Jurisprudentie
BD4111
Datum uitspraak2008-06-05
Datum gepubliceerd2008-06-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4096 WUBO
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-06-17
RechtsgebiedSociale zekerheid
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamCentrale Raad van Beroep
Zaaknummers07/4096 WUBO
Statusgepubliceerd
Indicatie
Afwijzing verzoek om herziening. Geen nieuwe feiten of omstandigheden. Uit het rapport blijkt slechts een andere interpretatie van reeds bekende ziekteverschijnselen.
Uitspraak
07/4096 WUBO
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 17 van de Beroepswet in samenhang met artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht op het verzoek van:
[Appellant] (hierna: appellant),
om herziening van de uitspraak van de Raad van 21 juni 2007, nr. 06/5499 WUBO
Datum uitspraak: 5 juni 2008
I. PROCESVERLOOP
Appellant heeft de Raad bij schrijven van 10 juli 2007 verzocht om herziening van bovenvermelde uitspraak, naar welke uitspraak hierbij wordt verwezen.
De Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad (verder: verweerster) is als partij in het geding waarin die uitspraak was gewezen van het verzoek om herziening in kennis gesteld en heeft een afschrift ontvangen van de daartoe ingediende stukken.
Het verzoek is behandeld ter zitting van 15 mei 2008. Appellant is verschenen en verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. T.R.A. Dircke, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. OVERWEGINGEN
1.1. Op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in samenhang met artikel 17 van de Beroepswet, kan een onherroepelijk geworden uitspraak van de Raad, op verzoek van een partij, worden herzien op grond van feiten of omstandigheden die:
a. hebben plaatsgevonden vóór de uitspraak;
b. bij de indiener van het verzoekschrift vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn, en
c. waren zij bij de Raad eerder bekend geweest, tot een andere uitspraak zouden hebben kunnen leiden.
1.2. Volgens vaste rechtspraak van de Raad is het (bijzonder) rechtsmiddel van herziening niet gegeven om, anders dan op grond van enig nieuw feit of enige nieuwe omstandigheid als hiervoor bedoeld, een hernieuwde discussie over de betrokken zaak te voeren en evenmin om een discussie over de betrokken uitspraak te openen.
2.1. Op 27 december 2005 heeft appellant, nadat diverse malen eerder op medische gronden afwijzend was beslist op zijn aanvragen tot erkenning als burger-oorlogs-slachtoffer in de zin van de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet), opnieuw een aanvraag ingediend voor een uitkering of toeslag op grond van de Wet. Verweerster heeft hierop bij besluit van 7 maart 2006 afwijzend beslist, welk besluit na bezwaar is gehandhaafd bij besluit van verweerster van 14 september 2006. Het door appellant tegen laatstgenoemd besluit ingestelde beroep is bij de uitspraak van de Raad waarvan thans herziening wordt verzocht ongegrond verklaard.
2.2. Appellant heeft ter onderbouwing van zijn verzoek om herziening van deze uitspraak aangevoerd dat sprake is van nieuw gebleken feiten of omstandigheden van vóór deze uitspraak, waardoor die uitspraak geen stand meer kan houden. In dit kader heeft appellant in het geding gebracht een op appellants eigen verzoek uitgebracht rapport van de psychiater N.M.J. van Veelen en de arts-assistent Z. Xu van 16 mei 2007.
3. De Raad overweegt als volgt.
3.1. Bij de uitspraak van 21 juni 2007 heeft de Raad onder meer het volgende overwogen:
“ De Raad stelt vast dat appellant bij zijn herzieningsverzoek en in bezwaar tegen het besluit op dat verzoek geen nieuwe, zijn gezondheidstoestand betreffende, medische gegevens heeft ingebracht waaruit nu wel een verband zou blijken tussen de bij appellant aanwezige psychische klachten en zijn oorlogservaringen. Blijkens de door appellant thans overgelegde gegevens uit de behandelende sector, waaronder recente informatie van de door appellant geconsulteerde psychiater, dr. A.J. Tholen, zijn ten aanzien van de psychische problemen van appellant verschillende diagnosen gesteld: een persoonlijk-heidsstoornis en schizofrenie. De medisch adviseur van verweerster heeft naar het oordeel van de Raad overtuigend onderbouwd dat deze beide aandoeningen elkaar qua symptomen overlappen en dat deze aandoeningen duidelijk niet zijn aan te merken als aan de oorlogservaringen te relateren problematiek.”
3.2. Appellant stelt thans dat uit het onder 2.2 genoemde psychiatrisch rapport van 16 mei 2007, welk rapport op 10 juli 2007 aan appellant ter hand is gesteld, blijkt dat hij niet aan schizofrenie lijdt.
4. De Raad is van oordeel dat het door verzoeker overgelegde rapport geen feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb bevat. Uit dit rapport blijkt slechts een andere interpretatie van reeds bekende ziekteverschijnselen. Dit kan niet worden gezien als nieuw feit als bedoeld in artikel 8:88 van de Awb.
5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het verzoek om herziening moet worden afgewezen.
6. De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb inzake vergoeding van proceskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep;
Recht doende:
Wijst het verzoek om herziening af.
Deze uitspraak is gedaan door A. Beuker-Tilstra als voorzitter en G.L.M.J. Stevens en H.R. Geerling-Brouwer als leden. De beslissing is, in tegenwoordigheid van M. van Berlo als griffier, uitgesproken in het openbaar op 5 juni 2008.
(get.) A. Beuker-Tilstra.
(get.) M. van Berlo.
HD