Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0959

Datum uitspraak2008-05-07
Datum gepubliceerd2008-05-07
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureEerste aanleg - enkelvoudig
Instantie naamRechtbank Utrecht
Zaaknummers234454/ HA ZA 07-1415
Statusgepubliceerd


Indicatie

Onrechtmatige daad (verkrachting), smartegeld/immateriele schade, schadevergoeding.


Uitspraak

vonnis RECHTBANK UTRECHT Sector handels- en familierecht zaaknummer / rolnummer: 234454 / HA ZA 07-1415 Vonnis van 7 mei 2008 in de zaak van [eiser], wonende te [woonplaats], eiseres, procureur mr. M.A.J. Kubatsch, tegen [gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, procureur mr. H.K. Jap-A-Joe. Partijen zullen hierna [eiseres] en [gedaagde] genoemd worden. 1. De procedure 1.1. Het verloop van de procedure blijkt uit: - de dagvaarding, - de conclusie van antwoord, - de conclusie van repliek, - de conclusie van dupliek. 1.2. Ten slotte is vonnis bepaald. 2. De feiten 2.1. [gedaagde] is op 30 april 2004 door het hof Arnhem veroordeeld tot 18 maanden gevangenisstraf wegens verkrachting van [eiseres] op 7 januari 2001. Daarbij heeft het hof het volgende bewezen verklaard: (dat [gedaagde]) op 7 januari 2001 te [woonplaats] door feitelijkheden [eiseres], heeft gedwongen tot het ondergaan van handelingen die mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [eiseres] voornoemd, hebbende verdachte zijn penis in de vagina van die [eiseres] voornoemd geduwd/gebracht, en bestaand die feitelijkheden hierin dat verdachte, die zich samen met voornoemde [eiseres] in een woning van een familielid van verdachte bevond en die de chef was van de alstoen 15-jarige [eiseres] -die [eiseres] voornoemd onverhoeds in de richting van de slaapkamer heeft geduwd en -die [eiseres] onverhoeds op een bed heeft geduwd en -vervolgens over die [eiseres] heen is gaan liggen en -vervolgens de broek van die [eiseres] heeft losgemaakt en uitgetrokken en aldus voor die [eiseres] een bedreigende situatie heeft doen ontstaan. 2.2. In zijn arrest heeft het hof onder meer het volgende overwogen: Het hof heeft bij de straftoemeting in het bijzonder in aanmerking genomen – en vindt daarin de redenen die tot de keuze van een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van na te melden duur leiden – dat verdachte met zijn handelen een zeer ernstige inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke en geestelijke integriteit van het slachtoffer, dat ten tijde van de bewezenverklaarde feiten pas 15 jaar oud was. Verdachte heeft de belangen van het slachtoffer volledig ondergeschikt gemaakt aan zijn eigen lustgevoelens. Het hof rekent het verdachte daarnaast aan dat hij in ernstige mate inbreuk heeft gemaakt op het vertrouwen dat het slachtoffer in hem als haar leidinggevende in het theatercafé van het theater waar zij als oproepkracht werkte, kon en mocht hebben. 2.3. [eiseres] heeft in de periode van 8 oktober 2001 tot en met 7 januari 2003 en van 1 juni 2004 tot en met 27 september 2004 psychotherapie gevolgd. De behandelend psychotherapeut verklaart in haar brief van 4 november 2002 het volgende, voor zover hier van belang: (…) [eiseres] heeft zich op 2 oktober 2001 aangemeld en is sinds 8 oktober 2001 in behandeling. De aanmeldingsklachten/symptomen waren: Hoofdpijn, snel moe, snel geïrriteerd, mensen afsnauwen, stemmingschommelingen, verminderde schoolprestaties, herbelevingen, concentratieproblemen, zenuwachtig/schrikachtig. De diagnose luidde: posttraumatische stressklachten na eenmalige verkrachting bij een 16 jarig meisje uit een gebroken gezin. (…) 2.4. Per brief van 1 juni 2007 is namens [eiseres] aan [gedaagde] bericht dat zij de materiële en immateriële schade die zij heeft geleden als gevolg van de verkrachting begroot op EUR 8.746,32 en dat zij met [gedaagde] afspraken wenst te maken over de betaling daarvan. Vervolgens is [gedaagde] namens [eiseres] in de brief van 25 juni 2007 gesommeerd om het hiervoor genoemde bedrag binnen acht dagen te betalen. Geen van beide brieven heeft tot enige betaling door [gedaagde] geleid. 3. Het geschil 3.1. [eiseres] vordert – samengevat – de veroordeling van [gedaagde] tot betaling van: • EUR 8.746,32, althans zodanig redelijk bedrag aan materiële respectievelijk aan immateriële schadevergoeding als de rechtbank in goede justitie meent te moeten vaststellen, • toekomstige door [eiseres] te maken kosten en • de proceskosten. 3.2. [eiseres] legt aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde] jegens haar een onrechtmatige daad heeft gepleegd door haar te verkrachten, waardoor zij immateriële en materiële schade heeft geleden. 3.3. De immateriële schade is het gevolg van de zeer ernstige inbreuk die [gedaagde] heeft gemaakt op haar lichamelijke en geestelijke integriteit. Door deze inbreuk lijdt zij aan posttraumatische stressklachten. Van belang voor de ernst van de inbreuk is dat zij ten tijde van de verkrachting nog maar 15 jaar oud was terwijl hij al 40 jaar oud was, dat hij haar leidinggevende was en voorts dat hij een kennis van haar en haar moeder was en als zodanig door haar werd vertrouwd. De immateriële schade wordt door haar begroot op EUR 8.000,-, waarbij zij voor de onderbouwing daarvan mede verwijst naar bepaalde uitspraken uit de smartengeldbundel. 3.4. Daarnaast vordert [eiseres] materiële schadevergoeding, welke zij begroot op EUR 746,32, bestaande uit: • de eigen bijdrage in verband met de gevolgde psychotherapie (EUR 523,83), • de reiskosten in verband met een aantal gesprekken bij het bedrijfsmaatschappelijk werk (EUR 25,-), • reis- en parkeerkosten in verband met het bijwonen van de terechtzittingen in de strafzaak tegen [gedaagde] bij de rechtbank Utrecht en het hof Arnhem (respectievelijk EUR 7,- en EUR 30,40), • de kosten van de voorbereiding daarvan, bestaande uit reis- en parkeerkosten (EUR 18,-) en fax- telefoon- en portokosten (EUR 45,-), • de eigen bijdrage die zij voor de rechtshulp door haar advocaat moest betalen (EUR 89,-) en • de kosten voor de aanvraag van het uittreksel uit het bevolkingsregister van [gedaagde] (EUR 8,09). 3.5. [gedaagde] voert verweer ten aanzien van de omvang van de gestelde immateriële schade. Hij stelt daartoe dat de verkrachting minder impact op [eiseres] heeft gemaakt dan ze doet voorkomen, omdat [eiseres] destijds verliefd op hem was en hem eerder heeft geprobeerd te verleiden. Voorts heeft [gedaagde] een exemplaar van het erotische blad Foxy overgelegd waarin een foto staat waarop [eiseres] topless staat afgebeeld met een vriendin. Naar zijn mening blijkt daar ook uit dat het meevalt met het haar toegebrachte leed aangezien ze heeft meegewerkt aan de fotosessie terwijl ze nog in therapie zat. Ook voert [gedaagde] aan dat [eiseres] al klachten had voordat zij in behandeling kwam. 3.6. Ten aanzien van de materiële schade stelt [gedaagde] dat hij de omvang van de reis- en parkeerkosten bij gebrek aan wetenschap betwist en dat het voorts niet aannemelijk is dat [eiseres] deze heeft gemaakt omdat ze in die tijd minderjarig was en nog niet over een rijbewijs beschikte. Tevens betwist hij dat de reis- en parkeerkosten in verband met de zittingen bij de rechtbank en het hof het gevolg zijn van de onrechtmatige daad. Ten aanzien van de gevorderde eigen bijdrage voor de psychotherapie voert [gedaagde] aan dat niet [eiseres] maar haar moeder deze facturen toegezonden heeft gekregen en dat niet is gebleken dat [eiseres] deze kosten heeft betaald. De eigen bijdrage voor de verleende rechtshulp is volgens [gedaagde] al in een eventuele proceskostenveroordeling in deze procedure inbegrepen. 4. De beoordeling Immateriële schadevergoeding 4.1. De rechtbank stelt voorop dat nu vaststaat dat [eiseres] is verkracht door [gedaagde], zij in beginsel recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding op grond van artikel 106 van boek 6 van het Burgerlijk Wetboek aangezien zij door de verkrachting in haar persoon is aangetast. 4.2. Bij de bepaling van de omvang van de schadevergoeding dient de rechtbank alle omstandigheden van het geval te wegen, zoals de mate waarin de benadeelde is getroffen, de aard van de verweten gedraging, de aard van de aansprakelijkheid, de aard van de schade en heeft de rechtbank rekening te houden met wat in vergelijkbare gevallen aan schadevergoe-ding is toegekend. 4.3. Nu het een verkrachting betreft staat vast dat het gaat om een aansprakelijkheid op grond van schuld waarbij, zoals het hof Arnhem reeds heeft overwogen, sprake is van een zeer ernstige inbreuk op de lichamelijke en geestelijke integriteit van [eiseres]. Ten aanzien van de mate waarin [eiseres] is getroffen door het onrechtmatig handelen door [gedaagde] gaat de rechtbank er op grond van de overgelegde stukken vanuit dat [eiseres] posttraumatische stressklachten heeft ontwikkeld ten gevolge van de verkrachting en dat zij gedurende twee perioden van in totaal zo’n 19 maanden in behandeling is geweest om het gebeurde te kunnen verwerken, hetgeen als een periode van aanmerkelijke duur kan worden beschouwd. Daarbij is van belang dat onbestreden is gebleven dat de therapie is gestart in de periode dat zij aangifte heeft gedaan van het misdrijf waarvan zij slachtoffer was geworden. Dat [eiseres] voordien mogelijk met psychische problemen kampte doet daaraan niet af. Voor zover haar voorgeschiedenis haar wellicht kwetsbaarder heeft gemaakt, laat dit onverlet dat de directe aanleiding voor [eiseres] om hulp te zoeken ter behandeling van haar klachten, de verkrachting is geweest. 4.4. Ook het verweer van [gedaagde], inhoudende dat de impact van de verkrachting wel zou meevallen nu is gebleken dat [eiseres] zich vrijwillig topless heeft laten fotograferen op de Kama Sutra beurs voor een foto in een erotisch blad, treft geen doel. Uit dit poseren door [eiseres] valt immers op geen enkele wijze af te leiden hoe [eiseres] zich voelt en heeft gevoeld als gevolg van de verkrachting. De foto is gemaakt met haar instemming terwijl de verkrachting zich juist kenmerkt door de schending van haar recht op (seksuele) zelfbeschikking. In dit verband overweegt de rechtbank voorts dat het betoog van [gedaagde], dat [eiseres] verliefd op hem was en eerder had geprobeerd [gedaagde] te verleiden, eveneens voorbijgaat aan de essentie van de verkrachting: hier werd [eiseres] juist tegen haar wil gedwongen tot het hebben van geslachtsgemeenschap. 4.5. Ten aanzien van de voorbeelden uit de Smartengeldbundel waarnaar [eiseres] verwijst ter onderbouwing van de hoogte van de immateriële schadevergoeding is de rechtbank van oordeel dat dit geen vergelijkbare gevallen zijn. Hetgeen [eiseres] heeft moeten ondergaan betreft een eenmalige gebeurtenis die zich weliswaar kenmerkt door dwang, maar niet zozeer door fysiek geweld. Van belang voor de bepaling van de hoogte is voorts het feit dat zij destijds nog maar 15 jaar oud was terwijl hij een volwassen man van 40 jaar was en dat hij haar leidinggevende was. Alles overziend, acht de rechtbank een immateriële schadevergoeding van EUR 2.000,- billijk. Materiële schadevergoeding 4.6. Bij dupliek heeft [gedaagde] aangegeven te kunnen instemmen met het feit dat door de moeder van [eiseres] betaalde behandelingssessies zijn aan te merken als verplaatste schade in de zin van artikel 6:107 van het Burgerlijk Wetboek. Nu overigens geen verweer is gevoerd tegen deze post, is het gevorderde bedrag toewijsbaar. 4.7. De gevorderde parkeer- en reiskosten zijn niet gemotiveerd weersproken, terwijl op grond van het feit dat [eiseres] leed aan klachten tengevolge van de verkrachting aangenomen kan worden dat zij in dit verband reiskosten heeft gemaakt voor het bezoeken van het bedrijfsmaatschappelijk werk, zodat deze voor toewijzing in aanmerking komen. 4.8. Ook de reis- en parkeerkosten in verband met het bijwonen van de strafzaak tegen [gedaagde] bij het hof zal de rechtbank toewijzen. Uit de stukken blijkt dat [eiseres] bij de behandeling van het hoger beroep als getuige is opgeroepen en zodoende ten aanzien van deze zitting verplicht was om te verschijnen. Ten aanzien van het bijwonen van de zitting van de rechtbank was deze wettelijke verplichting er niet, en kan niet worden aangenomen dat de kosten die zij heeft gemaakt om de zitting bij te wonen zijn aan te merken als schade die het gevolg is van de onrechtmatige daad, zodat die posten worden afgewezen. Dat [eiseres] geen rijbewijs had betekent voorts niet dat zij geen kosten heeft hoeven maken om bij de zitting van het hof aanwezig te kunnen zijn. Nu die kosten overigens niet zijn betwist zullen deze kosten worden toegewezen. 4.9. De gevorderde eigen bijdrage die is betaald voor rechtskundige bijstand betreft blijkens de stukken niet de bijdrage voor de bijstand in de onderhavige civiele procedure, maar de bijdrage die is betaald toen [eiseres] zich liet bijstaan door een advocaat toen zij als getuige in de strafzaak moest worden gehoord. Op grond van wat hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat ook deze kosten kunnen worden aangemerkt als kosten die het gevolg zijn van de door [gedaagde] gepleegde onrechtmatige daad. Dit geldt eveneens voor de gevorderde reis- en parkeerkosten, telefoon- fax en portokosten die door [eiseres] zijn gemaakt ter voorbereiding op het getuigenverhoor bij het hof te Arnhem. Tot slot zal de rechtbank ook de gevorderde kosten voor het opvragen van het uittreksel uit het bevolkingsregister toewijzen nu dit redelijke kosten zijn die [eiseres] heeft gemaakt ter verkrijging van schadevergoeding door [gedaagde]. 4.10. Het voorgaande leidt ertoe dat de gevorderde materiële schadevergoeding ten bedrage van EUR 739,32 zal worden toegewezen. Dit betekent dat de vordering van [eiseres] tot aan een totaalbedrag van EUR 2.739,32 zal worden toegewezen. 4.11. De gevorderde toekomstige schade is niet begroot of nader onderbouwd, zodat de rechtbank dit gedeelte van de vordering zal afwijzen. 4.12. [gedaagde] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op: - dagvaarding EUR 84,31 - betaald vast recht 75,00 - in debet gesteld vast recht 225,00 - salaris procureur 768,00 (2 punt × tarief EUR 384,00) Totaal EUR 1.170,31 4.13. Aangezien [eiseres] procedeert op basis van een toevoeging, zal de rechtbank op grond van artikel 243 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepalen dat de proceskosten door [gedaagde] voldoen moeten worden aan de griffier van de rechtbank. 5. De beslissing De rechtbank 5.1. veroordeelt [gedaagde] om aan [eiseres] te betalen een bedrag van EUR 2.739,32 (tweeduizend zevenhonderdnegenendertig euro en tweeëndertig eurocent), 5.2. veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op EUR 1.170,31, te voldoen aan de griffier, 5.3. verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad, 5.4. wijst het meer of anders gevorderde af. Dit vonnis is gewezen door mr. H. Phaff en in het openbaar uitgesproken op 7 mei 2008.