Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD1286

Datum uitspraak2008-04-25
Datum gepubliceerd2008-05-09
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamGerechtshof Arnhem
Zaaknummers04/01929
Statusgepubliceerd


Indicatie

Omzetbelasting. Naheffing bij uitzendbureau terecht omdat verschuldigde omzetbelasting niet is voldaan.


Uitspraak

Gerechtshof Arnhem tweede meervoudige belastingkamer nummer 04/01929 U i t s p r a a k op het beroep van Y-X te Z (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de Inspecteur van de Belastingdienst/P (hierna: de Inspecteur) op het bezwaarschrift van belanghebbende betreffende na te melden aan haar opgelegde naheffingaanslag en de daarbij gegeven beschikkingen. 1. Naheffingsaanslag, bezwaar en geding voor het Hof 1.1. Aan belanghebbende is onder nummer 1.F.01.1502 met dagtekening 27 april 2004 over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2001 een naheffingsaanslag in de omzetbelasting opgelegd van € 102.719 (hierna: de naheffingsaanslag). Tegelijkertijd is aan belanghebbende bij voor bezwaar vat-bare beschikking een boete opgelegd van € 25.679 (hierna: de boetebeschikking). Er is voorts een bedrag aan heffingsrente berekend van € 7.344. 1.2. Belanghebbende heeft tegen de naheffingsaanslag en de daarbij gegeven beschikkingen bezwaar gemaakt. De Inspecteur heeft bij in één geschrift verenigde uitspraken van 5 november 2004 de boete verminderd tot nihil en de naheffingsaanslag alsmede de beschikking heffingsrente gehandhaafd. 1.3. Belanghebbende is van deze uitspraken in beroep gekomen bij het Hof. Het beroepschrift is ontvangen op 15 november 2004 en is aangevuld op 8 december 2004 waarbij bijlagen zijn overgelegd. De Inspecteur heeft een verweer-schrift ingediend. 1.4. Tot de stukken van het geding behoren het beroepschrift, het verweer-schrift, alsmede de conclusies van re en dupliek, alle met de daarin genoemde bijlagen. 1.5. De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 20 december 2006 te Arnhem. Aldaar is verschenen en gehoord de Inspecteur. Belanghebbende is niet verschenen. De griffier heeft verklaard dat hij belanghebbende bij op 9 november 2006 per post met ontvangstbevestiging naar het in het beroepschrift opgegeven adres verzonden uitnodiging, waarvan een afschrift tot de stukken van het geding behoort, heeft kennisgegeven van plaats, dag en uur van de mondelinge behandeling. Uit de tot de stukken van het geding behorende ontvangstbevestiging blijkt dat evenbedoelde uitnodiging op 10 november 2006 aan het evenbedoelde adres is uitgereikt aan belanghebbende die voor ontvangst heeft getekend. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat op 30 januari 2007 aan partijen is toegezonden. 1.6. Het Hof heeft het onderzoek ter zitting geschorst, bepaald dat het vooron-derzoek zal worden hervat en de Inspecteur in de gelegenheid gesteld schriftelijke inlichtingen te verschaffen. Vervolgens heeft tussen het Hof en partijen een briefwisseling plaatsgevonden. 1.7. De tweede mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 22 februari 2008 te Arnhem. Daar zijn toen verschenen en gehoord namens belanghebbende haar echtgenoot Y alsmede de Inspecteur. 2. Feiten Het Hof stelt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting, als tussen partijen niet in geschil dan wel door één der partijen gesteld en door de weder-partij niet of onvoldoende weersproken, de volgende feiten vast. 2.1. Belanghebbende heeft in het onderhavige tijdvak (1 januari 2001 tot en met december 2001) een uitzendbureau geëxploiteerd. Deze exploitatie heeft gedurende genoemd tijdvak voor rekening en risico van een door haar gedreven eenmanszaak genaamd Uitzendbureau A plaatsgevonden. 2.2. Tot en met de maand augustus 2001 heeft zij onder het omzetbelastingnummer van de eenmanszaak, te weten 1.B01, maandelijks de aangiften omzet-belasting ingediend. 2.3. Vanaf september 2001 heeft belanghebbende maandelijks aangifte omzetbelasting gedaan onder het omzetbelastingnummer van een door haar opgerichte besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid A BV (hierna: de BV), te weten 2.B01. 2.4. Belanghebbende respectievelijk de BV hebben over het jaar 2001 de vol-gende bedragen aan omzetbelasting op aangifte voldaan. Maand OB-nummer Bedrag in guldens Bedrag in euro’s januari 1.B01 27.350 12.411 februari 1.B01 33.547 15.223 maart 1.B01 36.790 16.695 april 1.B01 33.094 15.017 mei 1.B01 21.447 9.732 juni 1.B01 23.257 10.554 juli 1.B01 23.456 10.644 augustus 1.B01 23.104 10.484 september 2.B01 33.415 15.163 oktober 2.B01 30.539 13.858 november 2.B01 38.414 17.432 december 2.B01 25.088 11.384 349.501 158.597 2.5. Met dagtekening 25 juli 2002 heeft de Inspecteur voor de over de maanden september tot en met december 2001 door de BV onder het nummer 2.B01 aangegeven en voldane omzetbelasting aan belanghebbende een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd berekend naar een bedrag aan omzetbelasting van ƒ 127.456 ofwel € 57.837. Tot hetzelfde bedrag is bij beschikking van 5 juli 2002 aan de BV teruggaaf verleend. 2.6. In het financieel verslag van belanghebbendes onderneming voor het jaar 2001 wordt ultimo 2001 op pagina 25 de volgende specificatie omzetbelasting van het omzetbelastingnummer 1.B01 gegeven (in guldens): Verschuldigde omzetbelasting Af te dragen hoog 19% 686.459 Af te dragen 0% 686.459 Voorbelasting Voorbelasting 110.774 Privé gebruik Telefoon 19%×450 85 Accountantskosten 95 180 110.594 575.865 Af te dragen omzetbelasting Afdrachten Januari 27.850 Februari 33.547 Maart 36.790 April 33.094 Mei 21.447 Juni 23.257 Juli 23.456 Augustus 23.104 September 33.415 Oktober 30.539 November 38.414 December 25.088 Aanvullende aangifte 190.958 540.959 Nog te betalen 34.906 2.7. De accountant heeft de specificatie vervolgens als volgt gewijzigd: Verschuldigde omzetbelasting Af te dragen hoog 19% 686.459 Af te dragen 0% 686.459 Voorbelasting Voorbelasting 110.774 Privé gebruik Telefoon 19%×450 85 Accountantskosten 95 180 110.594 575.865 Af te dragen omzetbelasting Afdrachten Januari / december 540.959 Nog te betalen 34.906 2.8. Over de maand januari is, anders dan in de in 2.6 bedoelde specificatie is vermeld, ƒ 27.350 aan omzetbelasting op aangifte voldaan, aldus ƒ 500 ofwel € 227 minder. 2.9. De Inspecteur heeft onder het nummer 1.F.01.1502 de onderhavige nahef-fingsaanslag omzetbelasting opgelegd van ƒ 226.364 ofwel € 102.719, zijnde het bedrag aan omzetbelasting dat is vermeld in het in 2.6 genoemde financieel verslag onder het kopje “Aanvullende aangifte” ad ƒ 190.958 (€ 86.653), ver-hoogd met het in 2.8 genoemde bedrag van ƒ 500 (€ 227) en met het “Nog te betalen bedrag” ad ƒ 34.906 (€ 15.840), oftewel het verschil tussen de over het jaar 2001 verschuldigde omzetbelasting ad ƒ 575.865 en het op aangifte voldane bedrag van ƒ 349.501. 2.10. Tot de stukken van het geding behoren onder meer door de Inspecteur op 22 augustus 2007 verstrekte overzichten van alle door belanghebbende gedane betalingen aan de Belastingdienst in de periode vanaf het jaar 2000 tot en met 27 april 2004 (de dagtekening van de onderhavige naheffingsaanslag) en van alle door de BV gedane betalingen in de periode vanaf het jaar 2001 tot en met 27 april 2004. 3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil of de Inspecteur de naheffingsaanslag terecht en naar het juiste bedrag heeft vastgesteld. Niet in geschil is dat belanghebbende in het onderhavige jaar, na aftrek van voorbelasting, ƒ 575.865 aan omzetbelasting verschuldigd was. Belanghebbende meent dat zij dit bedrag (meer dan) volledig heeft voldaan. De Inspecteur meent daartegenover dat belanghebbende slechts het in 2.4 genoemde totaalbedrag van ƒ 349.501 heeft betaald en dat hij het verschil ad ƒ 226.364 (€ 102.719) terecht heeft nageheven. 3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden welke door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting. 3.3. Belanghebbende concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de bestreden uitspraak en vermindering van de naheffingsaanslag tot nihil. De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de bestreden uitspraak. 4. Beoordeling van het geschil De procedure 4.1. Bij brief van 15 februari 2008 heeft belanghebbende verzocht de tweede mondelinge behandeling van deze zaak op 22 februari 2008 uit te stellen. Als reden daarvoor heeft belanghebbende aangevoerd dat haar getuige en deskundi-ge B zijn been heeft gebroken en de komende acht weken zijn been niet mag belasten. Het Hof heeft dit uitstelverzoek afgewezen. 4.2. Ter zitting heeft belanghebbende gemachtigde medegedeeld dat de als getuige en deskundige aangekondig de heer B zijn schoonzoon is en tevens zijn administratief medewerker, dat hij circa anderhalf maand geleden het dossier van belanghebbende aan deze medewerker heeft gegeven en hem heeft gevraagd om een reactie te geven op het door de Inspecteur overgelegde ‘pak papier’, waarmee hij de brief van 22 augustus 2007 met bijlagen bedoelt. Die reactie zou B ter zitting mondeling gaan geven. Het Hof leidt uit deze toelichting af dat B in feite een persoon is die ter zitting tot bijstand van belanghebbende(s gemachtig-de) zou gaan optreden. Nu het Hof belanghebbende reeds bij brief van 28 augus-tus 2008 in de gelegenheid heeft gesteld om voor 25 september 2007 schriftelijk te reageren op de brief met bijlagen van 22 augustus 2007 van de Inspecteur en belanghebbende daadwerkelijk van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt door bij brief van 18 september 2007 schriftelijk te reageren en zij daarbij diverse bijlagen heeft verstrekt, is zij naar het oordeel van het Hof ruimschoots voldoen-de in de gelegenheid geweest om op de stukken te reageren. Het Hof ziet in het, kort voor de tweede mondelinge behandeling door de gemachtigde aan B gerich-te verzoek om de stukken te bestuderen, geen aanleiding om de zaak te herope-nen en belanghebbende nogmaals in de gelegenheid te stellen op de brief van 22 augustus 2007 met bijlagen te reageren. De naheffingsaanslag 4.3. Uit artikel 14 van de Wet op de omzetbelasting 1968 (hierna: de Wet) in samenhang met artikel 19 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) vloeit voort dat belanghebbende gehouden is de verschuldigde omzet-belasting binnen één maand na het einde van het desbetreffende tijdvak op aan-gifte te voldoen en de ontvanger van de rijksbelastingen overeenkomstig de aangifte te betalen. 4.4. Op de voet van artikel 20 van de AWR kan de Inspecteur, indien de belasting, die op aangifte behoort te worden voldaan, geheel of gedeeltelijk niet is betaald, de te weinig geheven belasting naheffen. 4.5. De bevoegdheid tot het opleggen van een naheffingsaanslag, als bedoeld in artikel 20 van de AWR, wordt de Inspecteur onthouden, indien de betaling van de verschuldigde belasting vóór of op de datum van de naheffingsaanslag blijkt te zijn geschied, ook al is dit bedrag niet in een aangifte aangegeven als te betalen belasting (vergelijk de arresten van de Hoge Raad 22 februari 1984, nr. 21 979, BNB 1984/233*, en nr. 22 238, BNB 1984/234*). 4.6. Nu belanghebbende erover klaagt dat de naheffingsaanslag haar niet (tot het vastgestelde bedrag) had mogen worden opgelegd, omdat zij de belasting reeds (ten dele) had betaald, dient het Hof de vraag of deze betaling al dan niet is verricht, ten gronde te onderzoeken (vergelijk het arrest van de Hoge Raad van 15 december 1993, nr. 28 488, BNB 1994/67c*). 4.7. Belanghebbende verdedigt dat zij de door haar verschuldigde omzetbelas-ting over het jaar 2001 geheel heeft voldaan. Naar het oordeel van het Hof zijn in de door belanghebbende overgelegde stukken geen concrete aanwijzingen te vin-den op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat belanghebbende de door haar verschuldigde omzetbelasting vóór of op de datum van de naheffingsaanslag had betaald. 4.8. Gelet op de – op verzoek van het Hof – door de Inspecteur verstrekte inlichtingen, met name zijn brief van 8 januari 2007 en zijn brief van 22 augustus 2007 met bijlagen (waaronder de in ?2.10 bedoelde overzichten), heeft de Inspecteur naar het oordeel van het Hof voldoende aannemelijk gemaakt dat de door belangheb-bende gedane betalingen betrekking hadden op andere nog openstaande belasting-schulden dan de onderhavige omzetbelastingschuld. Belanghebbende is er niet in geslaagd het tegendeel aan te tonen. Belanghebbende stelling dat zijn accountant pagina 25 van het jaarverslag heeft gecorrigeerd en dat daarin niet langer het bedrag van circa ƒ 190.000 is genoemd, kan hem niet baten, nu die gecorrigeerde pagina (vgl. 2.7) slechts een gecomprimeerde specificatie betreft van de eerdere specificatie (vgl. 2.6) en dit geen bewijs vormt voor belanghebbendes stelling dat zij daadwerkelijk (meer dan) ƒ 575.865 op aangifte heeft voldaan. 4.9. Nu het Hof ook overigens niet is gebleken van andere betalingen dan het onder 2.4 bedoelde bedrag van ƒ 349.501 (€ 158.824), leidt dit het Hof tot het oordeel dat de Inspecteur de naheffingsaanslag terecht en tot het juiste bedrag heeft opgelegd. 5. Proceskosten Het Hof acht geen termen aanwezig voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. 6. Beslissing Het Hof verklaart het beroep ongegrond. Aldus gedaan te Arnhem op 25 april 2008 door mr. C.M. Ettema, voorzitter, mr. J.B.H. Röben en mr. N.E. Haas. De beslissing is op dezelfde datum in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Snoijink als griffier. (W.J.N.M. Snoijink) (C.M. Ettema) De beslissing is aangetekend per post verzonden op 25 april 2008 Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd. 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. de dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht; d. de gronden van het beroep in cassatie. Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.