Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD6199

Datum uitspraak2008-06-26
Datum gepubliceerd2008-07-03
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Amsterdam
Zaaknummers13/993154-06
Statusgepubliceerd


Indicatie

Verdachte wordt veroordeeld voor handel met voorkennis in aandelen. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij een niet nader toegelichte opdracht van een goede vriend om zijn aandelen te verkopen heeft uitgevoerd, is niet geloofwaardig en bovendien niet consistent met zijn eerdere verklaring dat hij de aandelen uit eigen beweging heeft verkocht. Ten minste één van beide verklaringen is kennelijk leugenachtig, hetgeen aan het bewijs van het tenlastegelegde bijdraagt. Bij de beoordeling speelt tevens een rol dat bij verdachte een digitaal document met vertrouwelijke informatie over de betrokken vennootschap is aangetroffen. Dit bevestigt dat hij zich over die vennootschap liet informeren.


Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM parketnummer: 13/993154-06 (promis) datum uitspraak: 26 juni 2008 op tegenspraak VONNIS van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen [verdachte], geboren te [geboorteplaats], op [geboortedatum] 1940 ingeschreven in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens op het adres, [adres]. De rechtbank heeft beraadslaagd naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 juni 2008. 1. Telastelegging Aan verdachte is telastegelegd dat hij op of omstreeks 22 juli 2003, te Amsterdam en/of Maarheeze, in ieder geval in of vanuit Nederland, beschikkende over voorwetenschap als bedoeld in artikel 46, tweede lid van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, (telkens) een of meer transactie(s) heeft verricht of bewerkstelligd in hieronder te noemen effecten, die toen waren genoteerd aan een op grond van artikel 22 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 erkende en in Nederland gevestigde effectenbeurs, te weten Euronext Amsterdam NV, immers heeft hij, verdachte, toen en daar een of meerdere verko(o)p(en) (te weten eenmaal 30.333 aandelen) in effecten TIE Holding NV verricht, zulks terwijl hij, verdachte, (telkens) bekend was met een of meer bijzonderhe(i)d(en) omtrent voornoemd(e) fonds en/of rechtspersoon, die bestond(en) uit a. de omstandigheid dat in tegenstelling tot de geplande plaatsing van 1,7 miljoen aandelen, althans meer dan een miljoen aandelen, bij twee investeerders, te weten Mercury Investments Ltd en Navigator Investments Holding III Ltd, althans een of meerdere investeerder(s), (slechts) circa 182.779 aandelen, althans minder dan de geplande hoeveelheid, zijn (door)geplaatst, en/of b. dat deze (door)plaatsing bij uitsluitend één investeerder in plaats van twee investeerders heeft plaatsgevonden, en/of c. de melding van de AEX (de huidige/rechtsvoorganger Euronext Amsterdam NV) aan TIE Holding NV dat de (door)plaatsing van de aandelen middels een promissory note niet acceptabel was om de aandelen opgenomen te krijgen in de notering, en/of d. de uitstaande lening(en) bij Bershire Investments en/of Delta Loyd Bank (mogelijk) zou(den) worden/zijn opgezegd en/of vervroegd moest(en) worden afgelost, en/of e. het plaatsvinden van onderhandelingen omtrent de verkoop van TIE Holding NV als geheel en/of delen van TIE Holding NV, en/of f. dat deze onderhandelingen (mogelijk) resulteerden in slechts een gedeeltelijke verkoop van TIE Holding NV (zoals TIE Commerce en/of TIE België), en/of g. de reorganisatie- en/of saneringsplannen van TIE Holding NV, en/of h. de (algehele) slechte financiële situatie van TIE Holding NV, terwijl die bijzonderhe(i)d(en) (telkens) niet openbaar was/waren gemaakt en openbaarmaking van (dit samenstel van) die bijzonderhe(i)d(en), althans de essentie van een of meer van voornoemde bijzonderhe(i)d(en), naar redelijkerwijs te verwachten viel, invloed zou kunnen hebben op de koers (te weten een daling van de waarde) van de effecten (in het fonds) TIE Holding NV, ongeacht de richting van de koers. 2. Voorvragen De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van de verdachte wegens strijd met een van de beginselen van een de goede procesorde, te weten het gelijkheidsbeginsel, omdat de overige deelnemers aan de zogenaamde ‘TPM’- beleggingsgroep niet zijn vervolgd. De rechtbank stelt voorop dat de enkele omstandigheid dat overige betrokkenen niet zijn vervolgd niet met zich brengt dat verdachte daarom niet vervolgd behoort te worden. Het dossier biedt bovendien geen aanknopingspunten voor enige blijk van betrokkenheid van de overige TPM-leden bij de verkoop van aandelen TIE Holding NV met voorwetenschap in de gewraakte periode. Binnen de marge waarover de rechter beschikt om de exclusieve vervolgingsbevoegdheid van het openbaar ministerie te toetsen is ook overigens niet gebleken dat het gelijkheidsbeginsel is geschonden. Het verweer wordt dan ook verworpen. 3. Bewijsoverwegingen Gelet op de stukken van het dossier en het verhandelde ter zitting gaat de rechtbank uit van de volgende feiten: 3.1.1. TIE Holding N.V. (hierna: TIE) stond ten tijde van het telastegelegde genoteerd aan de NextEconomy Index van Euronext Amsterdam. Voor deze zaak is van belang dat TIE softwareproducten en -diensten aanbood waarmee bedrijven gedetailleerde productinformatie konden structureren en verspreiden onder handelspartners in de handelsketen . 3.1.2. Ten tijde van het telastegelegde had TIE dochtervennootschappen in o.a. Nederland en de Verenigde Staten, waaronder TIE Nederland B.V. te Hoofddorp (hierna: TIE Nederland) en TIE Commerce Inc. te Burlington, U.S.A (hierna: TIE Commerce) . Beide waren 100% deelnemingen. 3.1.3. Sinds 17 januari 2001 was [perso[persoon 1] (hierna: [persoon 1]) lid van de Raad van Bestuur van TIE in de hoedanigheid van chief executive officer (CEO). Van 29 september 2001 tot 1 oktober 2003 was [persoon[persoon 2] (hierna: [persoon 2]) als financieel directeur bestuurder van TIE. Tot 1 oktober 2003 waren [persoon 1] en [persoon 2] de enige leden van de raad van bestuur van TIE . [pe[persoon 3] was in 2003 bestuurder van TIE Nederland en chief information officer (CIO) van TIE . 3.1.4. Medeverdachte [medever[medeverdachte] (hierna [medeverdachte])was enig aandeelhouder van ACA Groep B.V. (hierna: ACA). De ACA-vennootschappen hadden als bedrijf het ontwikkelen en verkopen van geautomatiseerde informatieoplossingen (software) voor mode-, schoenen- en sportdetaillisten. 3.1.5. Retailconnect B.V. (hierna: RetailConnect) was een concept van [medeverdachte]. Dit concept behelsde het ondersteunen van de keten van non-food retail door ketenpartners in staat te stellen elektronisch met elkaar te communiceren en bedrijfsinformatie met elkaar te delen. TIE zou de softwarecomponenten voor de artikeldata van de leverancier leveren en ACA (lees: verdachte) zou de softwarecomponenten voor de detaillist leveren. RetailConnect kon niet bestaan zonder TIE of ACA. 3.1.6. TIE en ACA namen ieder voor 18% deel in RetailConnect. Medeverdachte [medeverdachte] en [persoon 2] waren gedurende de telastegelegde periode commissaris van RetailConnect. [persoon 3] was vanaf het begin betrokken bij Retailconnect en fungeerde als projectleider voor operationele zaken . 3.1.7. Begin 2001 benaderde [persoon 1] [medeverdachte] met het verzoek of hij - kort gezegd - wilde investeren in het op dat moment in financiële nood verkerende TIE, in ruil voor aandelen TIE die met korting op de beurskoers verkregen konden worden . 3.1.8. [medeverdachte] formeerde vervolgens samen met verdachte, [persoon 5], [persoon 6] en [per[persoon 7] (hierna: [persoon 7]) de beleggingsgroep ‘TPM’, die tussen 16 en 20 april 2001 € 1.100.000,- in aandelen TIE investeerde. Verdachte verwierf voor zijn investering van € 100.000,- in totaal 83.333 aandelen. De overigen, onder wie [medeverdachte], verkregen elk 208.333 aandelen voor een geïnvesteerd bedrag van elk € 250.000,-, in alle gevallen tegen een prijs van € 1,20 per aandeel.. Dit kwam neer op een korting van 40% op de slotkoers van 12 april 2001. De leden van TPM spraken op 17 april 2001 af dat zij wat de investering betreft voor een gezamenlijk resultaat zouden gaan. Ook kwamen zij overeen dat de aandelen TIE slechts in kleine delen verkocht zouden worden, opdat de koers niet nadelig zou worden beïnvloed, alsmede dat het resultaat van de verkoop gelijkmatig en naar rato van inleg zou worden verdeeld, totdat een ieder zijn inleg zou hebben teruggekregen. 3.1.9. In juni 2001 zakte de koers van het aandeel TIE onder de aanschafkoers van TPM van € 1,20 per aandeel. 3.1.10. Op 29 april 2003 zegde Berkshire Investments (Netherlands) B.V. met onmiddellijke ingang de door haar aan TIE verleende financieringsarrangementen op. Berkshire had delen van TIE Commerce in onderpand als zekerheid. 3.1.11. In een persbericht van 5 mei 2003 maakte TIE onder meer bekend dat onderhands 1.930.000 aandelen tegen een prijs van € 0,50 zouden worden geplaatst bij de investeerders Investments Holding III Ltd (hierna: Navigator) en Mercury Investments Ltd (hierna: Mercury). Deze emissie zou na voltooiing € 965.000,- opleveren. In het persbericht is ook te lezen dat het tweede kwartaal van TIE teleurstellend was geweest . 3.1.12. Naast deze onderhandse plaatsing van aandelen was TIE in die periode ook in onderhandeling met een Amerikaanse potentiële koper (Inovis) over een openbaar bod op alle uitstaande aandelen TIE . Voorts liepen fusieonderhandelingen met een Franse partij, Influe . Tot eind juli 2003 bleef TIE in gesprek met de bij deze alternatieven betrokken partijen, waarbij de verkoop van TIE Commerce aan Inovis tevens een optie was. 3.1.13. In een persbericht van 14 mei 2003 maakte TIE de resultaten van het tweede kwartaal bekend: een verlies van € 590.000 en een daling van de netto-omzet van € 0,7 miljoen ten opzichte van het eerste kwartaal. Ook deelde TIE in het persbericht mee dat zij naar strategische partners op zoek was . 3.1.14. Op 14 mei 2003 vond een vergadering van TPM plaats. Blijkens het van die bijeenkomst door medeverdachte [medeverdachte] opgemaakte verslag nodigde [medeverdachte] de overige leden daarbij uit de mogelijkheid te bespreken de in de groep beschikbare liquide middelen te herbeleggen, omdat hij op termijn verwachtte dat de koersen zich langzaam zouden gaan herstellen vanuit het huidige dieptepunt. . 3.1.15. Bij overeenkomst van 1 juni 2003 verklaarde verdachte de overige TPM-leden gezamenlijk een bedrag van € 80.946,51 verschuldigd te zijn sinds 1 juni 2001 . Deze schuld was ontstaan, doordat verdachte de uit de verkoop van aandelen TIE gedurende de periode van 22 april tot en met 18 mei 2001 vrijgekomen middelen privé had geïnvesteerd . 3.1.16. Op 12 juni 2003 werden 182.779 aandelen TIE geplaatst bij Navigator. 3.1.17. [medeverdachte] en [persoon 2] hadden op 16 juni 2003 een ontmoeting in een hotel in Vianen . 3.1.18. Op 17 juni 2003 verkocht [medeverdachte] het eerste deel van zijn pakket aandelen TIE, te weten 20.000 aandelen tegen een koers van € 0,50. [medeverdachte] verkocht vervolgens op 23 juni en 24 juni 2003 respectievelijk 3.976 en 4.500 aandelen TIE tegen een koers van € 0,51, op 26 juni, 27 juni en 9 juli 2003 respectievelijk 16.400, 300 en 4.757 aandelen tegen een koers van € 0,50 en op 15 juli 2003 6.500 aandelen tegen een koers van € 0,47. Hij verkocht op 17 juli 2003 8.674 aandelen tegen een koers van € 0,46 en op 18 juli 2003 16.126 aandelen tegen een koers van € 0,45 en 200 aandelen tegen een koers € 0,46. , 3.1.19. Nadat TIE in een persbericht op 6 juni 2003 had bekend gemaakt dat het totaal aantal aan Navigator en Mercury uit te geven aandelen was gereduceerd tot 1,7 miljoen, deelde Euronext begin juli 2003 aan TIE mee dat de constructie voor de plaatsing van het restant van de 1,7 miljoen aandelen TIE bij Navigator en Mercury, waarbij slechts een deel op de geplaatste aandelen zou worden gestort en voor het overige deel een promissory note zou worden afgegeven, niet acceptabel was, omdat niet-volgestorte aandelen niet in de notering konden worden opgenomen . 3.1.20. Op 21 juli 2003 had [medeverdachte] een afspraak met [persoon 1] en [persoon 3] te Schiphol-Rijk. 3.1.21. Op 22 juli 2003 verkocht verdachte het restant van zijn TIE-portefeuille: 30.333 aandelen tegen een koers van € 0,42. [medeverdachte] verkocht diezelfde dag 37.309 aandelen tegen dezelfde koers . Op 23 juli 2003 verkocht [medeverdachte] 20.000 aandelen tegen een koers van € 0,44 en op 24 juli en 25 juli 2003 verkocht hij respectievelijk 2.750 en 9.300 aandelen tegen een koers van € 0,45 . 3.1.22. [persoon 1] deelde [persoon 2] en de leden van de Raad van Commissarissen van TIE op 25 juli 2003 mee dat Inovis zich had teruggetrokken en TIE Commerce niet zou kopen . 3.1.23. [medeverdachte] stuurde de overige TPM-leden op 27 juli 2003 een e-mailbericht, waarin hij meldde: "Op dit moment zijn er belangrijke ontwikkelingen aan de gang binnen TIE . Deze zullen zeker invloed hebben op de koersontwikkeling. Ieder die daar verdere informatie over wenst (onder strikte geheimhouding) kan deze verkrijgen. Bel me voor een afspraak" . 3.1.24. In een persbericht van 1 augustus 2003 maakte TIE bekend dat zij de Amerikaanse activiteiten zou verkopen, dat de onderhandse plaatsing van aandelen bij Navigator en Mercury slechts tot 182.779 aandelen voor een totaal van € 91.390,- was voltooid en dat het gemis aan liquide middelen voor het management aanleiding vormde strategische alternatieven te onderzoeken . Op 1 augustus 2003 daalde de slotkoers van het aandeel TIE naar € 0,32. 3.1.25. [medeverdachte] verkocht op laatstgenoemde datum 8.867 aandelen TIE tegen een koers van € 0,31; 4.000 aandelen tegen een koers van € 0,32; 25.1133 aandelen tegen een koers van € 0,33 en 19.000 aandelen tegen koers van € 0,34. Op 14 augustus 2003 verkocht hij zijn laatste 950 aandelen TIE tegen een koers van € 0,30. 3.1.26. Buiten [medeverdachte] en verdachte hebben de overige TPM-leden pas na 1 augustus 2003 hun aandelen TIE verkocht. 3.2. Wettelijk kader Aan verdachte is tenlastegelegd overtreding van artikelen 46 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte): handelen met voorwetenschap. Van handelen met voorwetenschap is sprake indien een effectentransactie wordt verricht door iemand die bekend is met niet openbaar gemaakte bijzonderheden die van invloed kunnen zijn op de koers van de effecten. 3.3. Waardering van het bewijs. 3.3.1. Gezien het hiervoor geschetste wettelijk kader en gegeven het feit dat verdachte op 22 juli 2003 30.333 aandelen TIE heeft verkocht, dient te worden bezien of hij op enig tijdstip in de tenlastegelegde periode beschikte over concrete, niet openbare en koersgevoelige informatie/bijzonderheden over TIE Holding NV. 3.3.2. De tenlastelegging ziet in onderdelen a. t/m c. van feit 1 toe op informatie over de onderhandse plaatsing van aandelen TIE bij Mercury en Navigator, waarover in het persbericht van 1 augustus 2003 werd meegedeeld dat Navigator slechts 182.779 van de 1.700.000 bij haar geplaatste aandelen had opgenomen. 3.3.3. Onderdeel d. betreft informatie over financieringen van TIE door Berkshire Investments en Delta Lloyd Bank. Daarover houdt het persbericht in dat met deze kredietverschaffers, die delen van TIE Commerce in onderpand hadden, onderhandelingen gaande waren ten einde te bepalen welk deel van de opbrengst van de verkoop van TIE Commerce - waarover nader – zou worden gereserveerd voor de versnelde terugbetaling op de uitstaande leningen. 3.3.4. De onderdelen e. en f. betreffen informatie over de eventuele verkoop van dochtervennootschappen van TIE, zoals TIE Commerce en TIE België. Het persbericht van 1 augustus 2003 houdt hierover in dat TIE de activiteiten van TIE Commerce zou verkopen en dat men inmiddels in gesprek was met gegadigden daarvoor. 3.3.5. Onderdeel g. betreft informatie over reorganisatie- en/of saneringsplannen van TIE en onderdeel h. de slechte financiële situatie van de vennootschap. Afgezien van hetgeen hiervoor is weergegeven met betrekking tot onderdelen a. t/m f., vermeldt het persbericht van 1 augustus 2003 daarover dat over het laatst gerapporteerde (lees: tweede) kwartaal een verlies was geleden en dat het gemis aan liquide middelen voor het management aanleiding vormde strategische alternatieven te onderzoeken. Had [medeverdachte] voorkennis; wanneer en waarvan? 3.3.6. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten voor een bewezenverklaring van de onderdelen g. en h. Duidelijk is wel dat het bestuur van TIE uit alle macht zocht naar verschillende wegen om het hoofd te bieden aan de slechte financiële situatie van de vennootschap en ook dat [medeverdachte] zich het hoofd brak over verschillende scenario’s waarmee hij de levering van software door TIE Nederland ten behoeve van RetailConnect meende te kunnen veiligstellen. Die scenario’s behelsden onder meer op onderdelen een herstructurering van TIE. Toch kan niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld dat verdachte in de telastegelegde periodes over niet openbare en koersgevoelige informatie over algemene reorganisatie- of saneringsplannen van TIE beschikte. Daarbij komt dat, voor zover in die periodes gesproken kon worden van een, al dan niet “algehele”, slechte financiële situatie, deze in de markt bekend moet zijn geweest doordat TIE al op 5 mei 2003 de onderhandse plaatsing van aandelen TIE bij Navigator en Mercury had aangekondigd (nadat in 2001 dergelijke plaatsingen ook al hadden plaatsgevonden bij Navigator en TPM) en TIE in een persbericht van 14 mei 2003 had bekend gemaakt dat over het tweede kwartaal in het lopende boekjaar een verlies van € 590.000 was geleden, hetgeen volgens de verklaring van [persoon 2] (G02-02, pag. 10) neerkomt op “dramatische cijfers”. 3.3.7. Ook onderdeel d. kan niet worden bewezen. Weliswaar blijkt uit correspondentie tussen de advocaat van Berkshire en TIE dat deze schuldeiser de kredietfaciliteit op 29 april 2003 had opgezegd en dreigde met uitwinning van daaraan verbonden zekerheden, maar er zijn onvoldoende aanwijzingen dat [medeverdachte] daarover concrete wetenschap bezat, toen hij op 17 juni 2003 begon met het verkopen van aandelen TIE. Over opzegging en/of vervroegde aflossing van een of meer leningen van Delta Lloyd Bank aan TIE bevat het dossier geen gegevens. 3.3.8. Uitgangspunt bij de verdere beoordeling is het emailbericht van 27 juli 2003 van [medeverdachte] aan alle leden van TPM (D-277), waarin hij meedeelt: “Op dit moment zijn er belangrijke ontwikkelingen aan de gang binnen TIE. Deze zullen zeker invloed hebben op de koersontwikkeling. Ieder die daar verdere informatie over wenst (onder strikte geheimhouding) kan deze verkrijgen. Bel me voor een afspraak.” Deze mededeling kan niet anders worden begrepen dan dat [medeverdachte] in ieder geval op 27 juli 2003 beschikte over geheime (te begrijpen als: niet buiten een kleine kring van ingewijde personen bekende) informatie over TIE, welke informatie, zou deze bij marktpartijen bekend worden, van invloed zou (kunnen) zijn op de koers van het aandeel TIE. 3.3.9. Gelet op het verhoor van [medeverdachte] op 8 augustus 2006 (V01-05, pag. 8/16) moet deze informatie de voorgenomen verkoop van TIE Commerce zijn geweest. Hij verklaart immers: “Ik heb waarschijnlijk van [persoon 1] en [persoon 3] tijdens de besprekingen vanaf 21 juli 2003 vernomen dat zij voornemens waren TIE Commerce te verkopen”. [medeverdachte], die op andere plaatsen in zijn verhoren en ter terechtzitting heeft verklaard dat hij de wetenschap over de voorgenomen verkoop van TIE in “de laatste week van juli” heeft opgedaan, heeft op 22 juli 2003 een relatief groot pakket aandelen TIE (37.309 stukken) verkocht, nadat hij op 21 juli 2003 te Schiphol-Rijk een bespreking had gehad met [persoon 1] en [persoon 3]. Vervolgens is tot en met 25 juli, de laatste dag vóór 1 augustus 2003 waarop [medeverdachte] een verkooporder in aandelen TIE plaatste, niet gebleken van verdere ontmoetingen of besprekingen van verdachte met TIE-insiders. Op grond van deze feiten en omstandigheden kan het niet anders dan dat [medeverdachte] vanaf 22 juli 2003 aandelen TIE heeft verkocht in de op 21 juli 2003 van [persoon 1] en/of [persoon 3] verkregen wetenschap van de voorgenomen verkoop van TIE Commerce. Aangezien er geen twijfel over kan bestaan dat die wetenschap op dat moment koersgevoelig en niet openbaar was, moet de conclusie zijn dat hij in ieder geval bij de verkopen van aandelen TIE op 22, 23, 24 en 25 juli 2003 heeft beschikt over voorwetenschap terzake van de voorgenomen verkoop van TIE Commerce als bedoeld in de telastelegging. 3.3.10. Ten aanzien van onderdelen a. t/m c. blijkt uit de stukken van het voorbereidend onderzoek ten aanzien van de mislukte volledige plaatsing van 1,7 miljoen aandelen TIE bij Navigator dat Euronext, nadat op 12 juni 2003 182.779 aandelen waren geplaatst, geen genoegen wilde nemen met volstorting van het restant door middel van een schuldbekentenis (promissory note) van Navigator. Daarover heeft Euronext volgens de brief van [persoon 1] aan de AFM van 9 februari 2004 het bestuur van TIE begin juli 2003 ingelicht. In die brief stelt [persoon 1] voorts dat het pas op 31 juli 2003 duidelijk werd dat het restant niet doorgeplaatst kon worden. Wat er zij van de geloofwaardigheid van deze laatste stelling, er zijn geen concrete aanwijzingen dat het bestuur van TIE al vóór 17 juni 2003 wist dat de volledige plaatsing gevaar liep. 3.3.11. Het is een opvallende bijzonderheid dat [medeverdachte] in de ochtend van 16 juni 2003, de dag vóórdat hij begon aandelen TIE te verkopen, in Vianen een bespreking heeft gehad met [persoon 2]. Het kan bepaald niet worden uitgesloten dat [persoon 2], die heeft verklaard nimmer “bewust” vitale financiële informatie over TIE aan [medeverdachte] te hebben verstrekt, bij die gelegenheid tegenover [medeverdachte] niettemin iets heeft losgelaten over de voortgang van de plaatsing van aandelen TIE bij Navigator, bijvoorbeeld over de plaatsing van “slechts” 182.779 aandelen op 12 juni 2003, waaruit gevoeglijk kon worden afgeleid dat de plaatsing van het restant ten minste op problemen stuitte. [medeverdachte] en [persoon 2] waren immers beiden lid van de raad van commissarissen van RetailConnect, hadden uit dien hoofde veelvuldig contact en wisselden informatie uit met betrekking tot RetailConnect, dat in sterke mate afhankelijk was van de levering van de software van TIE. Bovendien kwam [medeverdachte] geregeld bij TIE Nederland over de vloer. Het feit dat [persoon 1] en/of [persoon 3] in ieder geval op 21 juli 2003 koersgevoelige informatie over de voorgenomen verkoop van TIE Commerce met hem hebben gedeeld, kan een aanwijzing zijn dat ook [persoon 2] er geen probleem in heeft gezien [medeverdachte] op 16 juni 2003 in te lichten over de weinig bemoedigende voortgang van de onderhandse plaatsing bij Navigator, niettegenstaande zijn verklaring (bijv. G2-02, pag. 7) dat hij dergelijke informatie niet met hem deelde. 3.3.12. Een aanwijzing in dezelfde richting is een door [medeverdachte] opgesteld memo (D-147) betreffende “TIE Reorganisatie”. In de aanhef daarvan schrijft hij dat [persoon 2] ([naam]) in een commissarissenvergadering van RetailConnect “in bedekte termen” heeft aangegeven “dat het niet goed gaat met TIE”. Weliswaar heeft [medeverdachte] ter terechtzitting verklaard dat daarmee wordt bedoeld dat TIE niet over de financiële middelen beschikte om de door RetailConnect benodigde software af te bouwen, maar dat is niet zonder meer aannemelijk. De bewuste passage kan evenzeer worden geïnterpreteerd als bevestiging van de loslippigheid van [persoon 2], maar het is onduidelijk gebleven wanneer dit memo is opgesteld en welke concrete informatie in bedekte termen zou kunnen zijn verstrekt. 3.3.13. Het is al met al niet onwaarschijnlijk dat [medeverdachte], die sinds de investering van TPM in april 2001 geen enkel aandeel TIE had verkocht, op 16 juni 2003 iets van [persoon 2] heeft vernomen over het ongunstige verloop van de onderhandse plaatsing bij Navigator en op grond daarvan heeft besloten vanaf 17 juni 2003 zijn aandelen TIE te gaan verkopen. Toch ontbreekt het de rechtbank zowel aan voldoende bewijs als aan overtuiging dienaangaande voor een bewezenverklaring van feit 1. onderdelen a. t/m c. Daarbij speelt een rol de inhoud van een memorandum van 17 juli 2003 van [persoon 8] van Euronext (D.061), waaruit kan worden afgeleid dat tussen Euronext en TIE was afgesproken dat Euronext binnen drie weken (naar moet worden aangenomen: na 17 juli 2003) zou horen of “er alsnog is doorgeplaatst”, hetgeen erop kan duiden dat volledige plaatsing van de 1,7 miljoen aandelen TIE bij Navigator nog tot de mogelijkheden behoorde. 3.3.14. Dat aan [medeverdachte] aldus het voordeel van de twijfel toekomt wat de onderdelen a. t/m c. betreft en dat hij dus moet worden geacht op 17 juni 2003 te zijn begonnen met een reeks verkooptransacties in aandelen TIE zonder voorkennis, laat onverlet het hiervoor uitgesproken oordeel dat die verkopen vanaf 22 juli 2003 door [medeverdachte] zijn geschied met voorkennis over koersgevoelige informatie betreffende de mogelijke verkoop van TIE Commerce. Had verdachte voorkennis? 3. 3.15. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op of kort voor 22 juli 2003 van [medeverdachte] de opdracht kreeg zijn restant van 30.333 aandelen TIE te verkopen. Het moet uitgesloten worden geacht dat [medeverdachte] daarbij niet - zij het mogelijk summier - aan verdachte heeft meegedeeld welke de beweegredenen voor die opdracht waren: diens voorkennis over de beoogde verkoop van TIE Commerce en het realiseren van een zo gunstig mogelijke prijs voor de aandelen in verband met verdachtes terugbetalingsverplichting onder de lening van TPM, waarvoor [medeverdachte] garant stond. De verklaring van verdachte ter terechtzitting dat hij klakkeloos een niet nader toegelichte opdracht van [medeverdachte] om zijn aandelen TIE te verkopen heeft uitgevoerd, is niet geloofwaardig en bovendien niet consistent met het eerder door verdachte ingenomen standpunt dat hij zijn resterende 30.333 aandelen TIE uit eigen beweging heeft verkocht, tegen het advies van [medeverdachte] in (V02-03, pag. 6). Ten minste één van beide verklaringen is kennelijk leugenachtig, hetgeen aan het bewijs van het telastegelegde bijdraagt. Bij de beoordeling speelt tevens een rol dat bij verdachte onder andere het digitale document “Retailconnect en TPM” (D-147) is aangetroffen, hetgeen bevestigt dat verdachte zich wel door [medeverdachte] liet informeren omtrent TIE, zoals verdachte overigens zelf heeft verklaard (V02-03, pag. 4). De indruk bestaat dat verdachte zich onnozeler lijkt te willen voordoen dan hij in werkelijkheid is geweest. Op grond van genoemde feiten en omstandigheden wordt bewezen geacht dat verdachte zich op 22 juli 2003 schuldig heeft gemaakt aan de handel met voorkennis in aandelen TIE. 4. Bewezenverklaring De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte 1. op of omstreeks 22 juli 2003 te Maarheeze, beschikkende over voorwetenschap als bedoeld in artikel 46, tweede lid van de Wet toezicht effectenverkeer 1995, een transactie heeft verricht in hieronder te noemen effecten, die toen waren genoteerd aan een op grond van artikel 22 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 erkende en in Nederland gevestigde effectenbeurs, te weten Euronext Amsterdam NV, immers heeft hij, verdachte, toen en daar een verkoop (te weten 30.333 aandelen) in effecten TIE Holding NV verricht, terwijl hij, verdachte, bekend was met een bijzonderheid omtrent voornoemd fonds en rechtspersoon, die bestond uit het mogelijk plaatsvinden van de verkoop van TIE Commerce, terwijl die bijzonderheid telkens niet openbaar was gemaakt en openbaarmaking van die bijzonderheid naar redelijkerwijs te verwachten viel, invloed zou kunnen hebben op de koers van de effecten TIE Holding NV. Voorzover in de telastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad. 5. De strafbaarheid van de feiten De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. 6. De strafbaarheid van verdachte Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar. 7. Motivering van de straffen en maatregelen De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van het door haar onder bewezengeachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 3.000,- , bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van vijfenveertig dagen en een werkstraf voor de duur van vijftig, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van vijfentwintig dagen. De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de draagkracht van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken. De strafbare handel in aandelen met voorwetenschap is een bijzonder laakbare handelwijze. Verdachte heeft misbruik gemaakt van wetenschap omtrent TIE, waarover hij, naar hij diende te begrijpen, niet had mogen beschikken. Beleggers op de beurs moeten er op kunnen vertrouwen dat de handel in aandelen en andere effecten met gelijke kansen, eerlijk en evenwichtig verloopt. Daarbij komt dat de effectenhandel een belangrijke rol in de economie vervult. Ter beurze verschaffen beleggers immers kapitaal aan met name ondernemingen en overheden ter ontplooiïng of ondersteuning van hun economische activiteiten of het algemeen belang. De aanbieders van kapitaal moeten erop kunnen vertrouwen dat zij de beschikking hebben over dezelfde informatie. Daarbij speelt de gelijktijdigheid van informatievoorziening aan de beleggers een belangrijke rol. Door gebruik te maken van voorwetenschap of deze in beperkte kring te verspreiden wordt dit vertrouwen geschaad. Wordt het vertrouwen bij de beleggers door een oneerlijk verloop van de handel ondermijnd, dan zal in het algemeen de bereidheid tot kapitaalverschaffing afnemen, niet alleen van eigen, maar ook van vreemd vermogen. Daarmee is het reilen en zeilen van de gehele economie in het geding. Verdachte heeft deze belangen aan zijn laars gelapt en welbewust een financieel voordeel behaald door, gebruik makend van via zijn vriend [medeverdachte] verkregen voorwetenschap omtrent TIE, het verlies op zijn investering in aandelen TIE te beperken. Ook de Europese regelgeving geeft er blijk van dat strenge normen het vertrouwen van beleggers moeten bevorderen en dat de sancties voldoende afschrikwekkend moeten zijn en in verhouding moeten staan tot de ernst van de inbreuk en het gerealiseerde voordeel. In beginsel is de handelwijze van verdachte strafwaardig genoeg voor het opleggen van een al dan niet onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Aangezien verdachte niet eerder is veroordeeld en het bewezen geachte zich reeds in 2003 heeft voorgedaan, zal van het opleggen van gevangenisstraf worden afgezien. Wel is de veroordeling tot een onvoorwaardelijke geldboete en een voorwaardelijke werkstraf op zijn plaats. 8. Toepasselijke wettelijke voorschriften De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a(oud), 14b(oud), 14c, 22c(oud), 22d, 23(oud) en 24c(oud) van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 1(oud), 2(oud) en 6 van de Wet op de economische delicten en de artikelen 46(oud) en 48(oud) van de Wet toezicht effectenverkeer 1995. De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing. 9. Beslissing Verklaart bewezen dat verdachte het telastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is aangegeven. Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is telastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij. Het onder 1 bewezenverklaarde levert op: overtreding van een voorschrift, gesteld bij artikel 46 van de Wet toezicht effectenverkeer 1995. Veroordeelt verdachte tot een geldboete ter hoogte van € 3.000 (drie duizend Euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de tijd van vijfenveertig dagen. Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit een werkstraf voor de duur van 50 (vijftig) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van 25 (vijfentwintig) dagen. Beveelt dat verdachte de aanwijzingen en opdrachten opvolgt die hem in het kader van de tenuitvoerlegging van de taakstraf door of namens de reclassering worden gegeven. Beveelt dat deze werkstraf niet zal worden tenuitvoergelegd, tenzij veroordeelde zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit. Dit vonnis is gewezen door mr. W.M. van den Bergh, voorzitter, mrs. W.F. Korthals Altes en M.D. Ruizeveld, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M. Mulder, griffier, en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 juni 2008.