Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD2302

Datum uitspraak2008-05-21
Datum gepubliceerd2008-05-26
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Roermond
Zaaknummers04/660111-07
Statusgepubliceerd


Indicatie

Drugslab te Well. 4 jaar gevangenisstraf wegens het betrokken zijn bij de productie van tientallen kilo’s amfetamine en het terugwinnen van tientallen kilo’s amfetamine. Vrijspraak witwassen.


Uitspraak

RECHTBANK ROERMOND Parketnummer : 04/660111-07 Uitspraak d.d. : 21 mei 2008 TEGENSPRAAK VONNIS van de rechtbank Roermond, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: naam : [J.S.] voornamen : [J.S.] geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats] adres : [adres] plaats : [woonplaats] thans gedetineerd in [detentieadres] 1. Het onderzoek van de zaak Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 11 april 2008 en 15 mei 2008. 2. De tenlastelegging De verdachte staat terecht ter zake dat: 1. hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 31 augustus 2006 te Well, in elk geval in de gemeente Bergen (L), althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende MDA en/of MDMA (3,4 methyleendioxymethamfetamine) en/of N-ethyl MDA en/of amfetamine en/of tenamfetamine en/of brolamfetamine, in elk geval (telkens) (een) middel(en) als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet; (art. 2 juncto 10 van de Opiumwet) 2. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007 in de gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I; (art. 2 Opiumwet) 3. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007 in de gemeente Haarlemmermeer, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij die wet behorende lijst I (art. 2 Opiumwet) 4. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007 te Well, in elk geval in de gemeente Bergen (L) en/of te Wanssum, in elk geval in de gemeente Meerlo-Wanssum en/of in de gemeente Asten, althans in Nederland tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk heeft bereid of bewerkt of verwerkt of afgeleverd of verstrekt of vervoerd of aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; (art. 2 Opiumwet) 5. hij in of omstreeks de periode van 01 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 te Well, in elk geval in de gemeente Bergen (L) en/of in de gemeente Asten, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande uit [De L.] en/of [V.] en/of [F.S.] en/of [M.S.] en/of [van der P.] en/of [H.] en/of een of meer ander(en), welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het (meermalen) (telkens) opzettelijk binnen en/of buiten het grondgebied van Nederland brengen en/of het bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, vervoeren, vervaardigen of aanwezig hebben van middelen of een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; (art. 140 Wetboek van Strafrecht) 6. hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2006 tot en met 3 juli 2007, te Well, in elk geval in de gemeente Bergen (L) en/of in de gemeente Asten, althans in Nederland, een voorwerp, te weten (een) hoeveelhe(i)d(en) geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen), heeft verworven of voorhanden heeft gehad, of heeft overgedragen of heeft omgezet, en/of van een voorwerp, te weten (een) hoeveelhe(i)d(en) geld (afkomstig uit de handel in verdovende middelen), gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat geld - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf; (art. 420bis Wetboek van Strafrecht) Voor zover in de tenlastelegging kennelijke schrijffouten of misslagen voorkomen, zijn die in deze weergave van de tenlastelegging door de rechtbank verbeterd. De verdachte is door deze verbetering, zoals uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, niet in de verdediging geschaad. 3. De geldigheid van de dagvaarding De raadsman heeft ter terechtzitting d.d. 11 april 2008 bij het onder 6 tenlastegelegde feit als subsidiair verweer gevoerd dat de dagvaarding nietig behoort te worden verklaard. De raadsman heeft daartoe aangevoerd dat ten aanzien van dit feit geen zaakdossier is opgemaakt. Verspreid over het hele dossier zijn handelingen zichtbaar die in theorie als witwastransacties zouden kunnen worden aangemerkt Naar de mening van de raadsman is het voeren van de verdediging onder deze omstandigheden onbegonnen werk. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat steller van de tenlastelegging ernstig te kort is geschoten in het zo nauwkeurig mogelijk omschrijven van het strafbare feit. De rechtbank is van oordeel dat het niet uitwerken van de witwasverdenking in een apart zaaksdossier geen reden is om een dagvaarding nietig te verklaren. Ook overigens is de rechtbank niet gebleken van gebreken in de dagvaarding die zouden moeten leiden tot nietigheid. Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de dagvaarding aan alle wettelijke eisen voldoet en dus geldig is. 4. De bevoegdheid van de rechtbank Krachtens de wettelijke bepalingen is de rechtbank bevoegd van het ten laste gelegde kennis te nemen. 5. De ontvankelijkheid van de officier van justitie De raadsman heeft ter terechtzitting d.d. 11 april 2008 bij pleidooi de niet ontvankelijkheid van het openbaar ministerie bepleit. Hij heeft daartoe - kort samengevat - aangevoerd dat de politie tijdens een van de verhoren van de medeverdachte [H.] door [H.] op de hoogte is gebracht van het feit dat [H.] een brief had geschreven welke bestemd was voor zijn advocaat. De verhorende politieambtenaren hebben [H.] toen gevraagd of ze deze brief mochten lezen, hetgeen [H.] goed vond, waarna de brief als bijlage bij het proces-verbaal van verhoor is gevoegd en deel is gaan uitmaken van het dossier. Naar de mening van de raadsman had de politie niet naar de inhoud van deze brief mogen vragen en had de politie bedoelde brief niet aan het dossier mogen toevoegen nu deze brief immers vertrouwelijke informatie bevatte en bestemd was voor de advocaat van [H.]. De politie had de brief vanwege de omstandigheid dat [H.] zich op dat moment in beperkingen bevond moeten doorsturen naar de advocaat van [H.]. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt daartoe het volgende. Uit het proces-verbaal van politie Limburg-Noord, Divisie regionale recherche Onderzoek 7 CBO 03 blijkt dat medeverdachte [H.] voor het eerst op 3 juli 2007 door de politie is verhoord. [H.] heeft zich van het begin af coöperatief opgesteld en diverse bekennende verklaringen achter elkaar afgelegd. Op 9 juli 2007 heeft hij helemaal openheid van zaken gegeven door tevens de echte namen te noemen van zijn mededaders waaronder de naam van verdachte [J.S.]. Op 12 juli 2007 omstreeks 15.05 uur verklaart [H.], zoals blijkt uit het door de verbalisanten [verbalisant 1], brigadier van politie, en [verbalisant 2], inspecteur van politie, opgemaakt proces-verbaal van dat verhoor, direct nadat hem de cautie is gegeven het volgende (pagina 927 van het doorgenummerde proces-verbaal): “Ik overhandig U een brief, gericht aan rechtshulp advocaten, gedateerd 6 juli 2007. Ik had deze brief in een gesloten enveloppe gedaan en nu bij U geopend. Ik ben van mening dat U de inhoud van deze brief mag en eigenlijk moet weten. Deze brief was bedoeld om te verzenden. Ik wilde deze eigenlijk al verzenden voordat ik opening van zaken zou gaan geven. Deze brief is echter blijven liggen en nu ik de openheid heb gegeven, overhandig ik de brief nu aan U. Ik heb deze brief geschreven op de eerste dag dat ik in het Huis van Bewaring in [detentieplaats] ben aangekomen. (…) Ik zou dan ook graag zien dat de brief als bijlage aan mijn verklaring wordt gehecht. Dit ter completering van mijn verklaringen en om te voegen in Uw dossier”. De inhoud spreekt voor zich”. De rechtbank is gelet op het vorenstaande van oordeel dat in dit geval niet gesproken kan worden van vertrouwelijke informatie, noch van communicatie tussen een verdachte en zijn advocaat. Door zelf deze informatie zichtbaar te maken heeft [H.] het vertrouwelijke karakter van de brief in kwestie opgeheven. [H.] heeft zelf bewust het initiatief genomen om informatie uit deze brief voor de politie zichtbaar te maken. Hij heeft dat eerst gedaan nadat hij in de voorafgaande periode tegenover de verhorende rechercheurs meerdere (uitvoerige) bekennende verklaringen had afgelegd. Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn overigens geen omstandigheden gebleken die aan de ontvankelijkheid van de officier van justitie in de weg staan. De officier van justitie kan dus in de vervolging worden ontvangen. 6. Schorsing der vervolging Bij het onderzoek ter terechtzitting zijn geen gronden voor schorsing der vervolging gebleken. 7. Bewijsoverwegingen 7.1 Standpunten van de officier van justitie en de verdediging De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 11 april 2008 gevorderd dat de verdachte ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde zal worden vrijgesproken en dat verdachte van het onder 1, 2, 4, 5 en 6 ten laste gelegde zal worden bewezen verklaard. De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. De raadsman heeft ter terechtzitting d.d.11 april 2008 als verweer gevoerd dat artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering is geschonden nu van de op 18 september 2007 plaatsgevonden doorzoeking in het bedrijfspand aan de [adres] te Weert door de opsporingsambtenaren niet ten spoedigste een proces-verbaal is opgemaakt. Naar de mening van de raadsman kan dit vormverzuim niet worden hersteld door het ruim een half jaar na de doorzoeking door de officier van justitie eigenhandig opgemaakt “herstel proces-verbaal”. De raadsman concludeert primair tot bewijsuitsluiting en subsidiair tot een aanzienlijke strafreductie. De rechtbank constateert met de raadsman dat het vormvoorschrift van artikel 152 van het Wetboek van Strafvordering hier inderdaad is geschonden. De rechtbank zal in tegenstelling tot hetgeen de raadsman heeft betoogd hieraan geen consequenties verbinden. 7.2 Vrijspraakoverwegingen van de rechtbank De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen hetgeen aan de verdachte sub 2, 3 en 6 is ten laste gelegd. De rechtbank overweegt met betrekking tot deze vrijspraken het volgende. Ten aanzien van feit 2 (invoer cocaïne) is de rechtbank van oordeel dat in het dossier onvoldoende bewijs voorhanden is waaruit de directe betrokkenheid van verdachte bij dit feit kan worden afgeleid. Met betrekking tot feit 3 (uitvoer van cocaïne) zijn in het dossier onvoldoende aanwijzingen te vinden dat deze cocaïne bestemd was voor de uitvoer. Verdachte moet dan ook van deze feiten worden vrijgesproken. Ten aanzien van feit 6 overweegt de rechtbank dat het voor de hand ligt dat verdachte door middel van zijn betrokkenheid bij de bewezenverklaarde feiten inkomsten heeft gegenereerd dan wel heeft meegeprofiteerd van de inkomsten die door gezinsleden mogelijk door vergelijkbare feiten zijn gegenereerd. Hard bewijs hierover ontbreekt echter mede daar niet vast is komen te staan dat alle inkomsten van het gezin waartoe verdachte behoorde bestonden uit crimineel gewin. 7.3 Bewijsmiddelen en overwegingen van de rechtbank De overtuiging van de rechtbank dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en de omstandigheden die zijn vervat in de volgende bewijsmiddelen. De hieronder vermelde bewijsmiddelen worden slechts gebezigd met betrekking tot het feit, waarop zij in het bijzonder betrekking hebben. De genoemde geschriften zijn slechts gebruikt in verband met de inhoud van de overige bewijsmiddelen. 7.3.1 (Samenvatting van de) bewijsmiddelen en standpunten van de rechtbank Feit 1 en feit 5: Op 3 juli 2007 worden er in het pand en de schuur gelegen aan [adres] te Well goederen en chemicaliën die gebruikt worden bij de productie van amfetamine aangetroffen en in beslag genomen . In de schuur werden circa 60 lege en volle jerrycans en vaten waarvan sommige het etiket “Formamide”, “Mierenzuur” en Zwavelzuur” hadden een deel daarvan met een geur die door de LFO-expert herkend wordt als die hoort bij de vervaardiging van amfetamine . Tevens werden in ruimte D van het pand circa 150 jerrycans van 20 en 25 liter gevuld met vloeibare afvalstoffen, een vat en een IBC van 1000 liter met restanten vloeistof met een geur die de LFO-expert herkent als behorende bij de vervaardiging van amfetamine, aangetroffen . In de lood[J.S.] aan de [adres] te Weert, waar zijn voormalige bedrijf gevestigd was, wordt een deel van de inboedel van het pand [adres] aangetroffen . Ook stiefvader [V.] beschikt over een sleutel van deze loods aan de [adres] . In de loods in Weert wordt een hoeveelheid chemicaliën en glaswerk aangetroffen die herleid kan worden naar de productie van amfetamine . Uit onderzoek van het NFI blijkt dat in een deel van de genomen monsters amfetamine aanwezig is geweest, onder andere in een bolkolf en een gemodificeerd bier/drukvat . Uit de verklaringen van medeverdachte [H.] blijkt dat hij door [V.] is gevraagd om het pand aan de [adres] te Well schoon te maken. [V.] vertelde hem toen dat er in het pand speed geproduceerd werd. In het pand zag [H.] afval waarvan hij van [V[J.S.] hoorde dat het afval afkomstig was van de productie van speed . Verder heeft [H.] van [V.] of [J.S.] gehoord dat de speed geproduceerd werd door een man, genaamd [T.] . Uit de verklaringen van medeverdachte [van der P.] blijkt dat hij het pand aan de [adres] te Well sinds januari 2006 heeft verhuurd aan [V.]. [V.] en [J.S.] verschenen bij het pand[J.S.] heeft alle ramen van het restaurantgedeelde geblindeerd . In het pand werd met glazen bollen gewerkt door iemand met een gasmasker. De productie stopte in september 2006 . [van der P.] zag in het pand een rossige man werken met glazen bollen en branders, die hem vertelde dat er amfetamine werd geproduceerd. [van der P.] heeft [V.] regelmatig in het pand gezien tijdens de productie van de amfetamine in 2006, maar [J.S.] was er het meest . [van der P.] heeft [V.] één of twee keer zien helpen bij het produceren van de speed . In 2006 heeft [van der P.] op verzoek van [V.] meegeholpen met het inpakken en sealen van de amfetamine . De gesealde zakken werden door [V.] en/of [M.S.] in dozen van ongeveer tien kilogram verpakt en door [V], [J.S.] en [M.S.] afgevoerd . [van der P.] heeft twee keer meegeholpen, waarbij per keer vijf dozen werden geseald . Begin 2007 heeft [J.S.] samen met ene [B.] de branders, bollen en gastanks uit het pand weggevoerd . In de loods [J.S.] te Weert zijn dergelijke spullen aangetroffen met resten die herleid kunnen worden naar de vervaardiging van amfetamine . Feit 4: Op 3 juli 2007 worden er in het pand gelegen aan [adres] te Well goederen en chemicaliën die gebruikt worden bij de productie van cocaïne aangetroffen en in beslag genomen . Dit pand wordt door [van der P.] verhuurd aan [V.] . Uit het LFO-rapport blijkt dat gelet op de combinatie van de aangetroffen goederen in het pand en gelet op de hoeveelheid afval van circa 3500 liter (waarvan circa 1800 liter uit een mengsel van benzine en water bestaat) en circa 900 liter aan onverbruikte chemicaliën, er minimaal enige tientallen kilo’s en mogelijk enkele honderden kilo’s cocaïne is teruggewonnen. In de aangetroffen chemicaliën blijkt nog een residu van 3,8 kilogram cocaïne aanwezig te zijn. Uit de verklaring van medeverdachte [H.] blijkt dat er minimaal 131,17 kilogram en maximaal 138,18 kilogram gereed product cocaïne geproduceerd zou zijn . Medeverdachte [de L.] verklaart dat hij begin 2007 een Colombiaan, voor wie hij de transportroute van vaten met kruiden gedurende een half jaar op veiligheid heeft getest, in contact heeft gebracht met [V.]. [V.] heeft vervolgens het drugslaboratorium in Well ingericht en gezorgd dat het ging werken. [de L.] werd wederom benaderd door de Colombiaan en hem werd de opdracht gegeven een hoeveelheid van veertien vaten met inhoud bij [V.] af te leveren. Hij heeft de vaten naar het [naam hotel ] Hotel te Asten gebracht, waar [[J.S.] belde en deze de vaten in zijn auto overlaadde . [H.] verklaart dat hij rond 30 maart 2007 door [V.] gevraagd is om twee mannen op te halen bij Motel [naam hotel ] te Asten en vervolgens naar [adres] te Well te brengen. Hij treft [J.S.] bij deze mannen aan . Op17 april 2007 heeft [J.S.], aangeduid als Junior , per sms gemeld dat de cocaïne klaar w[J.S.] stuurde hem naar Motel [naam motel] te Bergen voor de overdracht van de cocaïne [J.S.] informeerde telkens per sms bij [H.] hoe het proces verliep. Op 31 mei 2007 heeft [H.] naar aanleiding van een sms [J.S.] drie mannen opgehaald in “Nuenen”, wat later Asten blijkt te zijn. Deze mannen waren in gezelschap [J.S.] en medeverdachte [de L.] . [H.] informeert vervolg[J.S.] weer als op 17 juni 2007 een partij van 109,97 kilogram cocaïne klaar is en moet deze vervolgens naar Asten brengen. [H.] overhand[J.S.] een briefje met de gewichten . Uit de verklaringen van [H.] valt op te maken [J.S.] een faciliterende rol had en als contactpersoon tussen [V.] en de rest functioneer[J.S.] kwam in het pand kijken en controleren. [H.] heeft hem daar ongeveer twintig keer gezien . Zo zorgde [J.S.] voor een nieuwe cocaïne pers , gaf hij [H.] tweemaal geld om thuis rekeningen te betalen en zorgde hij tijdens het eerste productieproces voor het eten, de boodschappen en de benzine . Medeverdachte [van der P.] bevestigt in zijn verklaringen [J.S.] ongeveer eens per twee dagen in het pand kwam en contacten onderhield met [H.]. Zij bespraken de aan- en afvoer van producten en afval . Ook medeverdachte [de L.] bevestigt de betrokkenheid [J.S.] bij de productie van cocaïne. [de L.] verklaart [J.S.] moet zorgen dat de opdrachten die [V.] geeft, uitgevoerd worden en dat alles goed verloopt . 7.4 Bewezenverklaring Op grond van voormelde bewijsmiddelen en overwegingen acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het sub 1, 4 en 5 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat: 1. hij in de periode van 01 januari 2006 tot en met 31 augustus 2006 te Well tezamen en in vereniging met anderen meermalen telkens opzettelijk heeft bereid en bewerkt en verwerkt en aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende amfetamine zijnde amfetamine (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I. 4. hij in de periode van 1 januari 2007 tot en met 3 juli 2007 te Well tezamen en in vereniging met anderen meermalen telkens opzettelijk heeft bewerkt of verwerkt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I; 5. hij in de periode van 01 januari 2006 tot en met 30 juni 2006 te Well, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, bestaande[V.] en [van der P.] en een ander, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het meermalen telkens opzettelijk het bereiden, bewerken, verwerken of aanwezig hebben van een middel als bedoeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I; Wat meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor bewezen verklaard, is naar het oordeel van de rechtbank niet bewezen. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken. 8. Kwalificatie van het bewezenverklaarde Het ten laste van verdachte bewezenverklaarde levert op de navolgende misdrijven: Feit 1: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet, meermalen gepleegd. en Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder C, van de Opiumwet, meermalen gepleegd. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid, respectievelijk derde lid, van de Opiumwet, junctis de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht Feit 4: Medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2, onder B, van de Opiumwet, meermalen gepleegd. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 10, vierde lid, van de Opiumwet, junctis de artikel 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht Feit 5: Het deelnemen aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven. Het misdrijf is strafbaar gesteld bij artikel 140, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht. 9. De strafbaarheid van verdachte De verdachte is strafbaar voor het bewezenverklaarde nu niet is gebleken van enige omstandigheid die verdachtes strafbaarheid opheft. 10. De straffen en/of maatregelen 10.1 De eis van de officier van justitie De officier van justitie heeft bij gelegenheid van de terechtzitting op 11 april 2008 met betrekking tot de op te leggen straf gevorderd dat verdachte ter zake van het onder 1, 2, 4, 5 en 6 tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van zeven jaar met aftrek ex artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. 10.2 Het standpunt van de verdediging De raadsman heeft ten aanzien van de gevorderde straf aangevoerd deze straf te zwaar te vinden en bepleit een gevangenisstraf voor de duur van maximaal vier jaar waarvan een groot deel voorwaardelijk. 10.3 De overwegingen van de rechtbank Verdachte heeft zich in 2006 samen met anderen schuldig gemaakt aan het op grote schaal produceren van amfetamine. Verdachte en de andere deelnemers aan de verboden organisatie hebben zich gedurende een aantal maanden op professionele wijze bezig gehouden met de productie van grote hoeveelheden amfetamine, zulks louter uit oogmerk van persoonlijk gewin, zonder zich te bekommeren om de mogelijke nadelige gevolgen voor de gebruikers, de maatschappij. Daarnaast heeft verdachte zich in 2007 samen met anderen bezig gehouden met het terugwinnen van met kruiden vermengde cocaïne. Deze kruiden vermengd met cocaïne werd met behulp van jerrycans vanuit Colombia Nederland ingevoerd. Uit de in het pand/schuur [adres] te Well aangetroffen en onderzochte hoeveelheden chemicaliën en de in deze zaak afgelegde verklaringen blijkt dat er gedurende twee productieprocessen tientallen kilo’s cocaïne zijn teruggewonnen. Verdachte heeft bij al deze activiteiten een faciliterende c.q. coördinerende rol gespeeld. Hij droeg als vervanger van en in overleg met zijn stiefvader [V.] zorg voor de voortgang van de productie en gaf waar nodig uitvoeringsopdrachten aan anderen. Harddrugs als de onderhavige leveren, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren op voor de gezondheid van die gebruikers. In het bijzonder geldt dit voor personen in uitgaanscentra, waar jongeren in een uitgelaten stemming extra kwetsbaar zijn en niet zelden op georganiseerde wijze worden aangespoord tot het gebruik van dergelijke middelen, waarvan de consequenties voor de gezondheid onder omstandigheden ernstig kunnen zijn en op langere termijn niet te overzien. Het is ook een feit van algemene bekendheid dat gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend; Bij de strafoplegging houdt de rechtbank ten gunste van verdachte rekening met de omstandigheid dat verdachte volgens het uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister nog niet eerder ter zake soortgelijke feiten is veroordeeld en het niet onwaarschijnlijk is dat hij bij het medeplegen van deze feiten onder druk heeft gestaan en beïnvloed is door familie. De rechtbank heeft daarbij ook rekening gehouden met de jeugdige leeftijd van verdachte. De bewezenverklaarde feiten rechtvaardigen naar het oordeel van de rechtbank, gelet op de door deze rechtbank in het verleden opgelegde straffen in soortgelijke zaken, het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vijf jaar. De rechtbank acht echter op grond van voormelde persoonlijke omstandigheden van verdachte en diens jeugdige leeftijd termen aanwezig de straftoemeting te matigen en te beperken tot de duur van na te melden straf. De rechtbank is van oordeel dat met het oog op een juiste normhandhaving niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lagere straf dan de hierna vermelde vrijheidsstraf met een onvoorwaardelijk deel. 11. Toepasselijke wetsartikelen Na te melden beslissing is gegrond op de artikelen: 10, 27, 47, 57, 91 en 140 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet. BESLISSING De rechtbank: verklaart niet wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het sub 2, 3 en 6 ten laste gelegde heeft begaan en spreekt verdachte daarvan vrij; verklaart wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1, 4 en 5 ten laste gelegde zoals hiervoor omschreven, heeft begaan; verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij; verstaat dat het aldus bewezenverklaarde de hiervoor vermelde strafbare feiten oplevert en verklaart verdachte ter zake strafbaar; veroordeelt verdachte voor het hiervoor bewezenverklaarde tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de tijd van vier jaar; beveelt dat de tijd door de verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de uitvoering van de aan verdachte opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht. Vonnis gewezen door mrs. L.J.A. Crompvoets, M.J.A.G. van Baal en D.C.M. Bomans, rechters, van wie mr. M.J.A.G. van Baal voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. P.C.M. Müller als griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van de rechtbank op 21 mei 2008.