Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BD0164

Datum uitspraak2008-03-13
Datum gepubliceerd2008-04-24
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Haarlem
Zaaknummers07/1787
Statusgepubliceerd


Indicatie

De aan de stolpboerderij als monumentenpand verrichte werkzaamheden zijn niet zodanig ingrijpend geweest dat gezegd moet worden dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden.


Uitspraak

RECHTBANK HAARLEM Sector bestuursrecht, meervoudige belastingkamer Procedurenummer: AWB 07/1787 Uitspraakdatum: 13 maart 2008 Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen X, wonende te Z, eiser, en de inspecteur van de Belastingdienst te Y, verweerder. 1. Ontstaan en loop van het geding 1.1. Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2002 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € a en uit sparen en beleggen van € b. 1.2. Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 22 januari 2007 de aanslag gehandhaafd. 1.3. Eiser heeft daartegen bij beroepschrift van 2 maart 2007, ontvangen bij de rechtbank op 5 maart 2007, beroep ingesteld. 1.4. Verweerder heeft op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend. 1.5. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 1 februari 2008 te Haarlem. Eiser is daar in persoon verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde, A. Namens verweerder is verschenen B. Eiser heeft de rechtbank voorafgaand aan de zitting zijn pleitnota (met bijlagen) doen toekomen. De rechtbank heeft kopie daarvan aan verweerder gefaxt. Verweerder heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. 2. Tussen partijen vaststaande feiten Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast: 2.1. Eiser heeft in 1999 de stolpboerderij, gelegen aan de Q te R voor een prijs van € a gekocht. Het pand is bij besluit van [datum besluit] aangewezen als beschermd monument als bedoeld in artikel 6 van de Monumentenwet 1988. Het pand vormt in 2002 voor eiser een eigen woning in de zin van artikel 3.111 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) 2.2. Het betreft een rietgedekte Westfriese stolpboerderij uit omstreeks 1900. Aan de boerderij is een zomerhuisje/schuur vastgebouwd, welke ruimte na aankoop door eiser is verbouwd tot een zelfstandige woning. De daarop betrekking hebbende kosten spelen verder geen rol in deze procedure. Aan de achterzijde van de boerderij was extra stalruimte aangebouwd welke geen onderdeel vormde van het monument. Deze stalruimte is door eiser na de verbouwing blijvend verwijderd. Begin jaren zeventig van de vorige eeuw is naast een reeds bestaande wooneenheid in de stolp een tweede wooneenheid gerealiseerd. Het woongedeelte van circa 50 m2 aan de noordzijde omvatte: een entree met keuken, aparte slaapkamer, woonkamer en een toilet. Het woongedeelte van circa 70 m2 aan de westzijde bestond uit een entree, gang, toilet en douche, woonkamer met bedstede, keuken en een slaapkamer. Beide gedeelten werden verwarmd door middel van gaskachels. Het agrarische bedrijfsgedeelte bestond uit de ruimte onder het vierkant, een dars, lange regel en korte regel. De zolder was open, uitsluitend bereikbaar via een ladder en niet ingericht als woonruimte. 2.3. In de periode 2000 tot februari 2004 hebben zich de volgende wijzigingen aan de stolpboerderij voltrokken: - de boerderij is nagenoeg geheel tot op de oude fundering afgebroken; - de draagconstructie van het pand bestaat uit een enkel vierkant. De kap van het vierkant is door een storm verloren gegaan. Omdat de leggers van het vierkant verrot waren zijn deze vervangen. Hiervoor is het vierkant omvergehaald en in zijn geheel gedemonteerd. Na vernieuwing van de leggers is het vierkant weer teruggezet waarbij de vierkantpalen opnieuw zijn gebruikt; - met uitzondering van de top, die als gevolg van een storm is ingestort en de stenen boven de deur van de dars, is de voorgevel in stand gebleven. Het deel van de voorgevel dat is blijven staan, is opnieuw gevoegd. De kozijnen van de voorgevel zijn hersteld door op verrotte plekken nieuwe stukken hout te plaatsen; - op de zolder van de stolp zijn diverse slaapkamers, een hobbyruimte alsmede een badkamer gerealiseerd. De zolder is na de verbouwing bereikbaar via een vaste trap. Om de extra druk van de zolderverdieping en de schoorsteen aan te kunnen zijn er vijf heipalen in de grond geslagen. Boven de zolder bevindt zich een opslagruimte; - de oude fundering, die was ingezakt en daardoor niet meer bruikbaar was is uitgevuld en daarna is er een betonnen plaat van 15 centimeter opgelegd. Hierop zijn stenen binnenmuurtjes, betimmerd met hout, geplaatst die uit brandveiligheidsoverwegingen de houten binnenwanden vervangen; - met uitzondering van de achtergevel is de buitenkant van de boerderij geheel in oorspronkelijke staat (van omstreeks 1900) hersteld. Hierbij zijn de bij de afbraak verkregen bakstenen opnieuw gebruikt. De achtergevel is uit nieuwe bakstenen opgetrokken. De dakpannen, de goot van de zijgevel en het smeedijzer zijn opnieuw gebruikt. Om de boerderij in de oorspronkelijke staat terug te brengen zijn de twee ramen aan de westmuur vervangen door vijf kleinere ramen; - vanwege de monumentenstatus was eiser verplicht om de oorspronkelijke staat en indeling van de stolpboerderij zoveel mogelijk te handhaven. Verder diende het pand te zijn voorzien van een schouw en bedstee; - bij de verbouwing zijn de twee inpandige wooneenheden samengevoegd tot één wooneenheid, waarbij één (grote) woonkamer en één grote keuken is gerealiseerd, waarvoor een deel van de dars werd benut. In de dars is verder een bijkeuken met douche gebouwd. 2.4. In een rapport d.d. 16 maart 2004 van de door verweerder ingeschakelde taxateur, C, is vermeld dat de totale verbouwingskosten voor de stolpboerderij tot februari 2004 € c bedroegen. Eiser heeft deze werkzaamheden voornamelijk zelf en in eigen beheer verricht. Naar het oordeel van de taxateur kan, in het geval geen sprake is van een nieuwe bron, van de totale kosten een bedrag van € d worden toegerekend aan onderhoud. Eiser heeft voor de verbouwing geen overheidssubsidies ontvangen. 2.5. Eiser heeft in zijn aangifte IB/PVV voor het jaar 2002 een gedeelte van de totale onderhoudskosten, gecorrigeerd met zakelijke lasten, afschrijving en de wettelijke drempel, groot € e,in mindering gebracht op de inkomsten uit eigen woning. Verweerder heeft de aftrek van dit bedrag niet geaccepteerd. 3. Geschil en standpunten van partijen 3.1. Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of eiser de kosten van de restauratie op de voet van artikel 6.31 Wet inkomstenbelasting 2001 in aanmerking mag nemen. Indien het antwoord op deze vraag bevestigend wordt beantwoord hebben partijen ter zitting bevestigd dat eiser in 2002 ter zake van onderhoud aan het pand een bedrag van € f (na toepassing van de drempel) in aftrek mag brengen. 3.2. Verweerder betoogt dat de verbouwing zo radicaal is geweest dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden en dat bovendien de oude boerderij als bron van inkomen is tenietgegaan. Gelet op hetgeen in bouwkundig opzicht is geschied en de meest opvallende verschillen tussen de boerderij zoals die bij aanvang van de werkzaamheden bestond en de nieuwe boerderij, heeft verweerder op de volgende punten gewezen: - de oude boerderij is nagenoeg geheel gesloopt; - voor de nieuwe boerderij moesten vijf nieuwe heipalen in de grond worden geslagen; - op de oude ingezakte fundering is een nieuwe 15 centimeter dikke betonplaat gelegd; - van twee wooneenheden is één woning gemaakt, waardoor de indeling totaal is gewijzigd; - raampartijen zijn gewijzigd, er is een schoorsteen bijgekomen en de achterzijde is totaal anders geworden; - in de voorheen open zolderverdieping (met verplaatsbare ladder) is woonruimte gerealiseerd in de vorm van slaapkamers, hobbyruimte en een badkamer (met vaste trap) en daarboven nog opslagruimte. 3.3 Eiser betoogt dat in bouwkundig opzicht geen sprake is geweest van een zodanige radicale vernieuwing dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Voorts stelt eiser dat geen sprake is van een nieuwe bron van inkomen, omdat niet de gehele opstal is gesloopt, zodat niet kan worden gesteld dat slechts een bouwkavel is overgebleven. 4. Beoordeling van het geschil 4.1. Ingevolge artikel 6.31, eerste lid, onder a, van de Wet IB 2001 worden als uitgaven met betrekking tot een monumentenpand, indien het een eigen woning als bedoeld in het eerste of derde lid van artikel artikel 3.111 van de Wet IB 2001 betreft, in aanmerking genomen, het bedrag van de kosten, lasten en afschrijvingen - andere dan renten van schulden, kosten van geldleningen en periodieke betalingen ingevolge de rechten van erfpacht, opstal en beklemming – verminderd met de in dat artikellid aangegeven drempel. Volgens vaste jurisprudentie van de Hoge Raad kunnen ingevolge deze bepaling bij een bestaande eigen (monumenten)woning uitsluitend onderhoudskosten in aanmerking worden genomen indien en voor zover deze strekken tot instandhouding van de woning, dat wil zeggen dat deze kosten zijn gemaakt voor het voorkomen en opheffen van ingetreden achteruitgang en verval en voor herstel in bruikbare staat. Indien bij verbouwingswerkzaamheden zowel herstel als vernieuwing plaatsvindt, moeten de verbouwingskosten worden gesplitst in - aftrekbare -onderhoudskosten en - niet aftrekbare - kosten van verbetering. Een dergelijke splitsing komt niet meer aan de orde indien het in de verbouwing betrokken pand zo radicaal is vernieuwd dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. Voor de beantwoording van de vraag of sprake is van zo een radicale vernieuwing moet worden bezien wat er in bouwkundig opzicht is geschied. Indien de werkzaamheden dienen om het gebouw, in vergelijking met de toestand waarin het zich vóór de verbouwing bevond, dermate wezenlijk te veranderen, dat het naar inrichting, aard of omvang een ingrijpende wijziging heeft ondergaan, is sprake van radicale vernieuwing. 4.2. Met betrekking tot de vraag of het geheel van de uitgevoerde werkzaamheden zodanig is geweest dat, gelet op wat in bouwkundig opzicht is geschied, in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden, overweegt de rechtbank als volgt. 4.2.1. Uitgaande van de in 2.3. gegeven opsomming van de aan het monumentenpand verrichte werkzaamheden en de door eiser overgelegde plattegronden van het pand voor en na de werkzaamheden, zijn de wijzigingen zoals die vast zijn komen te staan, gelet op hetgeen de werkzaamheden tezamen in bouwkundig opzicht hebben opgeleverd, niet zodanig ingrijpend geweest dat gezegd moet worden dat in wezen nieuwbouw heeft plaatsgevonden. 4.2.2. De bouwkundige werkzaamheden zijn niet van dien aard geweest dat moet worden gezegd dat het pand door sloop teniet is gegaan. Het woord “ontmantelen”, zoals dat ook door partijen is gebruikt, brengt beter tot uitdrukking wat hier is gebeurd: namelijk het terugbrengen van het pand in de oude toestand met behulp van de oude materialen voor zover dat mogelijk was. Eiser heeft in dat verband onweersproken gesteld dat de bestaande bakstenen, de oude dakpannen, de goot van de zijgevel en ook het smeedijzer opnieuw zijn gebruikt. Hieraan doet niet af dat de houten kapconstructie op het vierkant tijdens de werkzaamheden door een storm verloren was gegaan. Anders dan in de door verweerder aangehaalde uitspraak van Hof Amsterdam van 16 april 2004, nr. 02/06822, NTFR 2004/697, waar het pand grotendeels was ingestort, kan in dit geval uit die gebeurtenis niet worden afgeleid dat de boerderij daardoor geheel teniet is gegaan. 4.2.3. Met betrekking tot de buitenzijde van de boerderij overweegt de rechtbank dat het aanzicht van het pand niet noemenswaard is veranderd. Het uiterlijk van de achterzijde van de boerderij is weliswaar gewijzigd, maar dit houdt verband met het verwijderen van de extra stalruimte aan die achterzijde. Voorts zijn in de westgevel twee niet-oorspronkelijke ramen vervangen door vijf kleinere, wel oorspronkelijke ramen. Deze wijziging vloeide voort uit de voorschriften welke aan het behouden van de monumentenstatus van het pand werden gesteld. De rechtbank acht dergelijke wijzigingen eigen aan de status van een monumentenpand. Uit dat feit kan – ook in samenhang met de andere werkzaamheden - geen radicale vernieuwing worden afgeleid. 4.2.4. Aan de binnenzijde is het houten vierkant, dat als draagconstructie kenmerkend is voor dit type boerderij, ongewijzigd gebleven. Voor de vervanging van de leggers moest het vierkant worden gedemonteerd, maar het is daarna in zijn oude vorm teruggezet. Het leggen van een nieuwe 15 centimeter dikke betonplaat op de oude ingezakte vloer moet worden aangemerkt als een werkzaamheid ter voorkoming en opheffing van de ingetreden achteruitgang en tot het herstel van de bruikbare staat van het pand. Immers de oude vloer zou daartoe ongeschikt zijn geweest, omdat brandveiligheidsoverwegingen noopten de geheel houten binnenwanden te vervangen door stenen wanden. Datzelfde geldt ook voor het slaan van de vijf extra heipalen. Met uitzondering van één heipaal, die is geslagen ten behoeve van de door monumentenzorg verplicht gestelde herplaatsing van de schouw en de daarboven geplaatste schoorsteen, dienden de overige vier heipalen er eveneens toe de bestaande constructie te verstevigen. Voor zover deze heipalen mede zijn bedoeld de op de open zolderruimte gecreëerde slaapkamers en de badkamer te kunnen dragen, gelden de daarmee samenhangende kosten als - niet aftrekbare - kosten voor verbetering. Datzelfde geldt voor de kosten welke eiser heeft gemaakt voor het creëren van de vertrekken op de bovenverdieping. Tenslotte mag geen doorslaggevende betekenis worden toegekend aan de omstandigheid dat door de veranderde indeling van de benedenverdieping één zelfstandige wooneenheid tot stand is gebracht. Naar het oordeel van de rechtbank kan niet worden gezegd dat, na vergelijking van de bouwkundige indeling voor en na de werkzaamheden, een wezenlijke verandering van de indeling heeft plaatsgevonden. Niet alleen is het woongedeelte na de verbouwing op dezelfde plaats gebleven, zij het met een andere indeling, maar ook de dars is grotendeels in stand gelaten, terwijl de ruimte tussen het vierkant in zijn vorm behouden is gebleven en tot speelruimte is getransformeerd. 4.3. Nu geen sprake is van radicale vernieuwing mag eiser bij de aangifte de onderhoudskosten in aanmerking nemen. 4.4. Het voorgaande betekent dat de in de verbouwingskosten begrepen onderhoudskosten door eiser in aftrek kunnen worden gebracht. Niet meer in geschil is dat in dat geval in 2002 € f wegens onderhoudskosten in mindering dient te worden gebracht op het belastbaar inkomen uit werk en woning van eiser. De rechtbank ziet geen reden af te wijken van dit eensluidende standpunt van partijen. 4.5. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard en kan de uitspraak op bezwaar niet in stand blijven. 5. Proceskosten De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 644 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 322 en een wegingsfactor 1). 6. Beslissing De rechtbank: - verklaart het beroep gegrond; - vernietigt de bestreden uitspraak; - vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € g en uit sparen en beleggen van € b en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak op bezwaar; - gelast dat de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan eiser terugbetaalt het door hem ter zake van het instellen van het beroep gestorte griffierecht van € 38 en - veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser voor een bedrag van € 644 en wijst de Staat der Nederlanden (Ministerie van Financiën) aan als de rechtspersoon die deze kosten moet vergoeden. Deze uitspraak is gedaan op 13 maart 2008 en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken door mr. R.H.M. Bruin, voorzitter, mrs. R.G. Kemmers en A.A. Fase, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J. de Jong, griffier. Afschrift verzonden aan partijen op: De rechtbank heeft geen bezwaar tegen afgifte door de griffier van een afschrift van de uitspraak in geanonimiseerde vorm. Rechtsmiddel Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Amsterdam (belastingkamer), Postbus 1312, 1000 BH Amsterdam. Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen: 1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd; 2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener; b. een dagtekening; c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld; d. de gronden van het hoger beroep.