarbij het mes per ongeluk langs de keel van [slachtoffer] was gegaan, dat daardoor de keel werd opengesneden en dat pas daarna alles zwart werd voor zijn ogen. Dit maakt zijn verklaring ongeloofwaardig. De rechtbank gaat er reeds daarom vanuit dat verdachte zijn geheugenverlies voorwendt. Uit het bovenstaande vloeit naar het oordeel van de rechtbank voort dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte [slachtoffer] met een mes, middels vele steken en sneden opzettelijk om het leven heeft gebracht. Niet kan worden geconcludeerd dat verdachte dit met voorbedachten rade heeft gedaan. Verdachte heeft tegen zijn moeder gezegd dat hij het mes ‘beneden’ heeft gepakt. Uit het dossier blijkt niets omtrent het moment in de ruzie waarop dit gebeurde en de plaats waar [slachtoffer] zich op dat moment bevond. Ook overigens bevat het dossier geen aanknopings-punten waaruit zou kunnen worden afgeleid dat er sprake is geweest van kalm beraad en rustig overleg. Vrijspraak Niet wettig en overtuigend is bewezen hetgeen aan verdachte impliciet primair (moord) is ten laste gelegd, nu verdachte naar het oordeel van de rechtbank niet heeft gehandeld “met voorbedachte rade”. De verdachte moet daarvan worden vrijgesproken. De bewezenverklaring De rechtbank acht gelet op hetgeen is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit heeft begaan, te weten: hij op 08 juni 2007 te Houten, opzettelijk, [slachtoffer] van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte opzettelijk meermalen met een mes in het lichaam van die [slachtoffer] gestoken en/of gesneden, tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer] is overleden. Voor zover in het bewezenverklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad. Hetgeen impliciet subsidiair meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken. De rechtbank grondt haar overtuiging dat de verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. De strafbaarheid van het feit Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is. Het bewezenverklaarde levert het navolgende strafbare feit op: Doodslag De strafbaarheid van de verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluit. De verdachte is dus strafbaar. Motivering van de op te leggen sanctie Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte. Wat betreft de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan, heeft de rechtbank in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen. Verdachte heeft zijn 27-jarige vriendin [slachtoffer] op uiterst gewelddadige en gruwelijke wijze om het leven gebracht en haar daarbij zeer veelvuldig in het lichaam en in het hoofd gestoken en gesneden met een mes. Daarbij is vastgesteld dat geen der verwondingen acuut de dood tot gevolg heeft gehad. Met het sterven van [slachtoffer] is dus enige tijd gemoeid geweest. Ook het afweerletsel doet vermoeden dat zij in alle opzichten letterlijk een doodsstrijd heeft gevoerd. Een strijd die zij uiteindelijk heeft verloren. En zelfs nadat [slachtoffer] was overleden heeft verdachte haar tenminste nog één keer (in de buik) een grote steekwond toegebracht. Na het toebrengen van de verwondingen heeft verdachte voor zijn slachtoffer geen hulp gezocht, maar heeft hij zich van het mes ontdaan en heeft hij ook andere sporen verwijderd. Dat verdachte zelf ontdaan is geweest wil de rechtbank aannemen. Niettemin behelst het dossier meerdere aanknopingspunten dat hij al snel ertoe is overgegaan om regie te voeren op de verdere gang van zaken waarbij zijn eigen toekomst centraal stond. Spijt heeft hij niet betuigd. [slachtoffer] was een jonge vrouw die nog een hele toekomst voor zich had. Die toekomst is haar door verdachte ontnomen. Haar dood, maar ook de wijze waarop verdachte die heeft bewerkstelligd, heeft ook diep ingegrepen in het leven van de nabestaanden. Aan de moeder van [slachtoffer] die haar dochter dood op zolder heeft gevonden, heeft verdachte onherstelbaar en onbeschrijflijk veel leed toegebracht. Blijkens de ter terechtzitting namens de moeder en zussen voorgelezen schriftelijke slachtofferverklaring is het leven van moeder totaal verwoest en hebben zij door het verlies van [slachtoffer] – naar eigen zeggen – levenslang gekregen. De moeder lijdt nog dagelijks onder het beeld dat zij voor ogen heeft gehad door het aantreffen van haar in bloed liggende dode dochter op de zolderverdieping van haar eigen huis. Het feit dat verdachte niet verklaart hoe de laatste uren/ minuten van het leven van [slachtoffer] zijn geweest, moet voor de nabestaanden een extra zware last zijn. Het opzettelijk benemen van het leven van een ander behoort tot de zwaarst strafbare feiten die het Wetboek van Strafrecht kent. De rechtsorde is hierdoor ernstig geschokt. Het ernstige gevolg van het bewezenverklaarde en de wijze waarop het is uitgevoerd, brengen in de samenleving in het algemeen, en de omgeving van het gebeurde in het bijzonder, gevoelens van angst en onveiligheid teweeg. Dit geldt temeer voor dit feit nu het is gepleegd gedurende de nachtelijke uren, midden in een woonwijk, waarbij diverse buurtbewoners getuigen zijn geweest van de heftige ruzie tussen verdachte en [slachtoffer] en enkele getuigen haar angstige geschreeuw “nee, nee” en “help, help” hebben gehoord. Wat betreft de persoon van de verdachte heeft de rechtbank in het bijzonder gelet op: De inhoud van een de verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 13 december 2007, waaruit blijkt dat de verdachte voor het laatst is veroordeeld door de kantonrechter op 21 juni 2006 en eenmaal een veroordeling heeft gehad door de politierechter voor een openlijke geweldpleging in 1999 tot betaling van een geldboete. De inhoud van een brief met commentaar – geschreven op verzoek van de verdediging van verdachte – op de hieronder aangehaalde triple rapportage,opgesteld door dr. A.J.W.M. Trompenaars en dr. drs. L.E.E. Ligthart, d.d. 07 december 2007. De inhoud van een viertal omtrent verdachte opgemaakte rapportages, te weten: 1. een opgemaakt rapport Pro justitia d.d. 07 september 2007, opgemaakt door prof. dr. C. Jonker, gedragsneuroloog te Amsterdam, waarbij – in antwoord op een drietal nader geformuleerde vragen – het volgende is geconcludeerd: bij betrokkene is geen sprake van een hersenorganisch lijden, ook niet ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde. Zijn gedragskeuzen c.q. gedragingen ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde zijn hier niet door beïnvloed geweest. Op grond van de gedragsneurologische deelrapportage kan betrokkene als volledig toerekeningsvatbaar worden beschouwd. 2. een triple rapportage – op verzoek van de rechter-commissaris – opgemaakt door P.E. Geurkink, psycholoog en J.M.J.F. Offermans, psychiater, (inclusief een milieurapportage van B.K. Keuning, sociaal psychiatrisch werker) onder meer – kort en zakelijk weergegeven – inhoudende: Als beschouwing: Betrokkene komt naar voren als een intellectueel gemiddeld begaafde wat zwak gestructureerde, krenkbare, dwingende en weinig toegankelijke man met primitieve psychische afweermechanismen als verdringing en externalisatie en een gebrekkige identiteit die afgeschermd moet worden. Uit de levensgeschiedenis van betrokkene blijkt een duurzaam patroon van gokverslaving, problemen in relaties, misbruik van cocaïne en een versnipperd arbeidsverleden. Voor het bestaan van stoornissen in het geheugen zijn geen aanwijzingen naar voren gekomen. De geclaimde amnesie rondom het tenlastegelegde kan dan ook niet worden gekoppeld aan een stoornis in het geheugen. Betrokkene is ten tijde van het ten laste gelegde lijdende a/e gebrekkige ontwikkeling der geestvermogens in de zin v/e persoonlijk- heidsstoornis met narcistische, borderline, antisociale en in mindere mate theatrale trekken. Het ten laste gelegde vindt plaats in een relatie met het slachtoffer, die zich kenmerkt door veel problemen (ruzies en spanningen).Er lijkt een patroon van afstoten en aantrekken, hetgeen bij betrokkene waarschijnlijk heeft geleid tot een toename van frustraties, spanningen en onmacht, welke gevoelens worden verdrongen en ondergronds gehouden. Vlak voor het ten laste gelegde escaleert een ruzie, waarbij zijn agressieregulatie en impulscontrole tekortschieten, hetgeen leidt tot een toestand van razernij, getuige ook het grote aantal messteken bij het slachtoffer. Als conclusie: Betrokkene is als verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen voor het ten laste gelegde. De kans op herhaling van een soortgelijk of vergelijkbaar delict is zeker aanwezig. Het is te verwachten dat betrokkene gezien zijn pathologie, met daaruit voorkomend zijn kwetsbaarheid tot opkroppen van frustraties en spanningen in combinatie met de gesignaleerde krenkbaarheid, opnieuw in een situatie komt zoals ten tijde van het tenlastegelegde. Vooral binnen (intieme) relaties zal zich deze dynamiek kunnen manifesteren. Gezien de ernst van de pathologie c.q. zijn persoonlijkheidsstoornis, is het noodzakelijk dat er een behandeling plaats vindt. Als advies: Geadviseerd wordt om de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van Overheidswege op te leggen, teneinde een langer durend verplicht behandelkader aan te bieden, waarmee ook op de langere duur de kans op recidive tot aanvaardbare proporties kan worden teruggebracht. 3. een contra-expertise Pro justitia d.d. 19 maart 2008, opgemaakt door drs. F.C.P. Zuidhof, justitieel forensisch GZ-psycholoog, onder meer – kort en zakelijk weergegeven – inhoudende: Als conclusie: Verdachte is ten tijde van het plegen van het ten laste gelegde feit – indien bewezen – lijdende aan een persoonlijkheidsstoornis (NAO) met narcistische, borderline en antisociale trekken zodat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar moet worden geacht. Deze persoonlijkheidsstoornis is niet diep ingegroefd. Slechts in bijzondere stresserende omstandigheden zullen de werkelijk deviante uitingsvormen zichtbaar zijn, waarbij zich kortstondig overmatige affectuitbarstingen c.q. explosieve geweldsreacties kunnen voordoen. Verdachte wilde/ kon de conflictsituatie met het slachtoffer niet meer vermijden. Het is niet onwaarschijnlijk dat onderzochte eerst werkelijk in een acute affectontlading kwam nadat hijzelf in het mes gegrepen had en een verwonding opliep. De trigger, die een ontkoppeling teweeg bracht van zijn bewuste mentale processen. De black- out kan begrepen worden als amnesie ten gevolge van acute dissociatie, omdat de intentie van het affect te hevig was om dat op een bewuste manier te verwerken. Van volledig is dat langzaam overgegaan naar een schemertoestand van meer en meer helderheid. Zeker nadat verdachte zich bij terugkomst werkelijk ervan bewust werd dat [slachtoffer] dood was, kwamen normaal menselijke affecten vrij (angst/paniek). Later heeft zich bij het fenomeen ‘black-out’ een 2e verklaringsgrond gevoed te weten het construeren van verzachtende omstandigheden om zo zijn narcistisch ideaalbeeld overeind te houden. Het cocaïnegebruik van verdachte kan - indien bewezen – zowel een faciliterende als luxerende invloed hebben gehad. De kans op recidive is, gelet op de zowel ontkennende als bekennende opstelling van onderzochte, niet zo gemakkelijk te bepalen. Doch mocht het hem ten laste gelegde bewezen geacht worden, meegewogen de incidenten in het verleden (grijpen naar de keel van een eerdere vriendin, de kortdurende psychotische reactie na een relatiebreuk) en de beschreven persoonlijkheids- configuratie, dan is recidive in plotseling bizar geweld niet uit te sluiten. Als advies: oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege 4. een contra-expertise Pro justitia d.d. 02 april 2008, opgemaakt door drs. H.A. Gerritsen, forensisch psychiater, onder meer – kort en zakelijk weergegeven – inhoudende: Als conclusie: Verdachte is lijdende aan een ziekelijke stoornis in de zin van misbruik van cocaïne (in gedwongen remissie) en pathologisch gokken (in remissie) en een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de zin van een persoonlijkheidsstoornis met narcistische, borderline en antisociale trekken/ zwakke persoonlijkheidsstructuur. Ook ten tijde van het ten laste gelegde feit, indien bewezen, leed verdachte aan de gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens zoals hiervoor beschreven. Dit beïnvloedde zijn gedragskeuzes c.q. gedragingen ten tijde van het ten laste gelegde zodanig dat het ten laste gelegde daaruit verklaard kan worden. Derhalve dient onderzochte als verminderd toerekeningsvatbaar te worden beschouwd. Gezien de voornoemde psychopathologie en eerdere agressieve impulsdoorbraken is de kans op herhaling van het ten laste gelegde verhoogd. Vooral in een nieuwe relatie is de kans dat betrokkene vanuit het niet goed kunnen hanteren van spanningen en frustraties in combinatie met zijn verhoogde krenkbaarheid opnieuw zal kunnen reageren zoals tijdens het ten laste gelegde feit. De enige manier om het recidiverisico proportioneel te verlagen is door betrokkene behandeling op te leggen. Als advies: opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege De officier van justitie heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte aansluiting gezocht bij voornoemde vier rapportages en neemt de daarin beschreven conclusies en adviezen over. Derhalve is de officier van justitie van mening dat verdachte als enigszins verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd. Gelet op het door de deskundigen omschreven recidivegevaar, is een behandeling voorafgaand aan een terugkeer in de maatschappij cruciaal. De officier van justitie verzoekt de rechtbank om de verdachte naast een gevangenisstraf tevens op te leggen de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging. De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting betoogd dat in zijn optiek [slachtoffer] met een mes voor verdachte heeft gestaan en dat bij het afpakken van dit mes en het zich hierbij verwonden verdachte is ‘getriggerd’ – zoals ook benoemd in het rapport van drs. F.C.P. Zuidhof – hetgeen een ontkoppeling teweeg heeft gebracht van zijn bewust mentale processen. De raadsman kan voor het overige geen aansluiting vinden in de totstandgekomen rapportages en mist in alle beschouwingen niet alleen het aspect dat verdachte nooit gewild heeft dat [slachtoffer] zou komen te overlijden, maar ook de reden waarom verdachte gekomen zou zijn tot een dergelijke razernij. De raadsman is de mening toegedaan dat de maatregel van TBS met dwangverpleging niet aan de orde is. In zijn visie heeft verdachte alles aangeklampt uit angst, zodat hij niet zou hoeven toegeven aan het idee dat hij [slachtoffer] gedood zou kunnen hebben. Daarnaast ziet de raadsman – in aansluiting op het commentaar van Trompenaars en Ligthart – niet in waar het recidivegevaar zou moeten liggen. De kans dat verdachte nogmaals in een intieme relatie geraakt waarbij zijn vriendin met een mes voor hem zou komen te staan acht de raadsman hoogst onwaarschijnlijk. Voor de oplegging van een terbeschikkingstelling met dwangverpleging zijn helemaal geen aanknopingspunten te vinden, noch het verleden noch het heden van zijn cliënt bieden hiervoor enige grondslag. Het feit dat verdachte weinig emoties laat zien dan wel geen of te weinig emotionele verdieping zou hebben, is voor de oplegging van een tbs met dwangverpleging absoluut onvoldoende. Ook overigens is de oplegging van een dergelijke verstrekkende maatregel in de rapporten te weinig onderbouwd, aldus de raadsman. Wel kunnen de raadsman en verdachte zich vinden in een terbeschikkingstelling met voorwaarden of een bijzondere voorwaarde gekoppeld aan een deels voorwaardelijke straf. De rechtbank overweegt het volgende: Op de zitting van 04 januari 2008 is op verzoek van de raadsman van verdachte en naar aanleiding van een door de raadsman voorgelegde brief van dr. A.J.W.M. Trompenaars en dr. drs. L.E.E. Ligthart, ingestemd (zowel door de rechtbank als de officier van justitie) met het laten uitvoeren van een contra-expertise. De rechtbank heeft – zoals weergegeven in het proces-verbaal d.d. 04 januari 2008 – de rechter-commissaris bevolen een nieuwe psycholoog en psychiater te benoemen. Daarnaast is aan de te benoemen deskundigen de opdracht gegeven niet alleen een reactie te geven op de reeds uitgebrachte triple-rapportage, maar ook op het commentaar van de heer Trompenaars en Ligthart daarop. De contra-expertise heeft vervolgens plaatsgevonden en geresulteerd in de rapporten van respectievelijk drs. H.A. Gerritsen, psychiater en drs. F.C.P. Zuidhof, psycholoog. In het rapport van de heer Zuidhof wordt duidelijk gesteld dat – in beschouwing nemende de rapportage Pro justitia, Geurkink&Offermans, d.d. 24 september 2007 – er globaal genomen nauwelijks relevante inhoudelijke verschillen bestaan. De conclusies en de aanbeveling komen overeen. Zowel in het rapport van de heer Gerritsen als in het rapport van de heer Zuidhof wordt aangegeven dat onderling meermalen is overlegd en dat er consensus bestaat omtrent hun conclusies en daaruit voortvloeiende advies. De heer Zuidhof geeft bovendien aan dat – wat betreft het ‘inhoudelijk oordeel betreffende Pro justitia rapportage’ Ligthart en Trompenaars – rekening is gehouden met de daarin vermelde kritieken door de heer Ligthart. Ten aanzien van het kritiekpunt betreffende de toepassing van een tweetal nader genoemde testen, merkt de heer Zuidhof op dat afname van dergelijke instrumenten geen usance is en slechts wordt uitgevoerd indien deze expliciet in de vraagstelling en opdracht is opgenomen. Alles in ogenschouw genomen is de rechtbank van mening dat verdachte grondig en uitgebreid is onderzocht en dat de deskundigen weloverwogen – en eensluidend – tot hun conclusies en daaruit voortvloeiende adviezen zijn gekomen. De rechtbank kan zich dan ook verenigen met het in de vier genoemde rapporten gegeven advies en maakt dit tot het hare. De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat verdachte terzake de doodslag op [slachtoffer] wordt veroordeeld tot – kort gezegd – een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren met aftrek van het voorarrest alsmede tot de maatregel van terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging. Gelet op het voorgaande en de aard en de ernst van het bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat, behoudens de op te leggen maatregel, aan verdachte tevens een gevangenisstraf dient te worden opgelegd. De rechtbank acht een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur passen en geboden. Een strafoplegging zoals door de raadsman voorgesteld doet naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende recht aan de ernst van het bewezenverklaarde feit en de pathologie van verdachte. Met betrekking tot de op te leggen maatregel overweegt de rechtbank voorts dat verdachte wordt veroordeeld voor een misdrijf dat gericht is tegen en gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen en waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan 4 jaar is gesteld. De rechtbank zal gelasten dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld en bevelen dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd, nu de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen het opleggen van deze maatregel van terbeschikkingstelling en verpleging eist. De door de raadsman voorgestelde modaliteiten moeten in het licht van de bevindingen van de deskundigen als volstrekt ontoereikend worden beoordeeld. Onttrekking aan het verkeer: Het in beslag genomen en niet teruggegeven voorwerp, te weten – kort gezegd – een plastic tas met kleding van verdachte, zal onttrokken worden verklaard aan het verkeer, aangezien verdachte deze kleding heeft gedragen ten tijde van het bewezenverklaarde en zich hierop het bloed van het slachtoffer bevond. Derhalve is dit aan te merken als een voorwerp met betrekking tot welke het feit is begaan en van zodanige aard, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of met het algemeen belang. Teruggave in beslag genomen goederen: Met betrekking tot het in beslag genomen voorwerp, te weten de grijze Nokia telefoon, zal de rechtbank de teruggave gelasten aan verdachte, bij wie dit voorwerp in beslag is genomen. De toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf en maatregel is gegrond op de artikelen 36b, 37a, 37b, 38d, 38e en 287 van het Wetboek van Strafrecht. DE BESLISSING De rechtbank beslist als volgt: Verklaart niet bewezen dat de verdachte het impliciet primair ten laste gelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart bewezen dat de verdachte het impliciet subsidiair ten laste gelegde feit, zoals hiervoor vermeld, heeft begaan. Verklaart niet bewezen wat aan de verdachte impliciet subsidiair meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven als bewezen is aangenomen en spreekt de verdachte daarvan vrij. Verklaart dat het bewezenverklaarde strafbaar is en dat dit het hierboven vermelde strafbare feit oplevert. Verklaart de verdachte daarvoor strafbaar. Veroordeelt de verdachte tot een GEVANGENISSTRAF voor de duur van NEGEN (9) JAREN. Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Gelast dat de verdachte ter beschikking wordt gesteld. Beveelt dat de ter beschikking gestelde van overheidswege wordt verpleegd. Verklaart onttrokken aan het verkeer: de plastic tas met daarin diverse kledingstukken. Gelast de teruggave van de grijze mobiele telefoon (Nokia) aan verdachte. Dit vonnis is gewezen door mrs W. Foppen, N.V.M. Gehlen en L.M.G. de Weerd, bijgestaan door mr. M.P.A. Snijers als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 17 juli 2008.