Jurisprudentie
BD6072
Datum uitspraak2008-06-26
Datum gepubliceerd2008-07-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803660/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Datum gepubliceerd2008-07-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200803660/2
Statusgepubliceerd
SectorVoorzitter
Indicatie
Bij besluit van 24 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein (hierna: het college) [verzoeker sub 1] onder oplegging van een dwangsom gelast de op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aanwezige garage te verwijderen en verwijderd te houden.
Uitspraak
200803660/2.
Datum uitspraak: 26 juni 2008
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak van de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State op een verzoek om het treffen van een voorlopige voorziening (artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht) hangende het hoger beroep van:
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], wonend te [woonplaats],
tegen de uitspraak in zaken nrs. 08/736, 08/738, 08/737 en 08/739 van de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht van 25 april 2008 in het geding tussen:
[verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2]
en
het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein.
1. Procesverloop
Bij besluit van 24 juli 2007 heeft het college van burgemeester en wethouders van IJsselstein (hierna: het college) [verzoeker sub 1] onder oplegging van een dwangsom gelast de op het perceel [locatie] te [plaats] (hierna: het perceel) aanwezige garage te verwijderen en verwijderd te houden.
Bij besluit van 29 januari 2008 heeft het college het door [verzoeker sub 1] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij uitspraak van 25 april 2008, verzonden op dezelfde datum, heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht (hierna: de voorzieningenrechter) het door [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
Tegen deze uitspraak hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2008, hoger beroep ingesteld.
Bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 21 mei 2008, hebben [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] de voorzitter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzitter heeft het verzoek ter zitting behandeld op 12 juni 2008, waar [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2], in persoon, en het college, vertegenwoordigd door E.M. Hilkhuijsen, ambtenaar in dienst van de gemeente, zijn verschenen.
2. Overwegingen
2.1. Het oordeel van de voorzitter heeft een voorlopig karakter en is niet bindend in de bodemprocedure.
2.2. In 1997 heeft [verzoeker sub 1] op het perceel een overkapping gebouwd, bestaande uit zes gemetselde penanten en een dak. Vast staat dat deze overkapping in de periode tussen 1997 en 2007 geleidelijk is dichtgebouwd, waardoor een garage is ontstaan.
2.3. [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] betogen onder meer dat de in 1997 gerealiseerde overkapping met een open constructie op grond van artikel 43 van de Woningwet, zoals die bepaling luidde tot 1 januari 1999, bouwvergunningvrij was en dat zij derhalve ten onrechte door het college zijn aangeschreven de gehele garage van het perceel te verwijderen. Het college heeft zich ter zitting van de voorzitter op het standpunt gesteld dat ook indien moet worden aangenomen dat, zoals [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] stellen, in 1997 een overkapping met een open constructie is gebouwd die op grond van de destijds geldende regelgeving vergunningvrij was, hij [verzoeker sub 1] terecht heeft gelast de gehele garage van het perceel te verwijderen. Het college heeft daartoe aangevoerd dat door het dichtmaken van de overkapping tussen 1997 en 2007 een vergunningplichtig bouwwerk is ontstaan, waardoor thans geen aanspraak meer gemaakt kan worden op het recht zoals dat gold tot 1 januari 1999.
2.4. De vraag of het college in dit betoog kan worden gevolgd, leent zich minder goed voor beantwoording in deze procedure. Dat dient te geschieden in de bodemprocedure. Gelet op de betrokken belangen, waarbij niet is gebleken van zodanig dringende belangen aan de zijde van het college dat de uitspraak op het hoger beroep niet kan worden afgewacht, ziet de voorzitter aanleiding om de hierna te melden voorlopige voorziening te treffen.
2.5. Van proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen, is niet gebleken.
3. Beslissing
De voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
I. schorst bij wijze van voorlopige voorziening het besluit van het college van 29 januari 2008, en het besluit van het college van 24 juli 2007;
II. gelast dat de gemeente IJsselstein aan [verzoeker sub 1] en [verzoeker sub 2] het door hen voor de behandeling van het verzoek betaalde griffierecht ten bedrage van € 216,00 (zegge: tweehonderdzestien euro) vergoedt.
Aldus vastgesteld door mr. M. Vlasblom, als voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. M.H. Krol, ambtenaar van Staat.
w.g. Vlasblom w.g. Krol
voorzitter ambtenaar van Staat
Uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2008
494.