Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD3295

Datum uitspraak2008-04-17
Datum gepubliceerd2008-06-05
RechtsgebiedHandelszaak
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof 's-Gravenhage
Zaaknummers07/717
Statusgepubliceerd
SectorVoorzieningenrechter


Indicatie

Beantwoording van de vraag of het auteursrecht (op beelden) is overgedragen.


Uitspraak

GERECHTSHOF ‘s-GRAVENHAGE Sector handel Rolnummer : 07/717 Rolnummer Rechtbank : 68975/KG ZA 07-50 arrest van de vijfde civiele kamer d.d. 17 april 2008 inzake Imgro China B.V., gevestigd te Helvoirt (gemeente Haaren), appellante, hierna te noemen: Imgro, procureur: mr. E. Grabandt, tegen 1. [geïntimeerde 1], wonende te [woonplaats] [land], hierna te noemen: [geïntimeerde 1], 2. de vennootschap naar Belgisch recht [geïntimeerde 2], gevestigd te [vestigingsplaats] [land],, hierna te noemen: [geïntimeerde 2], geïntimeerden, hierna tezamen te noemen: [geïnitimeerden], procureur: mr. R.A. Kaarls. Verloop van het geding Bij exploot van 31 mei 2007 is Imgro in hoger beroep gekomen van het tussen partijen gewezen vonnis van de Voorzieningenrechter in de rechtbank Dordrecht van 3 mei 2007. Daarbij heeft Imgro zeven grieven tegen het vonnis waarvan beroep aangevoerd, welke door [geïntimeerden] bij memorie van antwoord zijn bestreden. Op 6 maart 2008 hebben partijen de zaak doen bepleiten, Imgro door mr. A.J. van den Hoven en [geïntimeerden] door mr. E.R. Butin Bik, beiden aan de hand van pleitnotities die aan het procesdossier zijn toegevoegd. Na intrekking van het daartegen gerichte bezwaar zijdens [geïntimeerden] zijn voorts aan het procesdossier toegevoegd de producties 7 tot en met 18 zijdens Imgro, welke bij akte d.d. 6 maart 2008 in het geding zijn gebracht. Vervolgens hebben partijen, Imgro onder overlegging van haar procesdossier, arrest gevraagd. Beoordeling van het beroep 1. Behoudens voor wat betreft hetgeen is aangevoerd in de grieven 1 en 2, zijn de feiten, weergegeven in r.o. 2.1-2.3 van het vonnis waarvan beroep, niet weersproken, zodat ook het hof voorshands van die feiten uitgaat. Overeenkomstig het gestelde in de grieven 1 en 2, dat door [geïntimeerden] wordt onderschreven, gaat het hof er voorts vanuit dat [geïntimeerde 2] de onderhavige beelden zowel aan consumenten, als aan de tussenhandel levert en de beelden koopt bij meerdere Chinese fabrieken, waaronder Timbron Carving Factory. 2. Kern van het geschil in hoger beroep is de stelling van Imgro dat [geïntimeerden], door - in de stukken nader aangeduide - beelden uit China te importeren en in Nederland en België - kort gezegd - te verhandelen, inbreuk maakt op het aan haar, Imgro, toekomende auteursrecht op die beelden, dan wel zich terzake schuldig maakt aan slaafse nabootsing. Ter onderbouwing van die stelling voert Imgro aan dat de betreffende beelden exclusief voor haar zijn ontworpen en vervaardigd en voor het eerst door haar in Nederland en België openbaar zijn gemaakt, zonder daarbij de naam van de maker te vermelden. Het verweer van [geïntimeerde 1] (in privé) houdt in dat hij zich niet bezig houdt met bedoelde import en verhandeling. [geïntimeerden] voeren aan dat, nu het om beelden gaat die in geheel China en door een ieder uit catalogi te bestellen zijn, geen sprake kan zijn van een auteursrecht daarop, in elk geval niet ten gunste van Imgro. Zij bestrijden in dat kader tevens dat Imgro de betreffende beelden voor het eerst openbaar heeft gemaakt. Voorts stellen [geïntimeerden] dat, voor zover al sprake zou zijn van auteursrecht, dit niet aan Imgro toekomt, maar aan de heer [directeur-grootaandeelhouder Imgro], dan wel één van de andere vennootschappen van deze. Imgro stelt dat alle intellectuele eigendomsrechten terzake van de beelden aan haar zijn overgedragen; [geïntimeerden] bestrijden dat. Tenslotte bestrijden [geïntimeerden] dat sprake is van slaafse nabootsing: zij wijzen erop dat zij de beelden niet namaken, maar slechts uit een catalogus bestellen. 3. Ten aanzien van het beroep van Imgro op aan haar toekomend auteursrecht oordeelt het hof voorshands als volgt. In het midden kan blijven of de heer [directeur-grootaandeelhouder Imgro], directeur-grootaandeelhouder van Imgro, dan wel enige aan Imgro gelieerde vennootschap auteursrecht op de betreffende beelden toekomt. Op grond van het door Imgro als productie 18 in hoger beroep overgelegde overzicht (een lijst “eerste openbaarmaking Imgro” waarop beelden en data van inkoopfacturen zijn genoemd) en de als producties 11 tot en met 17 overgelegde facturen van Imgro aan afnemers en “notariële verklaringen van bewaarneming” (van foto’s van de beelden), acht het hof voorshands aannemelijk dat het gaat om beelden die zijn vervaardigd en ingekocht – en in Nederland openbaar gemaakt - voor 5 juli 2005, de datum waarop Imgro is opgericht. Imgro heeft wel gesteld dat het auteursrecht (en andere intellectuele eigendomsrechten) op de beelden aan haar zijn overgedragen, maar terzake niet de door artikel 2 Auteurswet vereiste akte overgelegd. Mede gelet op de uitdrukkelijke en herhaalde betwisting van de gestelde overdracht door [geïntimeerden], had dat wel op haar weg gelegen. Ook anderszins heeft Imgro de door haar gestelde overdracht onvoldoende aannemelijk gemaakt. In dit verband is van belang dat van de overgelegde facturen en paklijsten geen ervan aan Imgro is gericht, respectievelijk van haar afkomstig is, ook niet die welke van na 5 juli 2005 dateren. Ook de als productie 9 door Imgro overgelegde schriftelijke, ongedateerde en kennelijk tot de heer [directeur-grootaandeelhouder Imgro]gerichte verklaring – ter zitting is bevestigd dat met “[voornaam]” de heer [directeur-grootaandeelhouder Imgro]is bedoeld - kan niet tot de conclusie leiden dat voorshands voldoende aannemelijk is dat aan Imgro auteursrecht op de beelden toekomt. 4. Imgro stelt nog dat sommige unieke modellen na de datum van haar oprichting exclusief voor haar zijn ontworpen en vervaardigd, zodat ten aanzien van die modellen in elk geval het auteursrecht aan haar toekomt. Imgro heeft deze stelling echter niet nader geconcretiseerd, noch onderbouwd. Uit de door haar geproduceerde stukken, waaronder het als productie 18 overgelegde overzicht (dat als laatste datum van inkoopfactuur 1 juni 2005 en als laatste datum van registratie bij de notaris 3 juni 2005 vermeldt), alsmede de als producties 6, 8, en 10 tot en met 12 overgelegde facturen en pakbonnen (waarvan niet één afkomstig is van, respectievelijk gericht is aan Imgro) volgt de juistheid van bedoelde stelling in elk geval niet. 5. Imgro heeft bij pleidooi nog aangevoerd – “ten overvloede” - dat te haren gunste in elk geval sprake is van een stilzwijgende licentie met betrekking tot de door haar bedoelde beelden (pleitnota sub 1.6). Ook deze stelling heeft zij echter op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt. Voor zover al sprake zou zijn van een licentie geldt dat artikel 27a van de Auteurswet de licentiehouder niet de bevoegdheid verleent om een verbod te vorderen. Ten aanzien van de vorderingen tot schadevergoeding en het afleggen van rekening en verantwoording geldt dat Imgro, tegenover de betwisting terzake door [geïntimeerden], onvoldoende heeft gesteld om te kunnen aannemen dat zij een spoedeisend belang bij deze vorderingen heeft. 6. Het, bij pleidooi in hoger beroep, eveneens “ten overvloede” gedane beroep op de artikelen 23 Auteurswet en 6:251 BW kan evenmin slagen. In de eerste plaats heeft Imgro, mede in het licht van de in r.o. 3 besproken stukken, onvoldoende gesteld waaruit (voorshands) zou moeten worden afgeleid dat de beelden waar het om gaat eigendom zijn (geworden) van Imgro. Voor zover dat al anders zou zijn geldt dat artikel 23 van de Auteurswet de eigenaar van een werk bepaalde bevoegdheden verleent in zijn verhouding tot de auteursrechthebbende. Daartoe behoort niet het recht om tegen derden op te treden. Zonder nadere onderbouwing, welke ontbreekt, valt voorts niet in te zien dat Imgro aan het bepaalde in artikel 6:251 BW het recht zou kunnen ontlenen om in rechte tegen [geïntimeerden] op te treden. 7. Op grond van het bovenstaande komt het hof dan ook voorshands tot het oordeel dat, voor zover de vorderingen van Imgro zijn gebaseerd op een gesteld auteursrecht, deze niet voor toewijzing in aanmerking komen. Daarbij geldt, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dat de in de grieven 1 en 2 bepleite correctie op de door de Voorzieningenrechter vastgestelde feiten, hoewel onderschreven door [geïntimeerden], niet tot vernietiging kan leiden en dat grief 4 faalt. De grieven 5 en 6, die tot uitgangspunt nemen dat aan Imgro auteursrecht toekomt met betrekking tot (enkele van de) beelden, kunnen gelet op het voorgaande evenmin slagen. 8. Het beroep op slaafse nabootsing kan evenmin tot toewijzing van de vorderingen van Imgro leiden, reeds omdat voorshands niet aannemelijk is geworden dat de beelden waar het om gaat kunnen worden beschouwd als een product van Imgro, noch dat zij, bestaand vanaf 5 juli 2005, investeringen heeft gedaan in de opbouw van de collectie. Ook grief 7 faalt derhalve. 9. Gelet op het voorgaande behoeft grief 3 geen bespreking. Ten overvloede overweegt het hof dat Imgro, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door [geïntimeerden], voorshands niet aannemelijk heeft gemaakt dat de heer [geïntimeerde 1] in privé de beelden waar het om gaat verhandelt. 10. De slotsom luidt dat het hoger beroep ongegrond is en dat het vonnis waarvan beroep dient te worden bekrachtigd. Daarbij zal Imgro als de in het ongelijk gestelde partij in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld. 3. Beslissing Het hof bekrachtigt het vonnis waarvan beroep; veroordeelt Imgro in de kosten van het hoger beroep, welke kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerden] worden begroot op € 300,- aan griffierecht en € 2.682,- aan salaris voor de procureur (3 punten in tarief II); verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad. Dit arrest is gewezen door mrs. A.D. Kiers-Becking, T.H. Tanja-van den Broek en M.Y. Bonneur, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 april 2008 in aanwezigheid van de griffier.