Jurisprudentie
BD3273
Datum uitspraak2008-05-27
Datum gepubliceerd2008-06-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.910084-05
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2008-06-05
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Zwolle
Zaaknummers07.910084-05
Statusgepubliceerd
Indicatie
bewijs
uitkeringsfraude
strafmaatmotivering
Uitspraak
RECHTBANK ZWOLLE – LELYSTAD
Sector Strafrecht – Politierechter
Parketnummer : 07.910084-05
Uitspraak : 27 mei 2008
Vonnis in de zaak van:
het openbaar ministerie
t[verdachte]rdachte],
[geboortedatum],
[w[adres].
Het onderzoek ter terechtzitting heeft plaatsgevonden op 13 mei 2008. De verdachte is verschenen, bijgestaan door mr. K.D. Regter, advocaat te Lelystad.
De strafzaak tegen verdachte is gelijktijdig behandeld met de strafzaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (parketnummer 07.910085-05.
De officier van justitie, mr. C. Bollen, heeft ter terechtzitting de veroordeling van beide verdachten gevorderd tot een taakstraf, bestaande uit een werkstraf voor de duur van 110 uren, indien niet of niet naar behoren verricht te vervangen door 55 dagen hechtenis.
TENLASTELEGGING
De verdachte is ten laste gelegd dat:
(volgt tenlastelegging)
BEWIJS
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen de verdachte ten laste is gelegd, met dien verstande dat:
(volgt bewezenverklaring; zie aangehechte kopie dagvaarding)
De politierechter overweegt ter zake voornoemde bewezenverklaring het navolgende.
Door de verdediging is primair aangevoerd dat het aanvraagformulier voor de aanvraag tot bijzondere bijstand in het dossier ontbreekt. De raadsman van verdachte heeft daarin gelijk, maar aangezien in de tenlastelegging niet is uitgegaan van valsheid in geschrift als bedoeld in artikel 225 van het Wetboek van Strafrecht, doch van artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht, inhoudende dat verdachte heeft nagelaten tijdig de benodigde gegevens te vertrekken als bedoeld in artikel 65 van de Algemene Bijstandswet en/of artikel 17 van de Wet Werk en Bijstand, kan dat niet leiden tot de bepleite vrijspraak. Door verdachte is ook niet aangevoerd dat zij wel melding heeft gemaakt van samenwoning of het voeren van een gezamenlijke huishouding met de medeverdachte, maar zij stelt zich op het standpunt dat geen sprake is van een dergelijke situatie. Dat is dan ook de vraag die in dit geding ter beantwoording voorligt.
Aan de verdediging kan worden toegegeven dat het onderzoek naar de feitelijke situatie niet altijd even zorgvuldig en nauwkeurig is verlopen, doch dit laat onverlet dat de politierechter van oordeel is dat er in de beschikbare gegevens voldoende bewijs is te vinden dat een gezamenlijke huishouding is gevoerd vanaf december 2004.
Zo heeft verdachte bij al haar aanvragen aangegeven op [adres], welke woning in eigendom toebehoort aan de medeverdachte. Verdachte heeft vanaf augustus 2004 ook ingeschreven gestaan op dit adres, zij het met een korte onderbreking. Weliswaar wordt gesteld dat verdachte de woning huurt, maar deze stelling mist overtuigingskracht. Er is niet gebleken dat verdachte huur betaalt. Voor een door de medeverdachte gepleegde opzegging van de huurovereenkomst wordt ook aangevoerd dat er een huurachterstand is. Deze opzegging dateert overigens van december 2005, maar blijkt nog steeds niet geëffectueerd, en kan derhalve evenmin overtuigen.
De medeverdachte heeft in de desbetreffende periode ingeschreven gestaan op het adres van de moeder van verdachte en vervolgens op het adres van zijn ouders. Uit de verklaring van zijn ouders blijkt echter niet van feitelijk verblijf aldaar, ook niet uit later gewijzigde verklaring. Ook uit de verklaring van de moeder van verdachte kan niet worden afgeleid dat de medeverdachte daar heeft gewoond. Wel zegt zij dat zij tegen de medeverdachte heeft gezegd dat hij zich aldaar wel zou kunnen inschrijven. Over de reden van de inschrijving aldaar heeft de politierechter geen helderheid kunnen verkrijgen. De door verdachte aangegeven stalking van haar ex, [betrokkene] kan slechts dan als verklaring dienen ingeval er sprake zou zijn van een zeer nauwe relatie tussen haar en de medeverdachte, terwijl die nu juist wordt bestreden. Ter zitting heeft de medeverdachte verklaard dat hij na de verkoop van zijn woning in [woonplaats] bij zijn zuster is gaan wonen, maar uit de gecorrigeerde verklaring van de partner (vriend) van zijn zus, [betrokkene], blijkt dat het hem wel was toegestaan hun adres als postadres te gebruiken, maar dat hij niet mocht veinzen dat hij daar woonde. In de toezendingsbrief van die gewijzigde verklaring stelt [betrokkene] voorts dat hij de medeverdachte in de afgelopen jaren (tijdens familiebijeenkomsten) zeer sporadisch gezien en gesproken heeft. Hoewel deze zin op zich voor verschillende uitleg vatbaar is, kan uit de samenhang met de bovenaangehaalde zinsnede uit zijn verklaring bepaald niet worden begrepen dat de medeverdachte in de desbetreffende periode woonachtig is geweest bij zijn zus.
De medeverdachte ontving verder een (deel) van zijn post op het adres [adres], waarvoor geen ratio kan worden gevonden, anders dan dat de medeverdachte daar zijn hoofdverblijf had. Ook bij zijn werkgever heeft de medeverdachte het adres [adres] te Lelystad opgegeven, naar zijn zeggen vanwege een treinabonnement, maar ook hier ontbreekt enige ratio, indien dit niet het werkelijke verblijfadres van de medeverdachte zou zijn.
Verder blijkt een grote mate van financiële verwevenheid tussen de beide verdachten (en de moeder van verdachte). Zo is de auto op naam van de medeverdachte grotendeels in gebruik bij verdachte en gebruikt zij een telefoon die op naam staat van Timtop, het bedrijf van de medeverdachte. Ook de verzekering van de woning [adres], alsmede van de inboedel wordt betaald door de medeverdachte.
Ook feitelijk blijkt een nauwe verwevenheid in het doen en laten van verdachte en de medeverdachte. Zo heeft de medeverdachte verklaard dat verdachte hem heeft verzorgd toen hij in 2003 lange tijd ziek was en dat hij omgekeerd, verdachte heeft verzorgd in 2004 tijdens haar ziekte. Medeverdachte heeft verder verklaard dat hij meebetaalt aan de boodschappen (het eten), omdat hij ook daar eet en eten meeneemt naar zijn werk. Het is volgens hem verdachte die doorgaans kookt. Hij stofzuigt en strijkt de was. Gelet op de nadere verhoren van de verbalisanten bij de rechter commissaris, ziet de politierechter geen reden te twijfelen aan de verklaringen van medeverdachte terzake.
Zijn verklaring dat hij alleen in de [adres] aanwezig is ten behoeve van de kinderen, die de medeverdachte kennelijk papa noemen, wordt gelogenstraft door de observaties. De observaties voor 22 december 2005 zal de politierechter buiten beschouwing laten omdat daar toen nog geen toestemming voor was verleend. Uit de observaties blijkt dat de medeverdachte ook ’s nachts in de woning aanwezig is, ook terwijl verdachte en de kinderen afwezig zijn. Dat de observaties onjuist zouden zijn, gelet op de ter zitting overgelegde aanwezigheidsregistratie van de werkgever van de medeverdachte, vermag de politierechter niet in te zien, nu de observaties en de data van deze registratie een tijdsverschil van een jaar vertonen.
Verder is er buurtonderzoek verricht, waarbij de buren aangeven de bewoners van [adres] te kennen als [verdachte] en [verdachte] (de voornamen van verdachten). Niet valt in te zien dat de getuigen dit niet uit eigen wetenschap hebben verklaard. De politierechter is derhalve van oordeel dat er in de ten laste gelegde periode sprake is geweest van het voeren van een gezamenlijke huishouding en dat verdachte daarvan ten onrechte geen melding heeft gemaakt.
Van het meer of anders ten laste gelegde zal de verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.
STRAFBAARHEID
Het bewezene levert op:
In strijd met een hem bij wettelijk voorschrift opgelegde verplichting opzettelijke nalaten tijdig de benodigde gegevens te verstrekken, terwijl dat kan strekken tot bevoordeling van zichzelf of een ander en terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat de gegevens van belang zijn voor de vaststelling van zijn recht op een verstrekking of tegemoetkoming dan wel voor de hoogte of de duur van een dergelijke verstrekking of tegemoetkoming, strafbaar gesteld bij artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht.
Het feit en de verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden gebleken zijn die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.
OPLEGGING VAN STRAF OF MAATREGEL
Ten aanzien van de strafoplegging heeft de raadsman betoogd dat geen concrete berekening is gemaakt van het benadelingsbedrag. De politierechter ziet geen grond voor de deswege door de Officier van Justitie bepleite aanhouding en zal er bij de strafoplegging ten voordele van verdachte rekening mee houden dat het in casu gaat om een schatting.
Verder is door de raadsman terecht aangevoerd dat er bij de strafoplegging rekening gehouden dient te worden met de richtlijnen zoals die ten tijde van het gepleegde delict golden en dat er niet zoals de Officier kennelijk voor ogen staat, uitgegaan dient te worden van de thans geldende richtlijn.
Dat verdachte aan dyslexie lijdt ziet de politierechter niet als relevant gegeven bij de oplegging van de straf, evenmin als de zorg over 3 minderjarige kinderen, welke zorg verdachte immers kan delen met de medeverdachte. Dat verdachte ook overigens niet in staat zou zijn tot het verrichten van een werkstraf is niet gebleken.
Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, acht de rechtbank de na te noemen beslissing passend.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank rekening gehouden met een de verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie d.d. 6 juli 2008.
BESLISSING
Het ten laste gelegde is bewezen zoals hiervoor aangegeven en levert het strafbare feit op, zoals hiervoor vermeld. De verdachte is deswege strafbaar.
Het meer of anders ten laste gelegde is niet bewezen en de verdachte wordt daarvan vrijgesproken.
De rechtbank legt aan verdachte op een taakstraf, te weten een werkstraf voor de duur van 70 uren.
De rechtbank beveelt dat voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet of niet naar behoren verricht de werkstraf wordt vervangen door 35 dagen hechtenis, althans een aantal dagen hechtenis dat evenredig is aan het niet verrichte aantal uren werkstraf.
Aldus gewezen door mr. G. Blomsma, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. N. van Olst- van Esch, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 27 mei 2008.