Jurisprudentie
BD5875
Datum uitspraak2008-05-27
Datum gepubliceerd2008-07-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers102229/HA RK 08-224
Statusgepubliceerd
SectorPresident
Datum gepubliceerd2008-07-01
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers102229/HA RK 08-224
Statusgepubliceerd
SectorPresident
Indicatie
Wraking van de meervoudige strafkamer
Naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie tot gevangenhouding van verdachte heeft de voorzitter een ordemaatregel getroffen, inhoudende dat de verdachte tot het moment waarop op de vorderingen van de officier is beslist, het pand van de rechtbank te Groningen niet mag verlaten. Deze beslissing is niet gebaseerd op artikel 273 Strafvordering. Het bevel van de voorzitter is gegrond op het aannemen van vluchtgevaar van verdachte. Hiermee is een voorschot genomen op de vordering tot gevangenneming. Door deze beslissing is de rechtbank volgens de advocaat van verdachte niet langer onbevooroordeeld. Het wrakingsverzoek betreft ook de andere twee leden van de meervoudige strafkamer aangezien deze niet op de betreffende ordemaatregel hebben gereageerd en daardoor impliciet hiermee hebben ingestemd.
Het wrakingsverzoek wordt afgewezen.
Uitspraak
BESLISSING
RECHTBANK GRONINGEN,
MEERVOUDIGE WRAKINGSKAMER
Registratienummer: 102229 HA RK 08-224
Datum beslissing: 27 mei 2008
Beslissing op het mondelinge verzoek van mr. H.P. de Mare, gevestigd te Groningen, tot wraking ingevolge artikel 512 van het Wetboek van Strafvordering, in de strafzaak van het openbaar ministerie tegen:
[verdachte],
Geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],
Woonachtig te [woonplaats], [adres].
Het procesverloop
Op de zitting van 27 mei 2008 heeft mr. De Mare de meervoudige strafkamer gewraakt.
Mrs. H.L. Stuiver, voorzitter, F.J. Agema en A.F. Gerding hebben, blijkens het proces-verbaal d.d. 27 mei 2008, ter zitting verklaard niet te berusten in het wrakingsverzoek.
Op 27 mei 2008 is het verzoek ter zitting behandeld door de wrakingskamer.
Ter zitting heeft mr. De Mare zijn verzoek mondeling toegelicht en zijn de rechters gehoord.
De officier van justitie is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken.
Rechtsoverwegingen
Het standpunt van verzoeker:
Mr. De Mare stelt dat de voorzitter blijk heeft gegeven van vooringenomenheid en voert hiertoe –samengevat- aan:
Naar aanleiding van de vordering van de officier van justitie tot gevangenhouding van verdachte heeft de voorzitter een ordemaatregel getroffen, inhoudende dat mijn cliënt tot het moment waarop op de vorderingen van de officier is beslist, het pand van de rechtbank te Groningen niet mag verlaten. Hierop is mijn cliënt door de parketpolitie meegenomen. Deze beslissing is niet gebaseerd op artikel 273 Strafvordering. Het bevel van de voorzitter is gegrond op het aannemen van vluchtgevaar van verdachte. Hiermee is een voorschot genomen op de vordering tot gevangenneming. Bovendien is het recht op hoor en wederhoor geschonden aangezien ik niet de gelegenheid heb gehad om op het verzoek gevangenhouding te reageren. Door deze beslissing is de rechtbank niet langer onbevooroordeeld. Het wrakingsverzoek betreft ook de andere twee leden van de meervoudige strafkamer aangezien deze niet op de betreffende ordemaatregel hebben gereageerd en daardoor impliciet hiermee hebben ingestemd.
Het standpunt van de strafkamer
De voorzitter van de strafkamer licht de genomen maatregel als volgt toe:
Er zijn gisteren, aan het begin van de zitting, afspraken gemaakt over het verloop van de zitting en de voortgang van het onderzoek ter terechtzitting. In dat kader en tevens op verzoek van mr. De Mare, is besloten tot een schorsing na het requisitoir van de officier van justitie. Het requisitoir is geëindigd onder andere met een vordering tot gevangenneming wegens vluchtgevaar en een vordering onderzoek bij het Pieter Baan Centrum. In verband met deze ingrijpende vorderingen gaf de officier van justitie aan dat hij vreesde dat verdachte het gerechtsgebouw wellicht zou verlaten. Aangezien ik het van belang vond de vorderingen na de schorsing persoonlijk met de verdachte te bespreken, heb ik de ordemaatregel genomen dat de verdachte tijdens de schorsing en tot de beslissing op de vorderingen van de officier van justitie het pand niet mocht verlaten; hij was verder vrij zich in het pand te bewegen. Van enige vooringenomenheid is derhalve geen sprake.
Beoordeling
Ingevolge artikel 512 Strafvordering kan op verzoek van de verdachte of het openbaar ministerie elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een verdachte een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een verdachte dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Daarbij kan rekening worden gehouden met de uiterlijke schijn. Het enkele subjectieve oordeel is niet doorslaggevend.
De wrakingskamer is van oordeel dat gelet op alle procedurele afspraken die er zijn gemaakt de onderhavige maatregel kan worden beschouwd als een begrijpelijke en vooral praktische beslissing. De voorzitter was naar het oordeel van de wrakingskamer tot het nemen van deze maatregel bevoegd op grond van artikel 272 lid 1 Strafvordering. De wrakingskamer ziet deze maatregel namelijk als een bevel door de voorzitter gegeven met betrekking tot de regie over de voortgang van het onderzoek ter terechtzitting.
De wrakingskamer kan zich voorstellen dat in het kader van het verloop van het onderzoek ter terechtzitting de voorzitter het van belang achtte dat verdachte over de vorderingen van de officier zou worden gehoord. Het getuigt naar het oordeel van de wrakingskamer niet van enig vooruitlopen op een te nemen beslissing, daar het horen van verdachte juist in het kader van de gevorderde maatregelen van belang is voor het nemen van een afgewogen beslissing. Evenmin heeft de rechtbank daarmee blijk gegeven van enige overtuiging over schuld of onschuld van de verdachte.
Op het nemen van een maatregel op grond van artikel 272 lid 1 Strafvordering behoeft de verdediging niet gehoord te worden en is derhalve het beginsel van hoor en wederhoor niet geschonden.
De conclusie van de wrakingskamer is dat de rechterlijke onpartijdigheid, noch in subjectieve, noch in objectieve zin, met het nemen van de maatregel in het geding is. Het wrakingsverzoek wordt daarom afgewezen.
Beslissing
De rechtbank:
- wijst het verzoek af;
- bepaalt dat het proces in de hoofdzaak (met zaaknummer 18/030571-04) wordt voortgezet om 16.15 uur in de stand waarin het zich bevond ten tijde van het indienen van het mondelinge verzoek tot wraking.
Deze beslissing is gegeven door mrs. G.J.J. Smits, voorzitter, E.J. Oostdijk en T.G. de Vries, in tegenwoordigheid van mr. N. Mook als griffier en in het openbaar uitgesproken op 27 mei 2008.