Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD1748

Datum uitspraak2008-02-19
Datum gepubliceerd2008-05-16
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Arnhem
ZaaknummersAWB 07/1325
Statusgepubliceerd


Indicatie

Alleen de curator is bevoegd om namens een failliet verklaarde B.V. in beroep te gaan.


Uitspraak

RECHTBANK ARNHEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer registratienummer: AWB 07/1325 uitspraak ingevolge artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van 19 februari 2008 inzake [X], wonende te [Z], beweerdelijk namens [A] B.V., gevestigd te [Q], tegen de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding Verweerder heeft aan [A] B.V. (hierna: de B.V.) over het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 een naheffingsaanslag [aanslagnummer] loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 12 februari 2007 de naheffingsaanslag gehandhaafd. [X] heeft daartegen bij brief van 22 maart 2007, ontvangen bij de rechtbank op 23 maart 2007, beroep ingesteld. Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. Bij brief van 8 januari 2008 heeft de rechtbank [X] en verweerder te kennen gegeven dat ter zitting uitsluitend de ontvankelijkheid van het beroep aan de orde gesteld wordt. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 januari 2008 te Arnhem. Namens verweerder is verschenen [gemachtigde]. [X] is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 22 november 2007 aan hem op het adres [a-straat 1] te [Z], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. [X] is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie is terugontvangen en uit informatie van TNT Post (www.tracktrace.nl) is gebleken dat de brief op 26 november 2007 op genoemd adres is uitgereikt, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze, tijdig op het juiste adres is aangeboden. 2. Feiten Op grond van de stukken van het geding stelt de rechtbank de volgende feiten vast. Bestuurder en enig aandeelhouder van de B.V. is de stichting [B] (hierna: de Stichting). [X] is bestuurder van de Stichting. Verweerder heeft met dagtekening 2 december 2005 aan de B.V. een naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Namens de B.V. is bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Bij rechterlijke uitspraak is de B.V. op 19 juli 2006 in staat van faillissement verklaard. Op 12 februari 2007 heeft verweerder uitspraak gedaan op het bezwaar van de B.V. tegen de naheffingsaanslag. De uitspraak op bezwaar is geadresseerd aan de toenmalige gemachtigde. [X] heeft bij brief van 22 maart 2007 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. Deze brief bevat de volgende passage: “Verweerschrift inzake naheffingsaanslag [aanslagnummer] LB 2001 t-m 2004 jegens [A] BV —failliet verklaard door de rechtbank te [Z] 19.7.2006 Indiener : [X] ,[a-straat 1 te Z]: geb datum [datum] geboren te [R], zijnde geweest bestuurder van de Stichting [B] - toendertijd de direktie vormend van [A] BV —zie bijlage. (…) Als ex-bestuurder van de Stichting [B] -zijnde de directie van [A] BV- kom ik in verweer tegen de in brief 12.2.2007 (zie bijlage ) afwijzing van het verweerschrift tegen bovenvermelde naheffingsaanslag. Gemeld wordt dat deze afwijzing geschiedt, omdat verdere motivatie op het toegezonden memo van belastingambtenaar [C] ontbrak. Omdat [A] BV jl 19.7.2006 failliet is gegaan, ontbraken de gelden om verder verweer via haar raadsman [D] voort te zetten. Niettemin, omdat ik en andere personeelsleden ook verdacht worden van strafrechtelijk handelen in deze zaak, wil ik toch het mij aangeboden verweer voeren”. De Stichting is ontbonden en opgehouden te bestaan met ingang van 28 februari 2007. 3. Geschil In geschil is het antwoord op de vraag of verweerder de naheffingsaanslag terecht aan de B.V. heeft opgelegd. 4. Beoordeling van de ontvankelijkheid Op grond van de feiten dient ambtshalve en allereerst de vraag te worden beantwoord of [X] gerechtigd is beroep in te stellen tegen de uitspraak op bezwaar. Op grond van de artikelen 7:1 en 8:1 van de Awb en 26a, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan tegen een belastingaanslag alleen bezwaar worden gemaakt dan wel, na gemaakt bezwaar, beroep worden ingesteld door: a. de belanghebbende aan wie de belastingaanslag is opgelegd; b. de belanghebbende die de belasting op aangifte heeft voldaan of afgedragen of van wie de belasting is ingehouden, of c. degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt. Ingevolge het tweede lid van artikel 26a van de AWR kan beroep mede worden ingesteld door degene van wie inkomens- of vermogensbestanddelen zijn begrepen in het voorwerp van de belasting waarop de belastingaanslag of de voor bezwaar vatbare beschikking betrekking heeft. De naheffingsaanslag loonbelasting/premie volksverzekeringen is opgelegd aan de B.V. zodat deze moet worden aangemerkt als de belanghebbende die gerechtigd is om beroep in te stellen. De B.V. verkeert echter sinds 19 juli 2006 in staat van faillissement. Artikel 8:22, eerste lid, van de Awb bepaalt dat in geval van faillissement onder andere artikel 25 van de Faillissementswet van overeenkomstige toepassing is. Artikel 25, eerste lid, van de Faillissementswet bepaalt -kort gezegd- dat rechtsvorderingen die betrekking hebben op verplichtingen die tot de failliete boedel behoren, door de curator worden ingesteld. Dat betekent dat alleen de curator bevoegd is om namens de B.V. beroep in te stellen tegen de uitspraak op bezwaar. De curator heeft geen beroep ingesteld. Op grond van artikel 26a van de AWR is [X] niet gerechtigd om voor zichzelf beroep in te stellen tegen de uitspraak op bezwaar. De omstandigheid dat [X] in een strafprocedure is betrokken en de mogelijkheid dat hij als bestuurder van de B.V. aansprakelijk gesteld zou kunnen worden op grond van artikel 36 van de Invorderingswet 1990, leiden er niet toe dat [X] al op voorhand op grond van artikel 26a van de AWR als beroepsgerechtigde moet worden aangemerkt. De rechtbank merkt daarbij op dat [X] de naheffingsaanslag in bezwaar en beroep kan betwisten nadat hij aansprakelijk is gesteld. Gelet op het voorgaande wordt het beroep niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank kan om die reden niet meer toekomen aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil. 5. Proceskosten De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. 6. Beslissing De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan op 19 februari 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. J.J. Catsburg, voorzitter, mr. E.C.G. Okhuizen en mr. G.D. van Norden, rechters, in tegenwoordigheid van drs. R.P.M. Lemmen, griffier. De griffier, De voorzitter, Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.