Jurisprudentie
BD6988
Datum uitspraak2007-11-19
Datum gepubliceerd2008-07-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR: 733-07
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-07-11
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureRaadkamer
Instantie naamGerechtshof Arnhem
ZaaknummersAVNR: 733-07
Statusgepubliceerd
Indicatie
Geen sprake van betaling bij voorschot door de B.V. ten behoeve van appellant, nu de declaraties gericht zijn aan de B.V.
Slechts de in rekening gebrachte kosten van rechtsbijstand die appellant zelf heeft voldaan, zijn daadwerkelijk ten laste van appellant gekomen en kunnen voor vergoeding ex artikel 591a Sv voor vergoeding in aanmerking komen.
Geen rentevergoeding over de opgevoerde kosten van rechtsbijstand, dit zijn geen kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Wettelijke rente is pas is verschuldigd als de Staat in verzuim is een verschuldigd bedrag te betalen.
Uitspraak
GERECHTSHOF AMSTERDAM
Zitting houdende te Arnhem
Pkn: 13/122002-04
Avnr: 000733-07
Het gerechtshof heeft te beslissen op het hoger beroep ingesteld door:
[naam appellant],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [adres appellant],
hierna te noemen appellant.
Het hoger beroep is ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank Amsterdam, zitting houdende te Utrecht, van 17 april 2007 onder meer houdende de beslissing op een verzoek ex artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering.
Het hof heeft gehoord in openbare raadkamer van 22 oktober 2007 de advocaat-generaal en appellant, bijgestaan door mr. [naam raadsman A], advocaat te 's-[plaatsnaam].
Het hof heeft kennis genomen van:
- het verzoekschrift van appellant, ingekomen op 2 augustus 2006 ter griffie van de rechtbank Amsterdam;
- het proces-verbaal van de behandeling van het verzoek door de rechtbank op 6 maart 2007;
- voormelde beschikking van de rechtbank;
- de akte rechtsmiddel van 26 april 2007, opgemaakt door de griffier van de rechtbank te Amsterdam, waarbij namens appellant hoger beroep werd ingesteld tegen voormelde beschikking;
- de brief van mr. [naam raadsman A] voornoemd, gedateerd 16 oktober 2007;
- de overige zich in het dossier bevindende stukken.
OVERWEGINGEN
1. Het inleidende verzoek strekt tot toekenning van een vergoeding aan appellant op grond van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering ter zake van:
- de kosten van rechtsbijstand € 60.297,50 (inclusief BTW);
- de kosten van gederfde rente € 4.500,=
- de reiskosten van verzoeker € 165,60
- tijdverzuim van verzoeker € 960,=
Daarnaast wordt verzocht om toekenning van de gebruikelijke forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift. Ten slotte wordt op grond van artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering gevraagd vergoeding van de kosten van een verricht tegenonderzoek.
2. Bij de beschikking waarvan beroep heeft de rechtbank het verzoek, voor zover dat betreft de reis- en verblijfkosten, tot een bedrag van € 165,60 toegewezen maar het verzoek afgewezen wat betreft de kosten wegens tijdverzuim voor het bijwonen van de behandeling van de zaak ter terechtzitting, omdat verzoeker niet heeft gesteld, noch heeft aangetoond dat hij door zijn werkgever is gekort op zijn salaris, terwijl de gevraagde vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand is afgewezen, nu deze kosten niet gedragen worden door appellant, maar door [naam B.V. X], verder te noemen [naam B.V. X]. Verder heeft de rechtbank het verzoek afgewezen wat betreft de gevraagde rentevergoeding over de kosten van rechtsbijstand omdat deze kosten niet onder artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering vallen, en wat betreft de kosten van de contra-expertise.
3. Het hoger beroep is tijdig ingesteld. Appellant kan in zoverre daarin worden ontvangen.
4. De raadsman heeft aangegeven dat het hoger beroep zich niet richt tegen de afwijzing van de kosten van de contra-expertise. De grondslag voor de toekenning van deze kosten is artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering. Tegen een beslissing op grond van dat artikel staat geen hoger beroep open zodat het hof het hoger beroep in zoverre niet-ontvankelijk zal verklaren.
5. De raadsman heeft als grief tegen de beschikking van de rechtbank aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand heeft toegekend. Hij heeft daartoe aangevoerd dat appellant volgens een overeenkomst tussen hem en de [naam B.V. X] is gehouden de kosten van rechtsbijstand aan [naam B.V. X] terug te betalen, zodat de totale kosten van rechtsbijstand ten laste van appellant komen en derhalve voor vergoeding in aanmerking komen. Subsidiair heeft de raadsman gesteld dat de door appellant zelf betaalde kosten van rechtsbijstand ad € 40.204,35 dienen te worden vergoed. Voorts heeft de raadsman gesteld dat op gronden van billijkheid aan appellant ook rentevergoeding over de kosten van rechtsbijstand dient te worden toegekend, nu deze kosten vallen onder de kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. De raadsman heeft tenslotte aangegeven dat het hoger beroep zich niet richt tegen de afwijzing van het verzoek tot vergoeding van de kosten van tijdverzuim en heeft hij zich gerefereerd wat betreft de reiskosten voor het bijwonen van de verschillende zittingen.
6. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de beschikking waarvan beroep voor zover het de kosten van de raadsman betreft en tot gedeeltelijke toewijzing van deze kosten. Hij heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er aanleiding bestaat tot matiging van de toe te wijzen vergoeding . De advocaat-generaal heeft voorts geconcludeerd tot toewijzing van de gebruikelijke vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in twee instanties.
7. Appellant is bij onherroepelijk vonnis van de rechtbank Amsterdam, zitting houdende te Utrecht, van 22 december 2005 van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde vrijgesproken. De zaak is derhalve geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
8. Ingevolge artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering kan, indien de zaak eindigt zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, aan de gewezen verdachte of zijn erfgenamen, op een verzoek ingediend binnen drie maanden na beëindiging van de zaak, uit 's Rijks kas een vergoeding worden toegekend voor zijn ten behoeve van het onderzoek en de behandeling van de zaak gemaakte reis- en verblijfkosten, voor de schade welke hij tengevolge van tijdverzuim door de behandeling der zaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van een raadsman.
Op grond van artikel 90, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering heeft de toekenning van een schadevergoeding steeds plaats, indien en voor zover daartoe, naar het oordeel van de rechter, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn.
9. De gevraagde reiskosten van appellant voor het bijwonen van de behandelingen van de zaak door het hof Amsterdam op 12 januari 2005 en voor het bijwonen van de behandelingen van de zaak door de rechtbank Amsterdam, zitting houdende te Utrecht, op 6 januari 2005, 13 januari 2005, 28 januari 2005, 29 maart 2005, 8 december 2005 en 9 december 2005 zijn voor toewijzing vatbaar op de voet van het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde. Gelet op het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken kunnen deze kosten, nu de reis met het openbaar vervoer uitgevoerd kan worden, worden toegekend op basis van het tarief openbaar vervoer 2e klasse. Toegewezen kan derhalve worden:
- een retour bus woonplaats-treinstation [plaatsnaam] € 5,44
- een retour NS treinstation [plaatsnaam] – treinstation
Amsterdam € 6,20
- zesmaal een retour bus woonplaats-treinstation [plaatsnaam] à € 4,54
€ 27,20
- zesmaal een retour NS treinstation [plaatsnaam] – treinstation
Utrecht à € 14,50 € 87,=
Derhalve in totaal: €125,84
10. Het hoger beroep richt zich niet tegen de afwijzing van het verzoek tot vergoeding van de kosten van tijdverzuim. Het hof zal op dit punt de beslissing van de rechtbank overnemen.
11. De overige kosten waarvan appellant vergoeding verzoekt, zijn kosten van rechtsbijstand in de strafzaak, alsmede de kosten van het opstellen en de behandeling van het verzoekschrift. Volgens een door appellant verstrekt overzicht zijn de kosten van rechtsbijstand in de strafzaak feitelijk door de volgende (rechts)personen betaald:
- appellant € 40.204,35
- [naam B.V. Z] € 10.000,=
- [naam B.V. Y] € 4.000,=
- [naam B.V. X] € 6.093,15
12. Bij de beoordeling van het verzoek tot vergoeding van de kosten van rechtsbijstand, stelt het hof voorop dat de declaratie van de raadsman niet bepalend is voor het beoordelen van het verzoek, maar een belangrijk uitgangspunt, dat door het hof wordt betrokken in zijn oordeel of er, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig zijn aan appellant een vergoeding toe te kennen voor de kosten van de raadsman. Deze in artikel 90 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde maatstaf voor het beoordelen van het verzoek brengt met zich mee dat het hof geenszins gebonden is aan de door de raadsman gedeclareerde tijd of het door hem gehanteerde uurtarief.
De kosten van de rechtsbijstand komen bovendien slechts voor vergoeding in aanmerking voor zover deze daadwerkelijk ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen.
13. Appellant is in de strafzaak bijgestaan door mr. [naam raadsman A] en mr. [naam raadsman B], beiden verbonden aan het advocatenkantoor [naam kantoor] te [plaatsnaam]. De overgelegde declaraties ter zake van de rechtsbijstand aan appellant zijn gericht aan [naam B.V. X]. Appellant is directeur/enig aandeelhouder van deze vennootschap. [naam B.V. X] heeft in een brief van 7 januari 2005 aan appellant de voorwaarden vastgelegd waaronder de kosten van de raadsman van appellant door deze vennootschap worden betaald. De brief is namens [naam B.V. X] ondertekend door appellant. Hij heeft deze brief tevens namens zichzelf voor akkoord ondertekend. Blijkens deze brief dient appellant als zijn strafzaak zal eindigen zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat hij schuldig wordt verklaard, overeenkomstig artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering een verzoek in te dienen tot vergoeding van het totaal van de kosten van de raadsman, terwijl hij als hij dit nalaat, verplicht is deze kosten aan de vennootschap terug te betalen. Deze constructie heeft appellant, naar de raadsman ter zitting heeft aangegeven, op advies van zijn raadsman gekozen.
14. Anders dan de raadsman van appellant is het hof van oordeel dat er in dit geval niet gesproken kan worden van betaling bij voorschot door [naam B.V. X] ten behoeve van appellant, nu de declaraties zijn gericht aan [naam B.V. X] en niet aan appellant. Er zou wel sprake geweest kunnen zijn van betaling bij voorschot als de declaraties gericht waren geweest aan appellant en [naam B.V. X] deze vervolgens had voorgeschoten. De brief van 7 januari 2005 vormt een bevestiging dat dit niet de bedoeling is geweest van appellant (en [naam B.V. X]). De kosten blijven immers ook voor rekening van [naam B.V. X] als appellant zou zijn veroordeeld, terwijl als een lager bedrag dan de totale kosten van rechtsbijstand wordt toegekend, [naam B.V. X] het meerdere zal dragen.
15. Ter zitting is gebleken dat appellant van de in rekening gebrachte kosten van rechtsbijstand tot dusverre € 40.204,35 zelf heeft voldaan, zodat tot dit bedrag de kosten van rechtsbijstand daadwerkelijk ten laste van appellant zijn gekomen. In zoverre kunnen die kosten worden aangemerkt als kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Voor het overige zijn die kosten betaald door [naam B.V. X], [naam B.V. Y] en [naam B.V. Z] en derhalve niet ten laste van appellant gekomen. In zoverre komen die kosten niet voor vergoeding in aanmerking.
16. Het hof zal, nu de kosten van rechtsbijstand voor ten hoogste € 40.204,35 voor vergoeding in aanmerking komen, die kosten naar eigen inzicht op basis van redelijkheid en billijkheid schatten. Het hof heeft daarbij in het bijzonder acht geslagen op de aard, de omvang en de complexiteit van de zaak. Daarnaast heeft het hof ook acht geslagen op de overgelegde declaraties. Het een en ander brengt het hof tot het oordeel dat de gedeclareerde tijd bovenmatig geacht moet worden evenals het door mr. [naam raadsman A] gehanteerde uurtarief. Daarnaast heeft het hof als beleid dat de gedeclareerde reistijd van de raadsman slechts voor de helft c.q. het halve uurtarief in aanmerking wordt genomen. Het hof ziet geen aanleiding om in dit geval van dat beleid af te wijken. Het hof zal, alle omstandigheden in aanmerking genomen, op gronden van billijkheid ter zake van de kosten van rechtsbijstand aan appellant een bedrag toekennen van € 40.000,-.
17. Appellant heeft ook gevraagd om rentevergoeding over de opgevoerde kosten van rechtsbijstand. Voor een rentevergoeding als verzocht is echter in deze procedure geen plaats. Deze rentekosten zijn niet aan te merken als kosten van de raadsman in de zin van artikel 591a van het Wetboek van Strafvordering. Voorts merkt het hof op dat de wettelijke rente in dit geval pas is verschuldigd als de Staat in verzuim is een verschuldigd bedrag te betalen. Dat is pas aan de orde als de rechter tot het oordeel is gekomen dat op gronden van billijkheid aan verzoeker een vergoeding voor de kosten van rechtsbijstand wordt toegekend en de Staat nalatig blijft die vergoeding uit te keren.
18. Gelet op de landelijke aanbeveling inzake verzoekschriften schadevergoeding kan nu het verzoekschrift in twee instanties is behandeld als vergoeding voor kosten verbonden aan de indiening en behandeling van het verzoekschrift worden toegewezen € 810,= (inclusief BTW).
BESCHIKKENDE:
Het hof:
- Verklaart appellant niet ontvankelijk voor zover het hoger beroep is gericht tegen de beslissing van de rechtbank op het verzoek tot vergoeding van kosten ex artikel 591 van het Wetboek van Strafvordering als hiervoor omschreven;
- vernietigt de beschikking waarvan beroep, voor het overige;
- kent aan appellant toe op gronden als hiervoor omschreven een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 40.935,84 (veertigduizend negenhonderdvijfendertig euro en vierentachtig cent) en gelast de tenuitvoerlegging daarvan;
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht;
- beveelt de griffier om bovenstaand bedrag over te maken op het bankrekeningnummer/girorekeningnummer [nummer] t.n.v. [naam].
Deze beschikking is gegeven te Arnhem door mrs. E.A.K.G. Ruys , voorzitter, A. van Waarden en P.H.A.J. Cremers, raadsheren, in tegenwoordigheid van mr. N.M.H. van Ek, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 19 november 2007.