Jurisprudentie
BD5545
Datum uitspraak2008-05-21
Datum gepubliceerd2008-06-26
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers251581 / HA ZA 05-3439
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-06-26
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers251581 / HA ZA 05-3439
Statusgepubliceerd
Indicatie
Renvooiprocedure; patronaatsverklaring Amerikaanse moedermaatschappij tbv continuiteitsgrondslag van de jaarrekening van een Nederlandse kleindochter; toepasselijk recht; uitleg verklaring; vorderingen over en weer in faillissement van twee Nederlandse gr
Uitspraak
Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
Sector civiel recht
Zaak-/rolnummer: 251581 / HA ZA 05-3439
Uitspraak: 21 mei 2008
VONNIS van de meervoudige kamer in de zaak van:
de vennootschap naar het recht van de staat Delaware PLAID ENTERPRISES INC.,
gevestigd te Delaware, Verenigde Staten van Amerika,
eiseres tot verificatie, verweerster in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr P.H.C.M. van Swaaij,
advocaten mr M.H.R.N.Y. Cordewener en mr drs H. Bais te Amsterdam,
- tegen -
[curator], kantoorhoudende te Rotterdam,
in zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van PLAID BEHEER B.V., gevestigd te Rotterdam,
verweerder,
eiser in voorwaardelijke reconventie,
procureur mr O.E. Meijer.
Eiseres tot verificatie wordt hierna aangeduid als “Plaid Inc.” en verweerder als “[curator] q.q.” en de gefailleerde vennootschap als “Plaid Beheer”.
De procedure
1.1 De rechtbank heeft kennis genomen van de volgende stukken:
de conclusie van eis tot verificatie, met producties;
de conclusie van antwoord, tevens houdende conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie, met een productie;
de conclusie van repliek, tevens houdende conclusie van antwoord in voorwaardelijke reconventie;
de conclusie van dupliek, tevens houdende een conclusie van repliek in voorwaardelijke reconventie, met een productie;
de conclusie van dupliek in voorwaardelijke reconventie.
Voorts heeft de rechtbank kennis genomen van hetgeen, mede aan de hand van daarbij gehanteerde pleitnotities, naar voren is gebracht bij het pleidooi in deze zaak, dat gecombineerd heeft plaatsgevonden met de pleidooien in de zaken die bij deze rechtbank aanhangig zijn onder de rolnummers 05-3445, 05-3447 en 05-3449.
2. De vaststaande feiten in conventie en in reconventie
Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen - voorzover van belang - het volgende vast:
Plaid Beheer maakt deel uit van een groep van vennootschappen die, voor zover thans van belang, is samengesteld als volgt: Plaid Inc. is via een tussenholding enig aandeelhoudster van Plaid Enterprises B.V., hierna: Plaid Enterprises. Plaid Enterprises is houdster van het gehele geplaatste kapitaal van Plaid Beheer, die enig aandeelhoudster is van Plaid Nederland B.V., hierna: Plaid Nederland.
De jaarrekeningen van Plaid Beheer en onder andere Plaid Nederland werden geconsolideerd gepubliceerd. In verband daarmee heeft Plaid Beheer een verklaring afgelegd als bedoeld in artikel 2:403 lid 1 aanhef en onder f van het Burgerlijk Wetboek (BW), hierna: de 403-verklaring.
Bij het opstellen van de geconsolideerde jaarrekening van Plaid Beheer over het boekjaar eindigend op 31 januari 2001is met toepassing van het bepaalde in artikel 2:384 lid 3 BW uitgegaan van de veronderstelling van continuïteit van de onderneming van Plaid Beheer. Omdat aanleiding bestond voor gerede twijfel aan de juistheid van die veronderstelling, heeft de accountant belast met de controle van die jaarrekening verlangd dat aandeelhouders een zodanige toezegging zouden doen omtrent voortzetting van de financiering, dat het verantwoord zou zijn een goedkeurende verklaring te verbinden aan de jaarrekening gebaseerd op een continuïteitsgrondslag.
Daarop heeft Plaid Inc. op 24 augustus 2001 een zogenoemde “Going-concern support letter” (hierna: de support letter) afgegeven, gericht aan het bestuur van Plaid Beheer. Deze support letter houdt, voor zover thans van belang, in als volgt:
“(…) Plaid Enterprises, Inc. is committed to provide the necessary level of financial support to Plaid Beheer B.V. to enable it to pay its debts as they become due for a period ending on December 31, 2002 and believes that Plaid Enterprises Inc. has the financial resources to fulfil that commitment.”
In de geconsolideerde jaarrekening 2000/2001 van Plaid Beheer is de volgende “Going-concern-verklaring” opgenomen:
“The intermediate shareholder, Plaid Enterprises Inc, Delaware, USA has confirmed that it intends to continue its financial support to the company to enable it to operate as a going concern and to meet at least its financial obligations during the financial year 2001/2002.”
Bij vonnis van deze rechtbank van 14 mei 2002 is Plaid Nederland in staat van faillissement verklaard met benoeming van [curator2] (hierna: [curator2] q.q.) tot curator.
Bij vonnis van deze rechtbank van 20 april 2004 is Plaid Beheer in staat van faillissement verklaard, met benoeming van [curator] q.q. tot curator.
Plaid Inc. heeft in het faillissement van Plaid Nederland een vordering ingediend van in totaal US$ 6.337.915,56, te weten US$ 5.114.836,64 uit hoofde van door Plaid Inc. aan Plaid Nederland geleverde zaken en US$ 1.233.078,92 ter zake van door Plaid Inc. aan Plaid Nederland (in rekening-courant) ter leen verstrekte gelden.
Plaid Inc. heeft deze vorderingen, althans het resterende gedeelte daarvan, tevens met een beroep op de 403-verklaring ter verificatie ingediend in het faillissement van Plaid Beheer.
Plaid Enterprises heeft in het faillissement van Plaid Nederland een vordering van € 4.666.029,-- ter verificatie ingediend. Plaid Enterprises heeft deze vordering, althans het deel daarvan dat niet uit de baten in het faillissement van Plaid Nederland kan worden voldaan tevens, met een beroep op de 403-verklaring, ter verificatie ingediend in het faillissement van Plaid Beheer.
Plaid Enterprises heeft voorts in het faillissement van Plaid Beheer een vordering ad in totaal € 957.356,-- ter verificatie ingediend.
[curator2] q.q. heeft met een beroep op de 403-verklaring een vordering ter verificatie ingediend in het faillissement van Plaid Beheer voor het deel van de vorderingen van crediteuren van Plaid Nederland dat niet uit de boedel van Plaid Nederland voldaan kan worden. Deze vordering is in het faillissement van Plaid Beheer erkend.
[curator] q.q. heeft zich op het standpunt gesteld dat eerst de vorderingen van alle andere concurrente schuldeisers van Plaid Nederland dan Plaid Inc. en de met haar in een groep verbonden vennootschappen volledig uit de boedel dienen te worden voldaan, en dat daarna pas betalingen behoren plaats te vinden aan Plaid c.s., waarvoor nog een aanzienlijk bedrag zal resteren.
De rechter-commissaris in het faillissement van Plaid Beheer heeft partijen daarop ter verificatievergadering verwezen naar deze renvooiprocedure.
3. De vordering tot verificatie
De vordering luidt dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht zal verklaren dat geen reden aanwezig is de (restant)vordering van Plaid Inc. op Plaid Beheer achter te stellen bij de overige in het faillissement van Plaid Beheer indiende concurrente vorderingen;
[curator] q.q. zal veroordelen de (restant)vordering van Plaid Inc. op Plaid Beheer te schrappen van de lijst van betwiste vorderingen en deze vordering gelijktijdig te noteren op de lijst van erkende vorderingen en/of crediteuren en wel voor een bedrag van in totaal € 8.719.669,-- (zijnde US$ 6.337.915,56), althans voor een zodanig bedrag als na ontvangst van de uitdeling in het faillissement van Plaid Nederland nog van deze vordering resteert;
[curator] q.q. zal gebieden het in het faillissement van Plaid Beheer voor uitkering aan concurrente crediteuren beschikbare boedelactief uit te keren naar rato van de vorderingen van de concurrente crediteuren, de vordering van Plaid Inc. daaronder begrepen;
[curator] q.q. zal veroordelen in de kosten van deze procedure.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft Plaid Inc. aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
Op grond van hetgeen is overwogen en beslist in het arrest van de Hoge Raad van 16 september 2005, NJ 2006, 311 (De Bont/Bannenberg q.q.) zijn [curator2] q.q. en [curator] q.q. niet bevoegd slechts ten behoeve van een deel van de concurrente schuldeisers, te weten de anderen dan Plaid Inc. en de met haar in een groep verbonden vennootschappen, vorderingen in te stellen.
De hoogte van de vordering die door Plaid Inc. ter verificatie is ingediend is niet betwist en in essentie geldt dat ook voor de vraag of deze vordering als een concurrente vordering moet worden aangemerkt. De renvooiprocedure leent zich er niet voor een uitspraak te verkrijgen over een tegenvordering die de curator pretendeert te hebben op een schuldeiser die zijn, in essentie: onbetwiste, vordering ter verificatie heeft ingediend.
De 403-verklaring biedt geen grond voor achterstelling van de vordering van Plaid Inc. omdat deze verklaring door Plaid Beheer is afgegeven ten behoeve van alle crediteuren van Plaid Nederland, waaronder Plaid Inc., als de belangrijkste leverancier van Plaid Nederland.
De support letter, noch de onder 2.5 aangehaalde Going-concern-verklaring biedt grond voor de verlangde achterstelling, reeds omdat Plaid Inc. alle schulden van Plaid Beheer die opeisbaar zijn geworden in de periode tot 31 december 2002 heeft betaald of gefinancierd. Vorderingen die na die datum opeisbaar zijn geworden vallen niet onder de dekking van de support letter. De support letter, die wordt geregeerd door Amerikaans recht – het recht van de partij die de kenmerkende prestatie moet verrichten – is op 31 december 2002 van rechtswege vervallen. De support letter geldt niet voor alle crediteuren binnen het concern en deze strekt er slechts toe vast te leggen dat Plaid Inc. de intentie had financiële ondersteuning aan Plaid Beheer voort te zetten. Een afdwingbare verplichting is daarmee niet in het leven geroepen.
Het bepaalde in artikel 53 van de Faillissementswet (Fw) staat aan verrekening in de weg.
Er is ook overigens geen grond om de vordering van Plaid Inc. op Plaid Beheer achter te stellen bij de vorderingen van de overige concurrente crediteuren zodat deze als concurrente vordering behoort te worden erkend.
4 Het verweer tegen de vordering tot verificatie
Het verweer strekt ertoe dat de vorderingen van Plaid Inc. zullen worden erkend als bij de overige crediteuren achtergestelde vorderingen en subsidiair daartoe, dat de vorderingen, voor zover deze betrekking hebben op leveranties van handelsgoederen, zullen worden ontzegd, met veroordeling van Plaid Inc. in de kosten van de procedure.
[curator] q.q. heeft daartoe het volgende aangevoerd:
De support letter moet naar Nederlands recht worden beoordeeld, gelet op de nauwe verbondenheid met Nederland, waarbij mede van belang is dat de support letter is afgegeven in verband met de eisen die het Nederlandse vennootschapsrecht stelt aan de jaarrekening. Op de met die support letter verband houdende vorderingen is daarom eveneens Nederlands recht van toepassing. Aan de Nederlandse rechter komt rechtsmacht toe.
De tekst van de support letter laat geen andere uitleg toe, dan dat daarbij de verplichting in het leven is geroepen voldoende middelen te verstrekken om schulden die tot en met december 2002 opeisbaar worden te voldoen. Eventuele onduidelijkheden in de tekst van de support letter moeten in het nadeel van Plaid Inc. c.s. worden uitgelegd.
De (aard van de) support letter, waarbij externe crediteuren de waarborg kregen dat zij betaling zouden ontvangen, althans waardoor zij in die veronderstelling werden gebracht, strekt ertoe dat Plaid Inc. en de met haar in een groep verbonden vennootschappen geen aanspraak zouden maken op betaling van hun vorderingen zolang financiële steun nodig was om externe crediteuren te voldoen. Ten onrechte heeft Plaid Inc., als de topvennootschap van het concern, nagelaten te bevorderen dat Plaid Beheer en haar dochtermaatschappijen haar, Plaid Inc., zouden aanspreken tot betaling van de vorderingen die derden hadden op Plaid Beheer en Plaid Nederland.
Plaid Inc. heeft nog niet, en zeker niet ten volle, voldaan aan haar verplichtingen uit de support letter. De support letter heeft haar gelding behouden voor schulden aan externe crediteuren die uiterlijk op 31 december 2002 opeisbaar zijn geworden.
Omdat de support letter is aangeduid als Going-concern support letter, en deze dus ziet op het gehele concern, moet de support letter, mede gelet op de toegepaste consolidatie, geacht worden mede ten behoeve van Plaid Nederland te zijn afgegeven.
Achterstelling van vorderingen van groepsmaatschappijen kan worden aangemerkt als een vorm van nakoming van de verplichtingen die uit de support letter voortvloeien. Een andere uitkomst zou in strijd zijn met de redelijkheid en billijkheid.
Mochten er geen aanspraken (meer) ontleend kunnen worden aan de support letter, dan geldt dat Plaid Inc. onrechtmatig heeft gehandeld door het nalaten dat onder 4.3 is beschreven. Dusdoende heeft zij zich onvoldoende gelegen laten liggen aan de belangen van de schuldeisers van Plaid Beheer en Plaid Nederland. In dat geval is achterstelling van de vorderingen van groepsmaatschappijen een passende vorm van schadevergoeding ter zake van de niet-nakoming van de verplichtingen die voortvloeien uit de support letter.
Een en ander klemt temeer, nu een belangrijk deel van de groepsvorderingen is ontstaan door leveranties van incourante goederen door de Amerikaanse Plaid-vennootschappen. De vorderingen van Plaid Inc. en Plaid Enterprises vloeien daarom voort uit leveranties die onrechtmatig waren ten opzichte van de Nederlandse vennootschappen en deze worden daarom betwist.
Indien de verlangde achterstelling niet wordt verleend, beroept [curator] q.q. zich op verrekening. Indien Plaid Inc. wordt toegelaten als concurrent schuldeiser, lijdt Plaid Beheer schade tot het bedrag dat de overige schuldeisers niet betaald krijgen op hun vordering.
5 De vordering in voorwaardelijke reconventie
[curator] q.q. heeft, voor het geval het beroep op achterstelling van de vordering van Plaid Enterprises (in de zaak met rolnummer 05-3449) niet of niet geheel wordt gehonoreerd, gevorderd dat de rechtbank bij vonnis Plaid Inc. zal veroordelen aan [curator] q.q. een bedrag te betalen dat nodig is om de crediteuren (naar de rechtbank aanneemt: van Plaid Beheer) wier vorderingen tot en met 31 december 2002 opeisbaar zijn geworden volledig te voldoen.
Aan deze vordering heeft de curator, naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, de volgende stellingen ten grondslag gelegd:
Indien in de renvooiprocedure onder 05-3449 (Plaid Enterprises tegen [curator] q.q. in het faillissement van Plaid Beheer) het beroep van [curator] q.q. op achterstelling van de vorderingen van Plaid Enterprises niet wordt gehonoreerd, is er onvoldoende boedelactief in het faillissement van Plaid Beheer om de schuldeisers wier vorderingen opeisbaar zijn geworden in de periode tot en met 31 december 2002 (waaronder de vordering van Plaid Enterprises) te voldoen. Achterstelling van de vordering van Plaid Inc. is dan geen passende vorm van schadevergoeding.
Voor dat geval maakt [curator] q.q. aanspraak op nakoming door Plaid Inc. van haar verplichtingen uit de support letter, hetzij op betaling van een schadevergoeding door Plaid Inc. op grond van onrechtmatige daad, en dient Plaid Inc. geldmiddelen aan [curator] q.q. ter beschikking te stellen om externe crediteuren te kunnen voldoen.
6 Het verweer in voorwaardelijke reconventie
Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering.
Naast hetgeen Plaid Inc. in conventie heeft betoogd, heeft zij daartoe aangevoerd dat onduidelijk is waarop [curator] q.q. zijn aanspraken grondt en dat van wanprestatie onder de support letter geen sprake is. Voorts bestrijdt Plaid Inc. dat zij onrechtmatig heeft gehandeld jegens Plaid Beheer of haar gezamenlijke crediteuren.
Plaid Inc. biedt aan door overlegging van een Amerikaanse Legal opinion te bewijzen dat Plaid Beheer naar Amerikaans recht geen recht heeft betaling te vorderen onder de support letter.
7 De beoordeling
in conventie en in reconventie
Gelet op de samenhang tussen de vordering in conventie en de (voorwaardelijke) reconventie, zal de rechtbank deze zoveel mogelijk gezamenlijk behandelen.
Plaid Inc. heeft aan haar stelling dat [curator] q.q. onjuist dan wel oneigenlijk gebruik maakt van de renvooiprocedure geen gevolgtrekking verbonden. Niettemin wordt wat dat betreft nog als volgt overwogen. Met recht heeft [curator] q.q. zich tegenover die stelling op het standpunt gesteld dat hij zich met alle middelen rechtens mag verweren tegen de (ongeclausuleerde) erkenning van de omstreden vordering. Welbeschouwd komt bedoelde stelling van Plaid Inc. daarop neer, dat naar haar mening hetgeen [curator] q.q. ter betwisting van de betreffende vordering heeft aangevoerd niet in de weg kan staan aan onverkorte erkenning van die vordering als concurrente vordering. Dat standpunt zal hierna nader worden beoordeeld.
De voorwaarde waaronder de vordering in reconventie is ingesteld, te weten voor het geval het beroep op achterstelling van de vordering van Plaid Enterprises (in de zaak met rolnummer 05-3449) niet of niet geheel wordt gehonoreerd, is in vervulling gegaan, gelet op de inhoud van het heden door deze rechtbank in die zaak gewezen vonnis.
In de toelichting op de voorwaardelijke vordering in reconventie heeft [curator] q.q. gesteld dat achterstelling van de (restant)vordering van Plaid Inc. geen passende vorm van schadevergoeding is, indien het beroep op achterstelling van de vorderingen van Plaid Enterprises, te weten in de renvooiprocedure onder rolnummer 05-3449, niet ten volle wordt gehonoreerd.
De rechtbank leidt uit deze toelichting af dat, nu het door [curator] q.q. genoemde geval zich daadwerkelijk voordoet, ook in reconventie niet langer geoordeeld behoeft te worden over de vraag of er gronden zijn om bij wijze van schadevergoeding te komen tot achterstelling van de (restant)vordering zoals Plaid Inc. deze ter verificatie heeft ingediend in het faillissement van Plaid Beheer. Die vraag blijft dan ook verder rusten.
De rechtbank zal hierna beoordelen of de betwisting door [curator] q.q., voor zover deze niet berust op het uitgangspunt dat bij wijze van schadevergoeding aan de (restant)vordering van Plaid Inc. een achterstelling verbonden dient te worden, inderdaad aan erkenning van die vordering als concurrente vordering in de weg staat.
Bij de beoordeling van de vorderingen zoals deze door Plaid Inc. in deze renvooiprocedure zijn ingesteld, moet voorop worden gesteld dat de renvooiprocedure, voor zover thans van belang, ertoe strekt vast te stellen of de betreffende vordering al of niet met een daaraan verbonden een rangorde die de paritas creditorum doorbreekt dient te worden erkend in het faillissement van Plaid Beheer. Voor een verklaring voor recht, en voor veroordelingen op de wijze waarop deze in het petitum zijn geformuleerd, is daarom in deze renvooiprocedure geen plaats.
Bij de verdere beoordeling zal er echter vanuit worden gegaan dat het meerdere het mindere omvat, en zal worden bezien of de door Plaid Inc. in het faillissement van Plaid Beheer met een beroep op de 403-verklaring ingediende vordering van in totaal € 8.719.669,-- (dat is US$ 6.337.915,56), al of niet met een daaraan verbonden – of een daaraan te verbinden – achterstelling, dient te worden erkend, voor het deel van die vordering dat niet kan worden voldaan uit de boedel van Plaid Nederland. Uit de wijze waarop het debat tussen partijen zich in deze zaak heeft ontwikkeld, blijkt dat ook [curator] q.q. ervan uitgegaan is dat dit in essentie de vraag is die in deze zaak ter beoordeling voorligt.
Het bestaan en de omvang van de vorderingen zoals deze in de onderscheiden faillissementen zijn ingediend is op zichzelf, afgezien van het hierna te bespreken beroep op verrekening en de stelling dat de vorderingen deels niet voor verificatie in aanmerking komen omdat zij voorvloeien uit leveringen die onrechtmatig zijn, niet in geschil. Partijen worden in essentie verdeeld gehouden over de vraag of deze vorderingen dienen te worden erkend met toekenning van een lagere rangorde dan die van concurrent crediteur.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld of gebleken op grond waarvan kan worden aangenomen dat er sprake is van een achterstelling die rechtstreeks voortvloeit uit de aan die vorderingen ten grondslag liggende rechtsverhouding, of uit het daarop toepasselijke recht.
De grond voor achterstelling is – gelet op hetgeen hiervoor onder 7.4 tot en met 7.6 is overwogen: voor zover thans nog van belang – volgens [curator] q.q. gelegen in de support letter.
Vast staat dat de support letter door Plaid Inc. is afgegeven met het oog op de gewenste afgifte van een goedkeurende accountantsverklaring op de met toepassing van de continuïteitsgrondslag opgemaakte geconsolideerde jaarrekening van Plaid Beheer.
Wat betreft de vraag welk recht van toepassing is op de support letter, wordt als volgt overwogen. De support letter houdt geen rechtskeuze in. Bij gebreke van een rechtskeuze neemt de rechtbank bij beantwoording van de vraag naar het toepasselijk recht het volgende als uitgangspunt. Naar Nederlands internationaal privaatrecht is krachtens het bepaalde in artikel 2 van de Wet conflictenrecht corporaties (Wcc) op Plaid Beheer, zijnde een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid, opgericht naar Nederlands recht en met een statutaire zetel binnen Nederland, Nederlands recht van toepassing. Op grond van het bepaalde in artikel 3 onder b Wcc beheerst Nederlands recht in het verlengde daarvan ook het inwendig bestel van Plaid Beheer, en ook alle met dat inwendig bestel verband houdende onderwerpen. Uit de memorie van toelichting bij de Wcc volgt dat onder het ruim uit te leggen begrip 'onderwerpen die verband houden met dat inwendig bestel' mede de jaarrekening en het jaarverslag worden begrepen. Gelet op het ruime toepassingsbereik dat de wetgever heeft beoogd te geven aan het begrip 'het inwendig bestel c.a.' moet worden aangenomen dat daaronder ook dienen te worden begrepen de goedkeurende accountantsverklaring bij de jaarrekening alsmede de voorwaarden die de accountant in voorkomende gevallen kan verbinden aan zijn bereidheid om een dergelijke verklaring af te geven. Indien daarmee niet reeds is gegeven dat de support letter door Nederlands recht wordt geregeerd, als betreffend een onderwerp dat verband houdt met het inwendig bestel van Plaid Beheer, moet in ieder geval worden geoordeeld dat uit het geheel der omstandigheden blijkt dat de support letter zozeer nauwer is verbonden met Nederland dan met de staat Delaware, dat de laatste geen reële aanknopingswaarde heeft. Immers, de support letter is verlangd en afgegeven met het doel om hantering van de continuïteitsgrondslag toelaatbaar te maken bij het opstellen van de door Nederlands recht geregeerde jaarrekening van de naar Nederlands recht opgerichte en in Nederland zetelende Plaid Beheer. Er moet dan ook naar Nederlands recht beoordeeld worden welke betekenis toekomt aan de support letter.
Van achterstelling van vorderingen van Plaid Inc. of de met haar in een groep verbonden vennootschappen rept de support letter niet. Uit de, minder ver strekkende, verklaring omtrent de intenties van Plaid Inc. als financier zoals deze in de geconsolideerde jaarrekening 2000/2001 van Plaid Beheer is opgenomen, kan evenmin worden afgeleid dat de support letter achterstelling van vorderingen met zich brengt.
Er zijn geen feiten of omstandigheden gesteld die de slotsom kunnen wettigen dat niettemin een ruimere uitleg aan de tekst van de support letter behoort te worden gegeven. Ook uit de aard of kennelijke strekking van de support letter, te weten te voorkomen dat activa in de geconsolideerde jaarrekening van Plaid Beheer tegen liquidatiewaarde zouden moeten worden gewaardeerd, kan een dergelijke achterstelling niet worden ontleend.
Het ligt voorts niet in de rede dat de aanduiding van de support letter als ‘Going concern’ support letter tot een andere uitkomst zou kunnen leiden, nu uit die aanduiding, gelet op het doel waarmee de support letter is afgegeven, in redelijkheid niet anders kan worden afgeleid, dan dat ook daarmee tot uitdrukking is gebracht dat met die support letter aan Plaid Beheer een zekere status van continuïteit, van ‘going concern’, werd verschaft.
Anders dan op grond van het bepaalde in artikel 6:103 BW bij toekenning van schadevergoeding het geval is, kan de rechtbank niet tot een andere vorm van nakoming verplichten dan die, welke voortvloeit uit de rechtshandeling waarbij de verplichting tot nakoming in het leven is geroepen. Achterstelling kan ook, anders dan door [curator] q.q. betoogd, niet worden aangemerkt als een bij vonnis op te leggen vorm van nakoming van de verplichtingen uit de support letter, nu deze een daartoe strekkende verplichting niet behelst. Dat klemt temeer, nu in conventie slechts de vraag ter beoordeling voorligt of en zo ja in welke modaliteit ingediende vorderingen voor verificatie in aanmerking komen.
Niet voldoende is onderbouwd waarom leveringen van volgens de stellingen van [curator] q.q. incourante goederen door Plaid Inc. of Plaid Enterprises aan Plaid Nederland als onrechtmatig moeten worden aangemerkt en – in het bijzonder – waarom dat met zich zou brengen dat tegenover die leveringen geen betalingsverplichtingen meer zouden bestaan. Ook aan die stelling wordt daarom voorbijgegaan.
Voor zover thans nog van belang, heeft [curator] q.q. zich in conventie op verrekening beroepen voor het geval de rechtbank tot het oordeel komt dat achterstelling van de vordering van Plaid Inc. geen vorm van nakoming is. Tot die slotsom is de rechtbank gekomen, zoals volgt uit hetgeen in het voorgaande is overwogen. Aan dat beroep op verrekening is toegevoegd dat het wordt gedaan indien en voor zover de rechtbank tot het oordeel komt dat er geen verplichtingen meer voortvloeien uit de support letter. Dat is de vraag die (mede) in reconventie ter beoordeling voorligt. Omtrent die vraag wordt het volgende overwogen.
Beoordeeld naar het toepasselijke Nederlandse recht kan uit de tekst van de support letter kan niet meer of anders worden afgeleid, dan dat Plaid Inc. zich bij die tot het bestuur van Plaid Beheer gerichte verklaring ertoe heeft verbonden de nodige financiële ondersteuning aan Plaid Beheer te verschaffen om haar in staat te stellen haar schulden te voldoen zoals deze opeisbaar worden in de periode die eindigt op 31 december 2002. Feiten of omstandigheden die tot een andere uitleg van de support letter zouden kunnen leiden, die erop neerkomt dat Plaid Inc. daarbij geen afdwingbare verplichtingen jegens Plaid Beheer op zich heeft genomen, zijn gesteld noch gebleken. Weliswaar heeft Plaid Inc. in dit verband nog in algemene zin aangevoerd dat uit jurisprudentie en literatuur omtrent patronaatsverklaringen valt op te maken dat dergelijke verklaringen allesbehalve harde verplichtingen omvatten, doch uit de betrekkelijk schaarse Nederlandse literatuur en jurisprudentie op dit gebied valt veeleer af te leiden, dat het antwoord op de vraag óf een patronaatsverklaring afdwingbare verplichtingen met zich brengt, in vergaande mate afhangt van de inhoud van die verklaring, die kan variëren van een in algemene bewoordingen geformuleerde geruststellende tekst tot een op borgtocht gelijkende zekerheid. Een en ander zal daarom steeds beoordeeld moeten worden aan de hand van de inhoud van de betreffende verklaring en de omstandigheden van het geval. Die waardering heeft de rechtbank geleid tot de slotsom zoals hiervoor omschreven.
Het door Plaid Inc. meer specifiek aangehaalde arrest van het gerechtshof ’s-Gravenhage van 11 oktober 2005, JOR 2005, 309 wijst naar het oordeel van de rechtbank evenmin uit dat Plaid Beheer geen aanspraken (meer) kan ontlenen aan de support letter. In die zaak ging het niet om een patronaatsverklaring die terbeschikkingstelling van middelen tot voldoening van tot een zekere datum opeisbaar geworden schulden betrof, maar om een minder specifiek geformuleerde verklaring waarbij de moedermaatschappij op zich nam haar dochtervennootschap c.a. alle noodzakelijke ondersteuning te geven om al haar verplichtingen na te komen en haar werkzaamheden voort te zetten gedurende twaalf maanden na ondertekening van die verklaring. Voorts is een wezenlijk verschil met de onderhavige zaak, dat het in de door het hof berechte zaak ging om een dochtermaatschappij die al enkele jaren geen deel meer uitmaakte van de betreffende groep.
De slotsom moet daarom zijn dat Plaid Inc. met de afgifte van de support letter inderdaad een afdwingbare verplichting jegens Plaid Beheer op zich heeft genomen die met zich brengt dat Plaid Beheer nog steeds aanspraak heeft op een zodanige financiële ondersteuning door Plaid Inc. dat zij in staat zal zijn haar schulden te voldoen, voor zover deze uiterlijk op 31 december 2002 opeisbaar zijn geworden.
De omstandigheid dat Plaid Inc. en Plaid Enterprises het voortbestaan van Plaid Beheer c.s. nog enige tijd mogelijk hebben gemaakt door niet onmiddellijk betaling van eigen vorderingen op Plaid Beheer en/of Plaid Nederland te verlangen, zou op zichzelf wel als vorm van ondersteuning van die vennootschappen aangemerkt kunnen worden. Dat brengt echter niet met zich dat Plaid Inc. daarmee heeft voldaan aan haar verplichtingen uit hoofde van de support letter. Deze strekt immers verder: niet het vooralsnog afzien van betalingen, of, bijvoorbeeld, achterstelling van eigen vorderingen is de verplichting die Plaid Inc. op zich nam; het gaat om het zonodig daadwerkelijk verstrekken van middelen om tot 31 december 2002 opengevallen schulden te voldoen. Gesteld noch gebleken is dat Plaid Inc. aan die verplichting heeft voldaan.
Hetgeen hiervoor is overwogen, leidt in conventie tot de slotsom dat niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder een beroep op verrekening is gedaan, zodat dit beroep verder geen bespreking meer behoeft.
De omstandigheid dat in reconventie geoordeeld moet worden over de vraag of op Plaid Inc. nog verplichtingen jegens Plaid Beheer rusten uit hoofde van de support letter, maakt de vaststelling dat Plaid Inc. een (restant)vordering op Plaid Beheer heeft die in aanmerking komt voor erkenning als concurrente schuld in haar faillissement niet tot een onredelijke of onbillijke uitkomst.
In conventie behoort de (restant)vordering die Plaid Inc. ter verificatie heeft ingediend in het faillissement van Plaid Beheer, nu daaraan ook overigens niets in de weg staat, bij eindvonnis alsnog te worden erkend en wel voor een bedrag van in totaal € 8.719.669,-- (zijnde US$ 6.337.915,56), althans voor een zodanig bedrag als na ontvangst van de uitdeling in het faillissement van Plaid Nederland nog van deze vordering resteert.
Wat betreft de omvang van de – op zichzelf toewijsbaar te oordelen – vordering in reconventie overweegt de rechtbank nog het volgende. Plaid Inc. zal op grond van de uit de support letter voortvloeiende verplichtingen een zodanige betaling aan [curator] q.q. ten behoeve van de boedel van Plaid Beheer dienen te doen, dat daarmee de onbetaald gebleven schulden die tot en met 31 december 2002 opeisbaar zijn geworden voldaan kunnen worden. Daarbij gaat het niet alleen om ‘directe’ vorderingen op Plaid Beheer, maar ook om tot en met die datum opeisbaar geworden vorderingen van schuldeisers van Plaid Nederland waarvoor zij krachtens de 403-verklaring hoofdelijk aansprakelijk is.
Bij gelegenheid van het pleidooi is nog wel betwist dat [curator2] q.q. de bevoegdheid toekwam om namens de gezamenlijke schuldeisers van Plaid Nederland met een beroep op de 403-verklaring een restantvordering ter verificatie in te dienen in het faillissement van Plaid Beheer en aangevoerd dat [curator] q.q. de niet zelfstandig onder de 403-verklaring ingediende vorderingen van de lijst van voorlopig erkende crediteuren zou dienen te schrappen. Bij die gelegenheid is echter ook namens Plaid Inc. en Plaid Enterprises meegedeeld dat die vordering ter verificatievergadering niet is betwist, zodat in dit geding op de voet van het bepaalde in artikel 121 lid 4 Fw van die erkenning moet worden uitgegaan.
Mede gelet op het door Plaid Inc. bij pleidooi geuite bezwaar dat onduidelijk is welke van de vorderingen van crediteuren van Plaid Nederland door de 403-verklaring worden gedekt en gelet op de omstandigheid dat het petitum van de vordering in reconventie weliswaar bepaalbaar, maar niet bepaald is, zal de rechtbank [curator] q.q. in de gelegenheid stellen, zoveel mogelijk gespecificeerd en met bescheiden onderbouwd opgave te doen van de onbetaald gebleven vorderingen op Plaid Beheer zoals deze tot en met 31 december 2002 opeisbaar zijn geworden, alsmede van de onbetaald gebleven vorderingen op Plaid Nederland zoals deze tot en met 31 december 2002 opeisbaar zijn geworden en waarvoor Plaid Beheer krachtens de 403-verklaring hoofdelijk aansprakelijk is. Plaid Inc. zal vervolgens in de gelegenheid worden gesteld daarop bij antwoordakte te reageren.
Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en in reconventie, zal iedere verdere beslissing in afwachting van die aktenwisseling worden aangehouden. Wellicht ten overvloede tekent de rechtbank daarbij aan dat zij het heel wel voor mogelijk houdt dat partijen op basis van hetgeen in dit vonnis al is overwogen en beslist, tot een minnelijke regeling zullen kunnen komen.
Voor het geval dat een minnelijke regeling niet haalbaar mocht zijn, acht de rechtbank termen aanwezig, mede gelet op de omstandigheid dat in de aanverwante zaken heden eindvonnis is gewezen, in deze zaak in conventie en in reconventie de mogelijkheid van tussentijds hoger beroep open te stellen.
8 De beslissing
De rechtbank,
in reconventie:
- verwijst de zaak naar de rol van woensdag 18 juni 2008 met het doel als hiervoor onder 7.29 omschreven;
in conventie en in reconventie:
houdt iedere (verdere) beslissing aan;
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld en dat daartoe het eindvonnis niet behoeft te worden afgewacht.
Dit vonnis is gewezen door mrs J.C.A.T. Frima, A.J.P. van Essen en C. Bouwman.
Uitgesproken in het openbaar.
196/1729/1659