Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD1141

Datum uitspraak2008-05-06
Datum gepubliceerd2008-05-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank 's-Hertogenbosch
Zaaknummers173088 EX RK 08-61
Statusgepubliceerd


Indicatie

Wrakingsverzoek toegewezen


Uitspraak

beschikking RECHTBANK 'S-HERTOGENBOSCH Wrakingskamer Zaaknummer / rekestnummer : 173088 / EX RK 08-61 Beschikking van 6 mei 2008 in de zaak van BRUSCOM B.V., statutair gevestigd te Schijndel, verzoekster, gemachtigde mr. G.T.J. Hoff, advocaat te Amsterdam tegen [gewraakte rechter], in haar hoedanigheid van rechter in de rechtbank ’s-Hertogenbosch bij de behandeling van de zaak met zaaknummer: 64181 / HA ZA 01-747, verweerder. Partijen zullen hierna respectievelijk “verzoekster” en “de rechter” worden genoemd. 1. Procesverloop 1.1 De rechtbank heeft kennisgenomen van: - het proces verbaal van de terechtzitting in de hoofdzaak op 25 maart 2008 met daarin opgenomen het voorliggende wrakingsverzoek; - de schriftelijke reactie d.d. 31 maart 2008 van de rechter op het wrakingsverzoek; - de schriftelijke reactie d.d. 31 maart 2008 van verzoekster; - de schriftelijke reactie d.d. 4 april 2008 van de rechter; - het dossier in de hoofdzaak. 1.2 De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek heeft plaatsgevonden op 24 april 2008. Namens Bruscom B.V. is haar raadsman mr. G.J.T. Hoff verschenen, die aan de hand van een door hem overgelegde pleitnota het wrakingsverzoek nader heeft toegelicht en bij dit verzoek heeft gepersisteerd. In haar schriftelijke reactie heeft de rechter voorafgaand aan de zitting reeds aangegeven het niet nodig te achten te worden gehoord en ter zitting aanwezig te zijn. In de schriftelijke reactie heeft de rechter wel haar standpunt ten aanzien van het wrakingsverzoek naar voren gebracht. Namens de wederpartij van verzoekster in de hoofdzaak is ter zitting mr. D.I.J. Snijders, advocaat te Tilburg verschenen. 2. Het verzoek en het verweer 2.1 Het verzoek strekt tot wraking van de rechter in de procedure met zaaknummer: 64181 / HA ZA 01-747. Verzoekster heeft betoogd dat de rechter niet onbevooroordeeld dat geschil kan beoordelen. 2.2 Ter onderbouwing van het wrakingverzoek, heeft verzoekster - kort en zakelijk weergegeven - gewezen op de volgende feiten en omstandigheden. Op 10 oktober 2007 heeft de rechtbank in de hoofdzaak van de vereniging met volledige rechtsbevoegdheid Vereniging FC Den Bosch tegen de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Bruscom B.V. vonnis gewezen. De rechtbank heeft in het vonnis besloten dat zal worden overgegaan tot het horen van getuigen op het probandum dat in het tussenvonnis d.d. 19 maart 2003 in de hoofdzaak tussen partijen gewezen als volgt is geformuleerd: “laat FC Den Bosch toe te bewijzen dat partijen op 10 juli 2000 hebben afgesproken dat de toen al verstrekte geldleningen werden achtergesteld” - Uit r.o 2.27 van het tussenvonnis van 19 maart 2003 blijkt voor zover van belang verder dat “FC Den Bosch heeft gesteld dat later - tijdens de vergadering van FC Den Bosch op 10 juli 2000 - de leningen alsnog zijn achtergesteld. Zij verwijst daarvoor naar het verslag “feiten en waarheden FC Den Bosch 2000”, waarin over de bestuursvergadering van 10 juli 2000 onder meer staat dat de vergadering heeft afgesproken dat het reeds geleende bedrag van fl. 3,9 miljoen mag worden beschouwd als achtergestelde lening. Hieruit begrijpt de rechtbank dat FC Den Bosch zich op het standpunt stelt dat partijen in die vergadering zijn overeengekomen dat de reeds verstrekte leningen achtergesteld zouden zijn. Nu Bruscom B.V. dit gemotiveerd betwist, zal de rechtbank FC Den Bosch conform haar uitdrukkelijke bewijsaanbod toelaten tot het bewijs van die afspraak. Uiterlijk 2 weken voor de getuigenverhoren zal FC Den Bosch aan de rechtbank en aan de wederpartij notulen cq het schriftelijk verslag van de betreffende vergadering, de correspondentie (brieven van 11 juli 2000 en 17 juli 2000) die nadien over dit punt zijn gevoerd en de publicatie in het Brabants Dagblad dienen toe te sturen.” - Het getuigenverhoor vond plaats op 25 maart 2008. Tijdens dit getuigenverhoor heeft de rechter verzoekster categorisch verboden om aan een getuige verdere vragen te stellen over hetgeen na 10 juli 2000 is gebeurd. Verzoekster acht het stellen van de vragen over hetgeen na 10 juli 2000 is gebeurd van belang omdat uit die opeenvolgende gebeurtenissen in het geheel niet blijkt dat de afspraak zou zijn gemaakt dat de leningen als achtergesteld mochten worden beschouwd. Verzoekster meent dat de rechter een rigide standpunt inneemt over het probandum. Daarnaast schort het de rechter aan deskundigheid. Zij geeft daarmee blijk van een gebrek aan rechterlijke onpartijdigheid. 2.3 De rechter heeft aangegeven niet in de wraking te berusten en heeft in dat kader aangevoerd dat het, als aangewezen rechter-commissaris voor het houden van het bij vonnis bevolen getuigenverhoor, haar taak is om de reikwijdte van het probandum te bepalen. Verzoekster en de rechter verschillen naar haar mening van inzicht over de uitleg van het probandum, echter daaruit kan geen vooringenomenheid worden afgeleid. De rechter stelt, blijkens het proces-verbaal van 25 maart 2008, niet categorisch te hebben verboden vragen te stellen over gebeurtenissen na 10 juli 2000. Verzoekster heeft haar echter niet kunnen overtuigen van het feit dat een antwoord op zijn vragen een licht zou kunnen werpen op hetgeen op 10 juli 2000 was afgesproken. De rechter bestrijdt dat zij FC Den Bosch volledig in het gelijk stelde toen zij ter zitting aangaf dat de vraagstelling met betrekking tot de gebeurtenissen na 10 juli 2000 buiten het probandum viel. De rechter heeft zich gericht op het leiden van een getuigenverhoor en heeft om die reden de relevantie van bepaalde vragen getoetst. 3. De beoordeling 3.1 Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering dient te worden beoordeeld of sprake is van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. 3.2 De rechtbank stelt voorop dat de rechter uit hoofde van haar aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich bijzondere omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat de rechter met betrekking tot een procespartij vooringenomen is, althans dat de dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is. Gesteld noch gebleken is dat de rechter een (persoonlijke) vooringenomenheid koestert jegens verzoekster. Aan de orde is derhalve slechts de vraag of sprake is van feiten of omstandigheden die verzoekster een objectief te rechtvaardigen grond geven voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid ontbreekt. 3.3 Voor de beoordeling van de vraag, acht de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden van belang. Kritiek op de wijze waarop de rechter dan wel de rechtbank in een eerdere uitspraak het recht heeft toegepast vormt geen grond voor wraking. Dat verzoekster zich niet kan verenigen met de aan eerdere (tussen)vonnissen ten grondslag gelegde motiveringen, betekent niet dat zij daaraan de gerechtvaardigde vrees voor partijdigheid van de rechter kan ontlenen of dat daaruit zou blijken dat de rechter ondeskundig is. 3.4 Tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek heeft mr. Hoff verklaard dat de rechter hem verboden heeft om vragen te stellen over hetgeen na 10 juli 2000 heeft plaatsgevonden. Dat deze stelling onjuist is volgt uit het proces verbaal van de zitting van 25 maart 2008 waaruit blijkt dat de rechter mr. Hoff heeft toegestaan aan de getuige Niesten vragen te stellen met betrekking tot de brieven van 11 juli 2000 en 24 april 2003. Dat lag ook voor de hand omdat de rechtbank in haar tussenvonnis van 19 maart 2003 onder rechtsoverweging 2.27 met betrekking tot het te leveren bewijs betekenis heeft toegekend aan de inhoud van de brieven van 1 juli 2000 en 17 juli 2000 en de publicatie in het Brabants Dagblad. De rechter is echter niet zo ver van de in het prodandum genoemde datum van 10 juli 2000 willen weggaan als door verzoekster, blijkens de aan de getuige gestelde vragen, gewenst werd en daarom heeft de rechter op een bepaald moment mr. Hoff verboden nog verdere vragen aan de getuige te stellen. 3.5 Door mr. Hoff op enig moment te verbieden deze verder(gaand)e vragen te stellen over hetgeen na 10 juli 2000 heeft plaatsgevonden kan in het licht van hetgeen hiervoor onder 3.4 is overwogen naar het oordeel van de rechtbank bij verzoekster toch de schijn zijn ontstaan dat de rechter voorbij wenste te gaan aan haar verweer, hetgeen objectief bezien de vrees voor partijdigheid rechtvaardigt. De rechtbank komt na ampele overweging dan ook tot de slotsom dat de bij verzoekster levende vrees voor partijdigheid van de rechter, objectief is gerechtvaardigd. Het wrakingsverzoek zal daarom worden toegewezen. 4. De beslissing De rechtbank, wijst toe het verzoek tot wraking van [gewraakte rechter]. Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.A. van Kesteren, voorzitter, mr. P.H.C.M. Schoemaker en mr. S. ter Braak, leden, en in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2008 in tegenwoordigheid van de griffier.