Jurisprudentie
BD4521
Datum uitspraak2008-06-10
Datum gepubliceerd2008-06-19
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/286 WWB
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-06-19
RechtsgebiedBijstandszaken
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/286 WWB
Statusgepubliceerd
Indicatie
Ambtshalve toetsing bevoegdheid. Ontheffing verleend van arbeidsverplichtingen tot bepaalde datum om (alsnog) opleiding te kunnen voltooien.
Uitspraak
07/286 WWB
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
op het hoger beroep van:
[Appellante] (hierna: appellante),
tegen de uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Middelburg van 1 december 2006, 06/1191 en 06/1230 (hierna: aangevallen uitspraak),
in het geding tussen:
appellante
en
het Dagelijks Bestuur van de Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren (hierna: Dagelijks Bestuur)
Datum uitspraak: 10 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Als gevolg van de inwerkingtreding van de Gemeenschappelijke Regeling Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren oefent het Dagelijks Bestuur de taken en bevoegdheden in het kader van de Wet werk en bijstand (WWB) uit die voorheen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg (hierna: College) werden uitgeoefend.
Namens appellante heeft mr. K.M. Moeliker, advocaat te Middelburg, hoger beroep ingesteld.
Het Dagelijks Bestuur heeft een verweerschrift ingediend en nadere stukken aan de Raad gezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 april 2008. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. J. Wouters, advocaat te Middelburg. Het Dagelijks Bestuur heeft zich laten vertegenwoordigen door H.C. Hofman, werkzaam bij de Sociale Dienst Walcheren.
II. OVERWEGINGEN
De Raad gaat uit van de volgende in dit geding van belang zijnde feiten en omstandigheden.
Bij besluit van 11 oktober 2002 heeft het College appellante meegedeeld dat voor haar ingevolge artikel 113 van de Algemene bijstandswet (Abw) arbeidsverplichtingen gelden en dat aan haar, in verband met het volgen van de MBO-opleiding SPW, ontheffing wordt verleend van de verplichtingen om te trachten werk in dienstbetrekking te vinden en om passend werk te aanvaarden. Daarbij is aangetekend dat appellante na het afronden van het praktijkgedeelte van de opleiding niet langer van de zojuist genoemde verplichtingen is ontheven en dat zij vervolgens ondersteuning zal krijgen van een re-integratiebedrijf. Voorts heeft het College er op gewezen dat onderdeel van de voor appellante geldende verplichtingen is het trajectplan dat in overleg met haar is opgesteld.
Bij brief van 19 april 2005 heeft het College appellante mededeling gedaan van de omzetting van haar uitkering ingevolge de Abw naar bijstand ingevolge de Wet werk en bijstand (WWB). Daarbij is aan appellante voorts (onder meer) mededeling gedaan van de voor haar ingevolge artikel 9 van de WWB en artikel 5 van de Reïntegratieverordening Wet Werk en Bijstand gemeente Middelburg geldende arbeidsverplichtingen.
Bij besluit van 20 juni 2006 heeft het Dagelijks Bestuur aan appellante opnieuw mededeling gedaan van de voor haar geldende arbeidsverplichtingen. In dat besluit is voorts het volgende opgenomen: “Tevens stellen wij u in de gelegenheid een betaalde stageplaats te zoeken zodat u uw laatste jaar aan de M.B.O. – SPW kunt voltooien. Indien u hierin voor 1 september 2006 niet slaagt, zal u worden aangemeld bij een re-integratiebedrijf met de opdracht te onderzoeken of u in aanmerking komt voor een gesubsidieerde werkplek.”
Bij besluit van 12 september 2006 heeft het Dagelijks Bestuur het tegen het besluit van 20 juni 2006 gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de voorzieningenrechter, onder meer, het beroep tegen het besluit van 12 september 2006 ongegrond verklaard.
Appellante heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraak gekeerd, voor zover daarbij het beroep ongegrond is verklaard.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
De Raad overweegt met betrekking tot de vraag of het besluit van 12 september 2006 bevoegd is genomen allereerst - ambtshalve - het volgende.
Ten tijde van het nemen van dit besluit was van kracht de Gemeenschappelijke Regeling Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren. Uit de gedingstukken is gebleken dat de voorzitter van het Dagelijks Bestuur heeft beslist op het bezwaar gericht tegen het besluit van 20 juni 2006. De bevoegdheid om te beslissen op het onderhavige bezwaarschrift berust echter bij het Dagelijks Bestuur. Het besluit van 12 september 2006 is dus niet bevoegd genomen. Aangezien de voorzieningenrechter dit niet heeft onderkend, dient de aangevallen uitspraak te worden vernietigd. De Raad zal het beroep tegen het besluit van 12 september 2006 gegrond verklaren en dat besluit wegens strijd met de wet vernietigen.
Met het oog op een definitieve beslechting van het geschil heeft de Raad gevraagd deze zaak aan het Dagelijks Bestuur voor te leggen. Uit een op 24 april 2008 door de Raad ontvangen faxbericht van de Sociale Dienst Walcheren blijkt dat het Dagelijks Bestuur het besluit van 12 september 2006 alsnog voor zijn rekening heeft genomen. Daarvan uitgaande zal de Raad vervolgens bezien of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit in stand kunnen worden gelaten.
Ingevolge artikel 9, eerste lid, onder a, van de WWB is de belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan 65 jaar verplicht naar vermogen algemeen geaccepteerde arbeid te verkrijgen en deze te aanvaarden, waaronder begrepen registratie als werkzoekende bij de Centrale organisatie werk en inkomen. Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het College, indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn, in individuele gevallen tijdelijk ontheffing verlenen van een verplichting als bedoeld in het eerste lid.
Vanaf 19 april 2005 golden voor appellante de arbeidsverplichtingen volledig. Bij dat besluit is immers niet opnieuw ontheffing van een of meer van deze verplichtingen verleend. Uit de gedingstukken leidt de Raad af dat dit mede verband hield met het feit dat appellante destijds al geruime tijd feitelijk niet meer de opleiding volgde als bedoeld in het besluit van 11 oktober 2002.
De Raad begrijpt het besluit van 20 juni 2006 aldus, dat het Dagelijks Bestuur appellante met het oog op de mogelijkheid van het (alsnog) voltooien van de MBO-opleiding SPW ontheffing heeft verleend van de in dat besluit onder a) en c) genoemde verplichtingen, welke ontheffing zou aflopen op 1 september 2006 indien appellante er voor die datum niet in zou slagen een betaalde stageplaats in het kader van die opleiding te vinden.
Met de voorzieningenrechter is de Raad van oordeel dat niet gezegd kan worden dat het Dagelijks bestuur niet in redelijkheid tot dit besluit heeft kunnen komen. Daarbij neemt de Raad evenals de voorzieningenrechter in aanmerking de voorgeschiedenis van dit besluit, waaruit blijkt dat appellante in de gelegenheid is gesteld de opleiding SPW te volgen, dat appellante intensief is begeleid, en dat zij zich in ieder geval vanaf het voorjaar van 2006 al had kunnen richten op afronding van de opleiding in het nieuwe studiejaar. Met het besluit van 20 juni 2006 heeft appellante van het Dagelijks Bestuur een laatste kans gekregen om de opleiding te voltooien. Bij het voorgaande tekent de Raad nog aan dat, anders dan appellante heeft aangenomen, onder een betaalde stageplaats wordt begrepen een werkplek waarvoor een stagevergoeding wordt gegeven. Het College heeft er terecht op gewezen dat uit het besluit van 20 juni 2006 niet kan worden afgeleid dat het moest gaan om een arbeidsplaats met een regulier loon.
Gelet op het voorgaande ziet de Raad aanleiding de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit van 12 september 2006 in stand te laten.
Al hetgeen appellante verder heeft aangevoerd, heeft de Raad niet tot een ander oordeel gebracht.
De Raad ziet aanleiding om het Dagelijks Bestuur te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze kosten worden begroot op € 644,-- in beroep en op € 666,70 in hoger beroep wegens verleende rechtsbijstand en reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het besluit van 12 september 2006;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven;
Veroordeelt het Dagelijks Bestuur in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 1.310,70, te betalen door de Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren aan de griffier van de Raad;
Bepaalt dat de Intergemeentelijke Sociale Dienst Walcheren aan appellante het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 143,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter, en C. van Viegen en J.J.A. Kooijman als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van N.L.E.M. Bynoe als griffier, uitgesproken in het openbaar op 10 juni 2008.
(get.) K. Zeilemaker.
(get.) N.L.E.M. Bynoe.
OA