Jurisprudentie
BD7489
Datum uitspraak2008-06-26
Datum gepubliceerd2008-07-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers254997 / HA ZA 06-367
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-17
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers254997 / HA ZA 06-367
Statusgepubliceerd
Indicatie
opposante is als rechtsopvolger door de gemeente aangeslagen voor de ksoten van bestuursdwang. opposante is toegelaten te bewijzen dat het Hoofd Bouw- en Woningtoezicht voorafgaand aan de koop van de woning door opposante heeft verklaard dat de kosten van de op grond van de aanschrijving van gemeentewege uitgevoerde werkzaamheden niet op de koper van het pand zouden worden verhaald, maar alleen op de aangeschrevene, omdat het de bedoeling was “huisjesmelkers” aan te pakken. Zij heeft dit bewijs niet geleverd.
Uitspraak
RECHTBANK ROTTERDAM
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 254997 / HA ZA 06-367
Uitspraak: 26 juni 2008
VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van:
[opposante],
wonende te Rotterdam,
opposante,
procureur mr. J.Kneppelhout,
advocaat mr. M.H.L. van Dijkman,
- tegen -
GEMEENTE ROTTERDAM
zetelend te Rotterdam,
geopposeerde,
procureur mr. R.W. van Harmelen,
advocaat mr. S.C. Borger.
Partijen worden hierna aangeduid als [opposante]sante]" respectievelijk "de gemeente".
1 Het verdere verloop van het geding
De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken:
- tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 1 augustus 2007 en de daaraan ten grondslag liggende processtukken;
- proces-verbaal van getuigenverhoor;
- de door partijen na enquête genomen conclusies.
2 De verdere beoordeling
2.1 Bij voormeld vonnis is [opposante] opgedragen te bewijzen dat het toenmalige hoofd Bouw- en Woningtoezicht, [voormalig hoofd Bouw en Woningtoezicht], voorafgaand aan de koop van de woning door [opposante] heeft verklaard dat de kosten van de op grond van de aanschrijving van gemeentewege uitgevoerde werkzaamheden niet op de koper van het pand zouden worden verhaald, maar alleen op de aangeschrevene, omdat het de bedoeling was “huisjesmelkers” aan te pakken.
2.2 In haar conclusie na enquête stelt [opposante] allereerst dat de wijze waarop de rechtbank de stellingen van [opposante] heeft opgevat op een vergissing berust en dat de door de rechtbank opgedragen bewijsopdracht niet aansluit bij de inhoud van de inleidende dagvaarding en het proces-verbaal van comparitie. Daartoe voert zij aan dat zij in geen van haar processtukken heeft gesteld dat [voormalig hoofd Bouw- en Woningtoezicht] voorafgaand aan de koop de litigieuze verklaring zou hebben afgelegd. Deze stelling treft geen doel. Naar het oordeel van de rechtbank laten de stellingen van [opposante] in de inleidende dagvaarding aan duidelijkheid niets te wensen over. De inleidende dagvaarding onder punt 25 luidt als volgt:
“Kort voordat [opposante] de woning kocht, is zij nagegaan op wie de kosten naar aanleiding van de aanschrijving konden worden verhaald. Zij kreeg van drie kanten bevestigd dat dat slechts degene was tot wie de aanschrijving was gericht. In de eerste plaats vernam zij dat van een ambtenaar van de Gemeente Rotterdam en van het toenmalige hoofd Bouw- en Woningtoezicht.”
Blijkens het proces-verbaal van de op 15 september 2006 gehouden comparitie van partijen heeft de heer [Z.] bij die gelegenheid als volgt verklaard:
“Ik heb vervolgens de Gemeente gebeld en gevraagd om bevestiging dat die kosten voor rekening van [Y.] zouden zijn. Ik heb toen gesproken met de heer [X.], of [X.], een medewerker van de heer [voormalig hoofd Bouw- en Woningtoezicht]. Die gaf inderdaad die bevestiging. Hij deelde mij mede dat de aangeschrevene degene is die de kosten moet betalen en dat was [Y.]. Hij zei voorts dat ik dat zelf bij het kadaster kon nagaan, omdat dit expliciet zo in de toelichting stond. Vervolgens heb ik nog met de heer [voormalig hoofd Bouw- en Woningtoezicht] gesproken, hoofd afdeling Bouw- en woningtoezicht en ook die heeft mij verzekerd dat [opposante] het pand probleemloos kon aankopen, omdat de Gemeente de kosten zou verhalen op [Y.].”
Deze verklaring in aanmerking genomen, beruste de interpretatie van de rechtbank van de stellingen van [opposante] niet op een vergissing.
2.3 Bij conclusie na enquête heeft [opposante] haar stelling verlaten dat [voormalig hoofd Bouw- en Woningtoezicht] voorafgaand aan de koop heeft verklaard dat de kosten van de van gemeentewege uitgevoerde werkzaamheden niet op de koper verhaald zouden worden, althans heeft zij gesteld dat met die verklaring is bedoeld de aantekening in de openbare registers. Dit standpunt lijkt nauwelijks te rijmen met de verklaring door [opposante] bij het getuigenverhoor afgelegd:
“Ik heb zelf niet met dhr. [voormalig hoofd Bouw- en Woningtoezicht] gesproken. Dhr. [Z.] heeft dhr. [voormalig hoofd Bouw- en Woningtoezicht] gesproken. Ik denk dat dit gesprek heeft plaatsgehad voordat ik de woning kocht.
(…) [Z.] heeft mij verteld dat dhr. [voormalig hoofd Bouw- en Woningtoezicht] heeft gezegd dat ik de woning kon kopen zonder dat ik belast zou worden voor de kosten van het balkon. Ik zou niet voor de kosten van de aanschrijving opdraaien.”
2.4 Wat hier ook van zij, [opposante] gaat er thans zelf vanuit dat voorafgaand aan de koop geen gesprek met [voormalig hoofd Bouw- en Woningtoezicht] heeft plaatsgehad. Hetgeen de getuigen in dit verband hebben verklaard, behoeft daarom geen bespreking.
2.5 [opposante] meent dat zij in de bewijsopdracht is geslaagd. Zij beroept zich op de in de openbare registers ingeschreven verklaring van [voormalig hoofd Bouw- en Woningtoezicht] van 1 september 1998. Volgens [opposante] mocht zij op grond van die verklaring van [voormalig hoofd Bouw- en Woningtoezicht] vertrouwen dat de kosten van de aanschrijving niet op haar als rechtsopvolgster, maar slechts op de aangeschrevene zouden worden verhaald. Deze stelling treft geen doel. Anders dan [opposante] stelt betreft de aantekening in de openbare registers niet een authentieke akte in de zin van artikel 156 Rv. Een dergelijke aantekening is bedoeld om een potentiële koper er mee bekend te maken dat er een aanschrijving rust op het pand. Een dergelijke aantekening is niet bestemd om tot burgerlijk bewijs te dienen. Ook overigens voldoet de aantekening niet aan de op grond van artikel 156, lid 2 Rv gestelde eisen om als authentieke akte te kunnen gelden.
Nog daargelaten dat dus geen sprake is van een authentieke akte met dwingende bewijskracht, blijkt uit die verklaring niet dat [voormalig hoofd Bouw- en Woningtoezicht] heeft verklaard dat de kosten niet op de koper van het pand zouden worden verhaald, maar alleen op de aangeschrevene, omdat het de bedoeling was de “huisjesmelkers” aan te pakken.
2.6 In haar tussenvonnis van 1 augustus 2007 heeft de rechtbank reeds geoordeeld dat mededelingen gedaan door een andere ambtenaar van Bouw- en Woningtoezicht - de heer [X.] -, alsmede mededelingen gedaan door de heer [Y.] en de notaris, de gemeente niet binden. [opposante] kan zich er niet op beroepen dat zij op door hen gedane mededelingen mocht vertrouwen als zijnde gedaan door de gemeente.
2.7 Gelet op het vorenoverwogene is [opposante] niet geslaagd in het haar opgedragen bewijs. Het verzet wordt daarom ongegrond verklaard.
2.8 Ten aanzien van het op 30 december 2005 zijdens de gemeente gelegde beslag op een drietal bankrekeningen van [opposante] bij de ABN-AMRO Bank N.V. heeft [opposante] aangevoerd dat dit beslag rauwelijks en derhalve onrechtmatig is gelegd, nu haar daardoor de kans is ontnomen tijdig in verzet te gaan tegen het dwangbevel teneinde executie te voorkomen. De gemeente heeft daartegen - onbetwist - aangevoerd dat zij [opposante] reeds bij brief van 9 augustus 2005 heeft aangemaand de kosten van bestuursdwang, met rente, binnen tien dagen te betalen. Bij gebreke van betaling heeft de gemeente vervolgens op 18 augustus 2005 een dwangbevel uitgevaardigd, welk dwangbevel op 19 december 2005 aan [opposante] is betekend. Vervolgens is op 30 december 2005, 11 dagen later, beslag gelegd. Dit beslag is derhalve niet rauwelijks, noch onrechtmatig, gelegd.
2.9 [opposante] zal, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de kosten van dit geding.
3 De beslissing
De rechtbank,
in oppositie,
verklaart het verzet ongegrond;
wijst af de vordering van [opposante];
veroordeelt [opposante] in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van de gemeente bepaald op € 248,-- aan vast recht en op € 1.808,-- aan salaris voor de procureur;
verklaart dit vonnis voorzover het de veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.C.C. Hes-Bakkeren.
Uitgesproken in het openbaar.
585/3368