Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD1110

Datum uitspraak2008-05-07
Datum gepubliceerd2008-05-07
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Dordrecht
Zaaknummers11/006510-02
Statusgepubliceerd


Indicatie

Beschikking van de raadkamer. Klager heeft een bezwaarschrift ex artikel 208 lid 3 Wetboek van Strafvordering ingediend en zich daarbij op het standpunt gesteld dat het gerechtelijk vooronderzoek niet rechtsgeldig is gesloten en er dus aanleiding is om getuigen in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek te horen ex artikel 208 lid 1 Wetboek van Strafvordering. De raadkamer heeft geoordeeld, met inachtneming van de wetsgeschiedenis, dat de sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek door de rechter-commissaris onherroepelijk is en heeft het bezwaarschrift niet ontvankelijk verklaard. Het subsidiair bij pleidooi gedane verzoek tot het horen van getuigen door de rechter-commissaris met een beroep op artikel 241 Wetboek van Strafvordering wordt met inachtneming van de wetsgeschiedenis eveneens niet ontvankelijk verklaard, nu een toewijzing door de rechtbank in strijd zou komen met het vanaf 1 februari 2000 geldende wettelijke systeem.


Uitspraak

BESCHIKKING: Parketnummer: 11/006510-02 Registratienummer: 08/85 Beschikking van de arrondissementsrechtbank te Dordrecht. Op 25 februari 2008 is ter griffie van deze rechtbank een bezwaarschrift ex artikel 208 lid 3 van het Wetboek van Strafvordering binnengekomen, ingediend door mr. C.V. van Overbeeke namens: [verdachte] wonende te [adres en woonplaats], te deze zake domicilie kiezende te Rotterdam, Van Vollenhovenstraat 31 ten kantore van diens advocaat mr. H.W.A.A. de Jong, hierna te noemen: verdachte. Van de inlevering van dit bezwaarschrift is een akte opgemaakt. De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken en heeft het bezwaarschrift op 22 april 2008 in raadkamer behandeld, waarbij de raadsman van verzoeker en de officier van justitie zijn gehoord. Beoordeling van het verzoekschrift De raadsman heeft zich op gronden als nader in zijn pleitnotitie verwoord, primair op het standpunt gesteld dat het gerechtelijk vooronderzoek niet rechtsgeldig is gesloten nu de uitleg van artikel 237 lid 2 van het Wetboek van Strafvordering zich verzet tegen die sluiting. Er had moeten worden overgegaan tot het horen van de door de rechter-commissaris voor verhoor toegewezen getuigen. Subsidiair, indien de rechtbank van oordeel is dat het gerechtelijk vooronderzoek gesloten is, heeft de raadsman in de raadkamer verzocht om de getuigen op voet van artikel 241 Wetboek van Strafvordering te doen horen. Verloop van de zaak - Bij brief van 16 juni 2006 heeft de raadsman van verdachte de rechter-commissaris verzocht om [getuige 1], [getuige 2], een boete-fraudecoördinator, [getuige 3] en [getuige 4] als getuigen te horen. - Bij brief met dagtekening 29 november 2006 is het verzoek om getuigen [getuige 1], de boete-fraudecoördinator, [getuige 3] en [getuige 4] te horen, door de rechter-commissaris toegewezen. Het verzoek om getuige [getuige 2] te horen is afgewezen met dien verstande dat mocht het verhoor van [getuige 1] daar aanleiding toe geven er een hernieuwd verzoek om verdachte [getuige 2] te horen kan worden ingediend. - Bij beschikking van 12 februari 2008 heeft de rechter-commissaris het gerechtelijk vooronderzoek gesloten. Als reden voor de sluiting wordt daarin vermeld dat, gezien de ouderdom van de zaken het noodzakelijk is dat, alvorens het gerechtelijk vooronderzoek opnieuw aan te kunnen vangen, de zaken eerst op een openbare terechtzitting voorgelegd worden aan de rechtbank. De rechtbank is als dan in staat, om te bezien welke onderzoekshandelingen alsnog dienen te worden uitgevoerd en welke eerder toegewezen verzoeken wellicht door het tijdsverloop zijn achterhaald. - Op 19 februari 2008 deelt de officier van justitie mede dat hij overgegaan is tot het dagvaarden van verdachte [verdachte] en dat daarmee elk gerechtelijk vooronderzoek op grond van artikel 258 lid 2 Wetboek van Strafvordering gesloten is. I De rechtbank overweegt ten aanzien van het bezwaar als volgt. A. De rechtbank stelt voorop dat bij weergave van artikel 237, tweede lid Wetboek van Strafvordering richtinggevend is de wettekst zoals deze luidde ten tijde van het sluiten van het gerechtelijk vooronderzoek. Artikel 237 tweede lid Wetboek van Strafvordering luidde (en luidt): 1. Indien de rechter-commissaris oordeelt dat het gerechtelijk vooronderzoek is voltooid of dat tot voortzetting daarvan geen grond bestaat, sluit hij het onderzoek bij een beschikking, waarin de reden der sluiting is vermeld. 2. De rechter-commissaris doet deze beschikking toekomen aan de officier van justitie en, indien deze bekend is, aan de verdachte. De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot herziening van het gerechtelijk vooronderzoek houdt ten aanzien van de artikelen 237 en 238 Wetboek van Strafvordering onder meer het volgende in: “de sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek door de rechter-commissaris op de voet van artikel 237, eerste lid, Sv zowel voor de officier van justitie als voor de verdachte onherroepelijk is. (….) Gelet op de rechtsgevolgen die aan het moment van de sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek zijn verbonden, zoals het recht van verdachte en diens raadsman op inzage in de processtukken (artt. 33 en 51 Sv) alsmede de aanvang van de termijn waarbinnen de officier van justitie een beslissing moet nemen over het al dan niet verder vervolgen van de verdachte (art. 244 Sv), dient het moment van sluiting op duidelijke wijze te worden vastgelegd en aan de procespartijen te worden kenbaar gemaakt.” (Kamerstukken II, 1992-1993, 23 351, nr. 3, p. 43). B. Naar het oordeel van de rechtbank moet op grond van het voorgaande de sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek op grond van artikel 237 Wetboek van Strafvordering als onherroepelijk worden uitgelegd, ongeacht de door de rechter-commissaris gehanteerde motivering en ongeacht het bepaalde in artikel 200 derde lid van het Wetboek van Strafvordering. Nu het gerechtelijk vooronderzoek onherroepelijk is gesloten, is het niet mogelijk om in het kader van het gerechtelijk vooronderzoek de opgegeven getuigen te horen. Gelet op het vorenstaande dient verdachte niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn bezwaarschrift. De rechtbank merkt nog op dat de overige door de raadsman aangevoerde gronden op grond van het vorenstaande geen bespreking meer behoeven. II De rechtbank overweegt ten aanzien van het in raadkamer gedane verzoek als bedoeld in artikel 241 van het Wetboek van Strafvordering, als volgt. A. Tot en met 31-01-2000 luidde de tekst van artikel 241 Wetboek van Strafvordering voor zover relevant: 1. Indien de beschikking tot sluiting van het gerechtelijk vooronderzoek onherroepelijk is geworden dan wel het gerechtelijk vooronderzoek met toepassing van artikel 258, tweede lid, is beëindigd, doch het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen, kan de rechtbank, op de vordering van den officier van justitie of op het verzoek van den verdachte, den rechter-commissaris het verrichten van bepaalde handelingen van nader onderzoek opdragen. Artikel 241 Wetboek van Strafvordering luidde (en luidt) vanaf 01-02-2000 voor zover relevant: 1. Indien het gerechtelijk vooronderzoek is gesloten of geëindigd, doch het onderzoek op de terechtzitting nog niet is aangevangen, kan de rechter-commissaris op vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte, gehoord de officier van justitie, nader onderzoek verrichten 4. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris op de vordering van de officier van justitie of het verzoek van de verdachte staat geen rechtsmiddel open. Uit de memorie van toelichting waarin de hierboven weergegeven wijziging van de wettekst wordt voorgesteld, volgt onder meer dat een voorafgaande opdracht van de rechtbank aan de rechter-commissaris om een bepaalde onderzoekshandeling te verrichten, in het kader van de voorgestelde vereenvoudiging van de sluitingsprocedure te omslachtig is. “De aldus gewijzigde wetsbepaling biedt voldoende tegenwicht tegen de voorgestelde onherroepelijkheid van de sluiting.” (Kamerstukken II, 1992-1993, 23251, nr. 3, p. 48) B. De rechtbank is van oordeel dat het verzoek van de raadsman aan de rechtbank om op grond van artikel 241 Wetboek van Strafvordering getuigen te doen horen op basis van de thans geldende wettekst van artikel 241 Wetboek van Strafvordering niet ontvangen kan worden, nu dat in strijd zou komen met het thans geldende wettelijke systeem. De rechtbank wijst er daarbij op dat de raadsman al een verzoek op voet van artikel 241 Wetboek van Strafvordering aan de rechter-commissaris heeft gedaan en dat er tegen de daarop genomen beslissing van de rechter-commissaris op grond van artikel 241 vierde lid Wetboek van Strafvordering geen rechtsmiddel open staat. BESLISSING: De rechtbank: Verklaart verdachte niet-ontvankelijk in zijn bezwaarschrift; Verklaart verdachte voorts niet ontvankelijk in zijn subsidiair gedane verzoek. Deze beschikking is gegeven in raadkamer te Dordrecht op 7 mei 2008 door: Mrs. H. Harmsen, voorzitter, R.W. van Zuijlen en M.A. Waals, rechters, In tegenwoordigheid van de griffier mr. A.J. den Besten.