Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD4049

Datum uitspraak2008-05-07
Datum gepubliceerd2008-06-16
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Rotterdam
Zaaknummers278035 / HA ZA 07-367
Statusgepubliceerd


Indicatie

Uitleg overeenkomst, tegenbewijs, beroep op redelijkheid en billijkheid, verrekening, opschorting.


Uitspraak

Uitspraak Rechtbank Rotterdam Sector civiel recht Zaak-/rolnummer: 278035 / HA ZA 07-367 Uitspraak: 7 mei 2008 VONNIS van de enkelvoudige kamer in de zaak van: de stichting STICHTING INTERNATIONALE BASEBALL EVENEMENTEN NEDERLAND, gevestigd te Nieuwegein, eiseres in conventie, verweerster in reconventie, procureur mr. A.P.M. Henket, advocaat mr. T.J.P. Jager te Haarlem, - tegen - de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [gedaagde], gevestigd te Rotterdam, gedaagde in conventie, eiseres in reconventie, procureur mr. O.E. Meijer, advocaat mr. L.F. Jansen te Hoofddorp. Partijen blijven hierna aangeduid als "SIBEN" respectievelijk "[gedaagde]". 1 Het verloop van het geding De rechtbank heeft kennisgenomen van de volgende stukken: dagvaarding d.d. 5 februari 2007, met producties; conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in reconventie, met producties; tussenvonnis van deze rechtbank d.d. 9 mei 2007, waarbij een comparitie van partijen is gelast; conclusie van antwoord in reconventie; proces-verbaal van de comparitie van partijen, gehouden op 9 oktober 2007; akte aan de zijde van SIBEN, met producties; akte aan de zijde van [gedaagde], met een productie. 2 De vaststaande feiten in conventie en in reconventie Als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of onvoldoende gemotiveerd weersproken, gelet ook op de in zoverre niet betwiste inhoud van de in het geding gebrachte producties, staat tussen partijen – voor zover van belang – het volgende vast: 2.1 SIBEN en [gedaagde] zijn overeengekomen dat [gedaagde] in opdracht van SIBEN de reclame-uitingen zou vervaardigen voor het WK baseball 2005. 2.2 In het kader van deze overeenkomst zijn er een aantal besprekingen geweest – onder andere op 20 januari 2005 – tussen [persoon 1] namens SIBEN en [persoon 2] en [persoon 3] namens [gedaagde]. 2.3 [gedaagde] heeft met betrekking tot de overeenkomst vier offertes uitgebracht, te weten op 12 februari 2005, 14 april 2005, 9 juni 2005 en 12 augustus 2005. Laatstgenoemde offerte is door [gedaagde] uitgevoerd. 2.4 In de offerte van 12 augustus 2005 is een sponsorafspraak opgenomen die – voor zover van belang – als volgt luidt: “(…) Op basis van deze aangepaste opdracht bieden wij de volgende sponsoring aan: (…) Smart keert op basis van nacalculatie na het WK een extra bedrag uit aan SIBEN van 9% van de totale netto omzet, gemaakt door Smart tijdens het WK (…)”. Onder de offerte van 12 augustus 2005 staat een handtekening van [gedaagde], statutair directeur van [gedaagde]. SIBEN heeft deze offerte ontvangen, maar niet ondertekend. 2.5 Op 6 maart 2006 heeft SIBEN aan [gedaagde] een factuur verzonden met – voor zover van belang – de volgende inhoud: “(…) Omschrijving factuur - 9% commissie over € 168.000 (netto omzet) € 15.120,00 (…) Subtotaal € 15.120,00 19% BTW € 2.872,80 Totaal € 17.992,80 (…)”. 3 De vordering in conventie De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad [gedaagde] te veroordelen tot betaling van € 17.992,80, vermeerderd met de buitengerechtelijke incassokosten ad € 788,40 en de wettelijke rente vanaf 6 maart 2006, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van het geding. Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft SIBEN aan de vordering de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 3.1 Op grond van de overeengekomen sponsorafspraak is [gedaagde] verplicht een bedrag ter hoogte van 9% van de totale netto omzet aan SIBEN te betalen. Onder totale netto omzet dient te worden verstaan de totale bruto omzet minus de btw. Een percentage van 9% over de totale netto omzet van € 168.000,-, levert een bedrag op van € 17.992,80 inclusief btw. [gedaagde] heeft dit bedrag onbetaald gelaten. 3.2 Omdat [gedaagde] toerekenbaar tekortgeschoten is in de nakoming van haar verbintenis, heeft SIBEN buitengerechtelijke incassokosten moeten maken. SIBEN maakt aanspraak op vergoeding van deze kosten en vordert in dit kader een bedrag van € 788,40. 3.3 SIBEN maakt aanspraak op de wettelijke rente vanaf 6 maart 2006. 4 Het verweer in conventie Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van SIBEN in de kosten van het geding. [gedaagde] heeft daartoe het volgende aangevoerd: 4.1 De offerte van 12 augustus 2005 is nooit door SIBEN ondertekend, zodat de daarin vermelde sponsorafspraak is komen te vervallen. 4.2 Uitleg van de overeenkomst leidt tot de conclusie dat partijen met de sponsorafspraak hebben beoogd dat [gedaagde] aan SIBEN een extra bedrag zou uitkeren ter hoogte van 9% van de totale netto winst, in plaats van de totale netto omzet. Dit blijkt onder meer uit het begrip nacalculatie, wat impliceert dat 9% van de totale netto winst is overeengekomen. Omzet behoeft immers geen nacalculatie. Onder het begrip netto omzet op basis van nacalculatie dient dan ook te worden verstaan bruto omzet minus btw en minus alle kosten. Voorts is het ongebruikelijk bij het maken van een sponsorafspraak een percentage van de totale netto omzet overeen te komen. Daarnaast zou 9% van de totale netto omzet neerkomen op een buitensporig hoog bedrag. 4.3 Tijdens de bespreking van 20 januari 2005 is met [persoon 1] namens SIBEN expliciet besproken dat [gedaagde] met de sponsorafspraak beoogde dat zij aan SIBEN een extra bedrag zou uitkeren ter hoogte van 9% van de netto winst. 4.4 De rechtsgevolgen van de uitleg van de overeenkomst zoals SIBEN die voorstaat, is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar omdat [gedaagde] gratis (extra) werkzaamheden voor SIBEN heeft verricht en goederen aan SIBEN heeft geleverd ter waarde van € 4.725,-. 4.5 [gedaagde] is aan SIBEN een bedrag verschuldigd ter hoogte van 9% van de netto winst, zijnde € 3.677,49. Ten aanzien van dit bedrag beroept [gedaagde] zich op verrekening met het bedrag dat zij in reconventie van SIBEN vordert. 5 De vordering in reconventie De vordering luidt – verkort weergegeven – om bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad SIBEN te veroordelen tot betaling van € 8.413,30, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid, met veroordeling van SIBEN in de kosten van het geding. Aan deze vordering heeft [gedaagde] naast hetgeen in conventie als verweer is aangevoerd, de volgende stellingen ten grondslag gelegd: 5.1 In het kader van de overeenkomst heeft [gedaagde] in opdracht van SIBEN meerwerk verricht voor een bedrag van € 8.413,30. SIBEN is dit bedrag aan [gedaagde] verschuldigd. 5.2 [gedaagde] maakt aanspraak op de wettelijke rente vanaf het moment van opeisbaarheid. 6 Het verweer in reconventie Het verweer strekt tot afwijzing van de vordering, met veroordeling bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad van [gedaagde] in de kosten van het geding. Naast hetgeen SIBEN in conventie heeft betoogd, heeft zij daartoe het volgende aangevoerd: 6.1 SIBEN erkent de verschuldigdheid van het bedrag van € 8.413,30, maar heeft haar verbintenis tot betaling van dit bedrag opgeschort omdat [gedaagde] weigert het bedrag van € 17.992,80 te voldoen. Zodra [gedaagde] aan haar betalingsverplichting jegens SIBEN voldoet, zal SIBEN op haar beurt haar verbintenis tot betaling van € 8.413,30 nakomen. 6.2 Gelet op deze opschorting, betwist SIBEN de verschuldigdheid van de wettelijke rente. 7 De beoordeling in conventie 7.1 SIBEN heeft nakoming gevorderd van een sponsorafspraak die tussen partijen zou zijn overeengekomen. Ter onderbouwing van deze afspraak heeft zij verwezen naar de offerte van 12 augustus 2005. Deze offerte is door [gedaagde] opgesteld naar aanleiding van voorafgaande besprekingen en vervolgens verstuurd naar SIBEN. SIBEN heeft deze offerte weliswaar niet ondertekend, zij heeft haar wel ontvangen en behouden. Daar komt bij dat in de offertes van 12 februari 2005, 14 april 2005 en 9 juni 2005 eveneens een sponsorafspraak was opgenomen, waarvan laatstgenoemde offerte door SIBEN schriftelijk was geaccepteerd. [gedaagde] heeft de offerte van 12 augustus 2005 uitgevoerd, zonder dat SIBEN daartegen heeft geprotesteerd. De in deze offerte vermelde afspraken – de sponsorafspraak daaronder begrepen – worden dan ook geacht te zijn overeengekomen, omdat SIBEN dit aanbod van [gedaagde] stilzwijgend heeft aanvaard. 7.2 Tussen partijen staat vast dat [gedaagde] op grond van de overeengekomen sponsorafspraak in ieder geval verplicht is aan SIBEN een bedrag van € 3.677,49 te betalen. Dit bedrag is gelijk aan 9% van de netto winst die [gedaagde] heeft gemaakt tijdens het WK baseball 2005. SIBEN heeft echter aangevoerd dat [gedaagde] op grond van deze afspraak aan haar een bedrag van € 17.992,80 is verschuldigd, zijnde 9% van de netto omzet die [gedaagde] heeft gemaakt. [gedaagde] heeft de verschuldigdheid van het extra bedrag van € 14.315,31 gemotiveerd betwist en zich daarbij op het standpunt gesteld dat de overeengekomen sponsorafspraak niet op de door SIBEN voorgestane wijze dient te worden uitgelegd. Gelet op deze gemotiveerde betwisting, rust ingevolge artikel 150 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering de bewijslast van feiten en omstandigheden rond het tot stand komen van de overeenkomst die de door haar voorgestane uitleg aannemelijk maken in beginsel op SIBEN. SIBEN heeft zich immers op de rechtsgevolgen van deze uitleg beroepen. 7.3 Tussen partijen is in geschil hoe de overeengekomen sponsorafspraak dient te worden uitgelegd. Bij de beantwoording van de vraag hoe een partijafspraak moet worden uitgelegd, komt het niet alleen aan op een zuiver taalkundige uitleg van het contract, maar tevens op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan elkaars verklaringen en gedragingen mochten toekennen en op wat zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. 7.4 De bewoordingen van de in de offerte opgenomen sponsorafspraak betreffen naar het oordeel van de rechtbank niet een voor misverstand vatbare uitdrukking. Ingevolge artikel 2:377 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) dient onder netto-omzet te worden verstaan de opbrengst minus kortingen en dergelijke en minus over de omzet geheven belastingen. Gemaakte kosten vallen hier niet onder. Deze opvatting wordt eveneens gehanteerd in het economisch verkeer. Het begrip nacalculatie doet hier niet aan af. Ook met betrekking tot de omzet kan de precieze hoogte immers pas achteraf worden vastgesteld. De bewoordingen van de in de offerte opgenomen sponsorafspraak – en daarbij in aanmerking genomen dat [gedaagde] deze offerte zelf heeft opgesteld – maken de door SIBEN voorgestane uitleg van deze afspraak voorshands zodanig aannemelijk, dat het op de weg van [gedaagde] ligt daartegen tegenbewijs te leveren. De rechtbank zal [gedaagde] dan ook in de gelegenheid stellen tegenbewijs te leveren tegen de voorshands aannemelijk geachte stelling dat de tussen partijen overeengekomen sponsorafspraak aldus dient te worden uitgelegd dat [gedaagde] aan SIBEN een bedrag verschuldigd is ter hoogte van 9% van de totale netto omzet, bestaande uit de totale bruto omzet minus btw. 7.5 Indien [gedaagde] niet slaagt in het haar opgedragen tegenbewijs, komt vast te staan dat de overeengekomen sponsorafspraak op de door SIBEN voorgestane wijze dient te worden uitgelegd. Voor die situatie heeft [gedaagde] aangevoerd dat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid de rechtsgevolgen van deze sponsorafspraak onaanvaardbaar maken. 7.6 Op grond van artikel 6:248 lid 2 BW kan een tussen partijen als gevolg van de overeenkomst geldende regel niet van toepassing worden verklaard, indien dit in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn. Hiervan is slechts sprake indien een beroep op een regel in flagrante strijd komt met de redelijkheid en billijkheid. De rechtbank is van oordeel dat de door [gedaagde] aangevoerde feiten een dergelijke beslissing niet rechtvaardigen. [gedaagde] heeft op eigen initiatief (extra) werkzaamheden verricht voor SIBEN en goederen geleverd aan SIBEN. Het ligt niet in de rede hier in deze procedure op terug te komen middels een beroep op de redelijkheid en billijkheid. In de situatie dat komt vast te staan dat de overeengekomen sponsorafspraak op de door SIBEN voorgestane wijze dient te worden uitgelegd, zal de rechtbank dit beroep van [gedaagde] dan ook verwerpen. Aangezien [gedaagde] – afgezien van de hiervoor besproken verweren – de hoogte van de gevorderde hoofdsom van € 17.992,80 niet heeft weersproken, staat in dat geval vast dat zij dit bedrag aan SIBEN verschuldigd is. 7.7 [gedaagde] heeft geen verweer gevoerd tegen de gevorderde wettelijke rente vanaf 6 maart 2006. Aangezien [gedaagde] in ieder geval enig bedrag aan SIBEN verschuldigd is, zal over dit bedrag ook de wettelijke rente dienen te worden betaald, vanaf genoemde datum. 7.8 Ten aanzien van het toewijsbare bedrag heeft [gedaagde] een beroep gedaan op verrekening met het bedrag dat zij in reconventie van SIBEN vordert. Of [gedaagde] een gerechtvaardigd beroep op verrekening toekomt, hangt af van de uitkomst van de vordering in reconventie die hieronder zal worden behandeld. in reconventie 7.9 Tussen partijen staat vast dat SIBEN aan [gedaagde] een bedrag verschuldigd is ter hoogte van € 8.413,30. In beginsel is de reconventionele vordering dan ook toewijsbaar. SIBEN heeft zich echter op opschorting van de nakoming van haar verbintenis tot betaling van dit bedrag beroepen. 7.10 Op grond van artikel 6:52 BW komt een schuldenaar een gerechtvaardigd beroep op opschorting toe indien hij een opeisbare vordering op zijn wederpartij heeft, de wederpartij haar verbintenis niet nakomt en er tussen de verbintenis van de schuldenaar en zijn vordering op de wederpartij voldoende samenhang bestaat om opschorting te rechtvaardigen. 7.11 Vast staat dat SIBEN op [gedaagde] een opeisbare vordering heeft. De hoogte van deze vordering is afhankelijk van de bewijslevering in conventie. Of SIBEN een gerechtvaardigd beroep op opschorting van haar gehele verbintenis tot betaling van € 8.413,30 toekomt, hangt dan ook af van de uitkomst in conventie. in conventie en in reconventie 7.12 Iedere verdere beslissing wordt aangehouden. 8 De beslissing De rechtbank, in conventie alvorens verder te beslissen, draagt [gedaagde] op het tegenbewijs tegen de voorshands aannemelijk geachte stelling dat de overeenkomst aldus dient te worden uitgelegd dat [gedaagde] verplicht is aan SIBEN een bedrag te betalen ter hoogte van 9% van de totale netto omzet, bestaande uit de totale bruto omzet minus btw; bepaalt dat indien [gedaagde] dit tegenbewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, deze zullen worden gehoord in het gebouw van deze rechtbank voor de rechter mr. M.C. Franken; bepaalt dat de procureur van [gedaagde] binnen twee weken na vonnisdatum aan de rechtbank - sector civiel recht, afdeling planningsadministratie, kamer E 12.43, Postbus 50954, 3007 BR Rotterdam - opgave moet doen van de voor te brengen getuigen en de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in de maanden mei, juni en juli 2008 en dat de procureur van SIBEN binnen dezelfde termijn opgave moet doen van de verhinderdata van de betrokkenen aan zijn zijde in dezelfde periode, waarna dag en uur van de verhoren zullen worden bepaald; bepaalt dat het aan de hand van de opgaven vastgestelde tijdstip, behoudens dringende redenen, niet zal worden gewijzigd; in reconventie houdt iedere verdere beslissing aan. Dit vonnis is gewezen door mr. M.C. Franken. Uitgesproken in het openbaar. 1906/1580