Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC9249

Datum uitspraak2008-04-10
Datum gepubliceerd2008-04-10
RechtsgebiedStraf
Soort ProcedureEerste aanleg - meervoudig
Instantie naamRechtbank Groningen
Zaaknummers18/630143-07 (promis)
Statusgepubliceerd


Indicatie

Shaken baby syndroom. Beoordeling medische informatie. Onvoldoende bewijs dat verdachte verantwoordelijk is voor het fatale schudincident. Vrijspraak.


Uitspraak

RECHTBANK GRONINGEN Sector Strafrecht parketnummer: 18/630143-07 (promis) datum uitspraak: 10 april 2008 op tegenspraak raadsman: mr. J.B. Boone V O N N I S van de rechtbank Groningen, meervoudige kamer voor strafzaken, in de zaak tegen: [verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum], wonende te [woonplaats]. Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 26 juli 2007, 23 oktober 2007, 17 januari 2008 en 27 maart 2008. Tenlastelegging Aan verdachte is ten laste gelegd: dat hij op of omstreeks 10 maart 2007, te Sappemeer, in elk geval in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, opzettelijk een kind, genaamd [het slachtoffer], van het leven heeft beroofd, immers heeft verdachte met dat opzet (het hoofd van) die [het slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, hevig en/of met kracht geschud, althans dusdanig geweld op (het hoofd van) die [het slachtoffer] uitgeoefend, tengevolge waarvan voornoemde [het slachtoffer] is overleden; art 287 Wetboek van Strafrecht althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 10 maart 2007, te Sappemeer, in elk geval in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, aan verdachtes, althans een kind, genaamd [het slachtoffer], opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (een of meer bloedingen in de hersenen en/of hersenschade), heeft toegebracht, door opzettelijk (het hoofd van) die [het slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, hevig en/of met kracht te schudden, althans fors, althans enig geweld op (het hoofd van) die [het slachtoffer] uit te oefenen, terwijl het feit de dood tengevolge heeft gehad; art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 302 lid 2 Wetboek van Strafrecht althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 10 maart 2007, te Sappemeer, in elk geval in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, opzettelijk heeft mishandeld verdachtes, althans een kind (te weten [het slachtoffer]), immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk (het hoofd van) die [het slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, hevig en/of met kracht geschud, althans fors, althans enig geweld op (het hoofd van) die [het slachtoffer] uitgeoefend, tengevolge waarvan deze is overleden; art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht art 300 lid 3 Wetboek van Strafrecht althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 10 maart 2007, te Sappemeer, in elk geval in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, (het hoofd van) een kind, genaamd [het slachtoffer]al dan niet hevig en/of met kracht te schudden, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [het slachtoffer] zodanig letsel, te weten een of meer bloedingen in de hersenen en/of hersenschade, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden; art 307 lid 2 Wetboek van Strafrecht althans, indien terzake van het vorenstaande geen veroordeling mocht volgen, dat hij op of omstreeks 10 maart 2007, te Sappemeer, in elk geval in de gemeente Hoogezand-Sappemeer, grovelijk, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onachtzaam en/of nalatig (het hoofd van) een kind, genaamd [het slachtoffer] al dan niet hevig en/of met kracht heeft geschud, waardoor het aan zijn schuld te wijten is geweest dat die [het slachtoffer] zodanig letsel, te weten een of meer bloedingen in de hersenen en/of hersenschade, heeft bekomen, dat deze aan de gevolgen daarvan is overleden; art 307 lid 1 Wetboek van Strafrecht Ontvankelijkheid openbaar ministerie Door de raadsman van verdachte is ter terechtzitting van 27 maart 2008 aandacht gevraagd voor de wijze waarop verdachte onder meer op 12 april 2007 door de verbalisanten [getuige 1] en [getuige 2] is verhoord. Deze verbalisanten zijn in verband hiermee op verzoek van de raadsman ter terechtzitting van 27 maart 2008 gehoord. De rechtbank stelt vast dat verbalisanten tijdens het verhoor van verdachte van 12 april 2007, maar ook op andere tijdstippen, een aantal uitlatingen hebben gedaan die vragen oproepen. De rechtbank acht het daarom aangewezen om (ambtshalve) te toetsen of door de wijze van verhoor de ontvankelijkheid van het openbaar ministerie in het geding is. De rechtbank heeft in het bijzonder acht geslagen op onder meer de volgende uitlatingen van verbalisanten (weergegeven met de vindplaatsen in het onderhavige politiedossier): - “Snap je dat je van ons de kans krijgt om het uit te leggen? Anders wordt het straks door de rechter als een voldongen feit beschouwd.” (pagina 13.18-3) - “Deze harde informatie en jouw ontkenning daar tegenover gaan naar de rechter. De rechter ziet dan geen verdrietige vader, de rechter ziet alleen de harde feiten zonder enige emotie, zonder enig traantje.” (pagina 13.18-4) - “Jij hebt wel geschud, maar waarom heb je dat gedaan. Irriteerde je je zo aan dat kereltje dan? Misschien zat je wel te rukken en dacht je: “verdomme, komt hij weer.”” (pagina 13.8-4) - “Straks komt het nog zo ver dat Shania jou niet meer mag zien.” (…) In eerste instantie bepaalt de rechter dat. Dan durft men geen risico’s met jou te nemen als men niet weet wat je doet. Als je handig bent geef je uitleg.” (pagina 13.8-7) - “Dus het is aan jou te wijten dat je moeder is aangehouden. Wat vind je hiervan?” (pagina 13.22-2) - Verdachte: “Ik heb van mijn advocaat meegekregen om mijn mond te houden en dat wil ik ook doen.” (pagina 13.22-4) “Dus de advocaat gaat voor je moeder.” (pagina 13.22-4) - “Je moet niet door met je advocaat maar wel met je moeder. Die zul je hard nodig hebben…Bij je advocaat kun je dan niet terecht.” (pagina 13.22-7) De rechtbank overweegt dat zij er op zichzelf begrip voor heeft dat in geval van verdenking van ernstige strafbare feiten er in het verhoor, met het oog op de waarheidsvinding, een zekere druk wordt opgebouwd. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verbalisanten met voornoemde uitlatingen de grenzen van het toelaatbare echter overschreden. Er is gehandeld in strijd met artikel 29 van het Wetboek van Strafvordering, op grond waarvan politie-ambtenaren zich dienen te onthouden van alles wat de strekking heeft een verklaring te verkrijgen waarvan niet kan worden gezegd dat deze in vrijheid is afgelegd. Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op de volgende uitlatingen van verbalisanten (weergegeven met de vindplaatsen in het onderhavige politiedossier): - “het rapport (van het St. Lucas Ziekenhuis) zegt dat er geschud is. (…) Zij zeggen dat het spugen mogelijk te maken heeft met die schudbeweging. (…) Het rapport zegt dat jij hebt geschud en zij koppelen dat aan hersenletsel.” (pagina 13.12-9 en 13.12-10) - “Het letsel waaraan [het slachtoffer] is overleden is hem door iemand toegebracht op die 10de maart 2007. Sterker nog, kort voordat hij gereanimeerd is, is hem dat letsel toegebracht.” (pagina 13.18-1 ) - “Sterker nog, we weten dat het moet zijn ontstaan in de tijd dat jij bij [het slachtoffer] was. [de moeder van het slachtoffer] kan het niet gedaan hebben…” (pagina 13.18-1) - “Wat er gebeurd is, ligt vast. Jij moet het gedaan hebben, jij kunt het alleen vertellen. [het slachtoffer] heeft er recht op te vertellen hoe het gebeurd is.” (pagina 13.18-2) - “Nee, wij niet, de deskundigen, de artsen, de patholoog, komen hiermee. Wat heb je gedaan?” (pagina 13.8-4) -“[het slachtoffer] is overleden omdat hij geschud is. (…) En hij is overleden omdat hij op 10 maart geschud is. En degene die de gelegenheid gehad heeft op 10 maart om hem te schudden ben jij geweest…” Dat zeggen wij niet alleen, dat zeggen de artsen ook.” (zie pagina 13.18-5) - “Je blijft bij ons liegen. Je blijft zeggen dat je [het slachtoffer] niet geschud hebt. Terwijl de rapporten van de medici heel duidelijk zijn.” (pagina 13.20-16) - “Maar er zijn ook stukken van het NFI die zeggen wat het geweest is.” (pagina 13.22-2) De rechtbank heeft van deze uitlatingen vastgesteld dat ze niet zijn gebaseerd zijn op gegevens die als vaststaand uit het onderzoek naar voren zijn gekomen. De rechtbank verstaat deze uitlatingen dan ook aldus, dat ze ertoe strekken een bekennende verklaring te verkrijgen. De rechtbank constateert derhalve dat sprake is van een vormverzuim. De rechtbank is evenwel van oordeel dat niet gezegd kan worden dat de onderhavige politie-ambtenaren een dusdanig ernstige inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde, dat daardoor doelbewust of met grote veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak tekort is gedaan. De rechtbank ziet dan ook geen reden om tot niet-ontvankelijkverklaring van openbaar ministerie over te gaan. Daarbij heeft de rechtbank betrokken dat van een doelbewuste misleiding van de rechtbank geen sprake is geweest nu de uitlatingen van verbalisanten letterlijk in de verhoren zijn opgenomen. Bewijsvraag Standpunt van de officier van justitie De officier van justitie acht het primair tenlastegelegde bewezen op grond van het navolgende, samengevat weergegeven. Uit grondig medisch-forensisch onderzoek verricht door een groot aantal deskundigen, zoals onder meer het NFI, de forensisch kinderarts R.A.C. Bilo en contra-rapporteur prof. Van Nieuwenhuizen, is gebleken dat [het slachtoffer] is overleden aan uitgebreide hersenbeschadiging, veroorzaakt door het shaken baby syndroom. Gelet op de kracht waarmee het schudden heeft plaatsgevonden kan het niet anders dan dat een volwassen persoon dit heeft gedaan. Uit een gesprek dat op 4 april 2007 met Bilo heeft plaatsgevonden, is gebleken dat de uitval van [het slachtoffer] kort na het schudden (na enkele seconden, binnen enkele minuten) heeft plaatsgevonden. Uit door Bilo in zijn rapportages aangehaalde literatuur blijkt dat verschijnselen als gevolg van het hevig schudden (onder meer verminderd bewustzijn, onregelmatige ademhaling of ademstilstand) zich vrijwel onmiddellijk voordoen na het ontstaan van het letsel. Deze gedachte wordt versterkt door de omstandigheid dat [het slachtoffer] om 14.57-14.58 uur met succes is gereanimeerd nadat er een hartstilstand was opgetreden en de ademhalingsfuncties waren gestopt. Aangenomen kan immers worden dat reanimatiepogingen vruchteloos zouden zijn geweest indien geruime tijd verstreken zou zijn geweest tussen (het begin van) het uitvallen en reanimeren. Daar komt bij dat de moeder van [het slachtoffer] heeft verklaard dat zij [het slachtoffer] op 10 maart ’s ochtends om half acht met succes de fles heeft gegeven en dat zij, voordat zij om 11.15 uur de woning verliet, [het slachtoffer] om kwart voor elf ferro heeft toegediend en dat zij een kind heeft waargenomen in een conditie die toen zeker niet wees op een klinische noodsituatie. De officier van justitie hecht met het oog hierop minder waarde aan de mening van Van Nieuwenhuizen die ter terechtzitting van 27 maart 2008 de bevindingen van Bilo heeft genuanceerd in die zin dat het incident wel zal hebben plaatsgevonden op 10 maart 2007, maar niet per se na 11.00 uur. Van Nieuwenhuizen is immers, anders dan Bilo, niet dé deskundige op het terrein van het shaken baby syndroom. Na 11.15 uur is verdachte alleen met [het slachtoffer] en [het zusje van het slachtoffer] in de woning achtergebleven, op een kort bezoek van [een kennis van verdachte] en twee autokopers na. Om 14.27 uur heeft verdachte zijn moeder gebeld over de aangetroffen noodsituatie waarin [het slachtoffer] dan verkeert. Omdat niemand anders (van de volwassenen) dan verdachte op het moment dat er geschud is in de woning is geweest, kan het niet anders zijn dan dat verdachte het fatale letsel heeft toegebracht. Het is een redenering die -in afwachting van een evident deze bevinding uitsluitende redenering- de meest waarschijnlijke omstandigheid oplevert. Daarom is deze omstandigheid naar de mening van de officier van justitie redengevend voor het bewijs. De omstandigheid dat verdachte ontkent en geen verklaring kan geven voor het aan [het slachtoffer] toegediende fatale letsel versterkt het redengevende karakter van de aanwezige bewijsmiddelen en daarmee de overtuiging dat verdachte het ten lastegelegde heeft begaan. Er ligt zoveel materiaal dat de dood van [het slachtoffer] verklaart, dat het zwijgen van verdachte in zekere zin in het niet valt. Waar hij het aangevoerde bewijs kan ontkrachten, laat hij dat na. Dan is het redelijk het wel aanwezige bewijsmateriaal voldoende redengevend te achten voor het bewijs van het daderschap van verdachte. Nu verdachte op 5 maart 2007 ter gelegenheid van het ontslag van [het slachtoffer] uit het St. Lucas Ziekenhuis te Winschoten in het ontslaggesprek is gewezen op de gevaren van het schudden van een baby, en niet gebleken is dat hij geen inzicht had met betrekking tot de kwetsbaarheid van baby’s, heeft verdachte door het schudden van [het slachtoffer] niet na te laten, willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat zulks de dood van zijn kind tot gevolg zou hebben De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ten aanzien van dit feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren met aftrek van voorarrest. Standpunt van de verdediging De raadsman van verdachte heeft op grond van het navolgende - samengevat weergegeven - aangevoerd dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor het tenlastegelegde. Verdachte ontkent dat hij [het slachtoffer] heeft geschud. Zelfs tijdens de talrijke en lange verhoren en de grote druk die er onder meer op 12 april 2007 op verdachte is uitgeoefend, heeft hij op geen enkel moment ook maar iets verklaard dat enige aanleiding geeft voor de veronderstelling dat hij [het slachtoffer] zou hebben geschud. Een opgestelde tijdslijn maakt duidelijk dat verdachte op 10 maart 2007 tot 12.45 uur slechts zeer korte tijd alleen met de kinderen in de woning is geweest. In de periode van 12.45 uur (vanaf het vertrek van [een kennis van verdachte]) tot 14.20 uur is verdachte wel alleen met de kinderen in de woning geweest, maar niet is komen vast te staan dat hij vaker bij [het slachtoffer] is geweest dan de ene keer (om omstreeks 14.15 uur) waarover hij verklaart. Ten aanzien van de moeder is zeker dat zij op twee momenten op 10 maart 2007 bij [het slachtoffer] is geweest en hem ook verzorging heeft gegeven: om 7.30 uur heeft moeder [het slachtoffer] de fles gegeven en omstreeks 11.00 uur heeft zij [het slachtoffer] medicijnen toegediend. Verdachte zou het letsel dan moeten hebben toegebracht in de periode van 12.45 uur tot 14.20 uur, hetgeen echter wordt uitgesloten door de medische bevindingen. Uit de contra-expertise, uitgevoerd door Van Nieuwenhuizen blijkt namelijk onder meer dat het letsel enkele dagen tot enkele uren voor het overlijden van [het slachtoffer] moet zijn toegebracht. Er kan naar de mening van de verdediging dus niet worden geconcludeerd dat verdachte met uitsluiting van anderen het letsel heeft toegebracht, zeker niet nu vast staat dat de moeder [het slachtoffer] die ochtend twee maal heeft verzorgd. Naast verdachte kan de moeder van [het slachtoffer] mogelijk het letsel hebben kunnen toebrengen. Er zijn overtuigende aanwijzingen dat zij het letsel heeft toegebracht aangezien zij conform de tijdspanne die Van Nieuwenhuizen hanteert de baby heeft verzorgd. Beoordeling De rechtbank gaat er met de officier van justitie en de verdediging vanuit dat [het slachtoffer] is overleden ten gevolge van het shaken baby syndroom. Deze conclusie is gebaseerd op de uitkomsten van de onderzoeken die zijn verricht door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI), R.A.C. Bilo, forensisch arts, en prof. dr. O. van Nieuwenhuizen, die als kinderneuroloog op verzoek van de raadsman van verdachte en in opdracht van de rechter-commissaris een contra-expertise heeft verricht naar mogelijke alternatieve doodsoorzaken, zoals stollingsstoornissen, metabole stoornissen of infecties. Voornoemde conclusie omtrent de doodsoorzaak wordt door het NFI in het rapport van dr. V. Soerdjbalie-Maikoe van 14 september 2007 als volgt omschreven: “Het intreden van de dood wordt verklaard door traumatische orgaanschade en functieverlies van de hersenen zoals gezien wordt bij het acceleratie-deceleratie trauma oftewel shaken baby syndroom en verwikkelingen daarvan (dubbelzijdige longontsteking en bloedvergiftiging). Bij het shaken baby syndroom is er sprake van inwerking van uitwendig mechanische geweld zoals bijvoorbeeld hevig heen en weer schudden van het kind.” Verdachte ontkent [het slachtoffer] te hebben geschud. Wel is hij degene geweest die op 10 maart 2007 in de periode van circa 11.00 uur tot 14.30 uur als enige volwassene redelijkerwijs toegang had tot [het slachtoffer]. Dat betekent dat, om tot een bewezenverklaring te kunnen komen, moet kunnen worden vastgesteld dat boven alle redelijke twijfel is verheven dat [het slachtoffer] op 10 maart 2007, tussen 11.00 uur tot 14.30 uur is geschud. Zou het schudden ook voor 11.00 uur hebben kunnen plaatsvinden, dan zou immers naast verdachte ook de moeder van [het slachtoffer] als mogelijke dader in beeld komen. Het NFI heeft voorzover hier van belang in voornoemd rapport en in aansluiting op het hiervoor weergegeven citaat aangegeven: “Hierbij dient te worden opgemerkt dat de bevindingen duiden op schade die opgelopen is in twee tempi namelijk uren tot enkele dagen vóór het overlijden (ondersteund door neuropathologisch-, oogpathologisch- en radiologisch onderzoek) en enkele weken vóór het overlijden (ondersteund door neuropathologisch- en radiologisch onderzoek).” Deze conclusie van het NFI wordt onderschreven door Van Nieuwenhuizen in zijn verslag van 13 maart 2008. Ter terechtzitting heeft Van Nieuwenhuizen deze termijn aangescherpt in die zin dat ervan mag worden uitgegaan dat het schudden heeft plaatsgevonden op 10 maart 2007, doch dat niet met zekerheid kan worden vastgesteld dat dit na 11.00 uur moet zijn geweest. Bilo wijkt op dit punt van de bevindingen van het NFI en Van Nieuwenhuizen af. Hij gaat er onder meer in zijn rapport van september 2007 vanuit dat het fatale schudincident heeft plaatsgehad na het vertrek van de moeder rond 11.00 uur à 11.15 uur. Hij heeft zich daarbij gebaseerd op een combinatie van medische bevindingen, literatuur en verklaringen in het proces-verbaal. De medische bevindingen duiden volgens Bilo op het ontstaan van de primaire schade (verse bloedingen en traumatische beschadiging van zenuwuitlopers – diffuse axonale schade), meerdere uren, doch niet langer dan 1 tot 2 dagen voor het overlijden. De traumatische beschadiging, in de zin van diffuse axonale schade, zou daarbij uitsluiten dat [het slachtoffer] na het ontstaan van die schade nog min of meer normaal gefunctioneerd heeft. De verklaringen van de moeder van [het slachtoffer] wijzen er volgens Bilo verder op dat [het slachtoffer] ’s ochtends nog normaal gedronken heeft en om 10.45 uur á 11.00 uur, kort voor het vertrek van de moeder, normaal reageerde op de toediening van de ferro. De combinatie van deze gegevens, te weten de medische bevindingen en de verklaring van de moeder, brengen Bilo tot de conclusie, dat het fatale schudincident na vertrek van de moeder moet hebben plaatsgevonden. De rechtbank overweegt hieromtrent dat de deskundigheid van Bilo zich niet uitstrekt tot het wegen van de (geloofwaardigheid van de) afgelegde verklaringen, in het bijzonder de verklaring van de moeder van [het slachtoffer], die hij medebepalend laat zijn bij het trekken van een medische conclusie. Met het oog op het voorgaande heeft de rechtbank Bilo ter terechtzitting gevraagd wat zijn conclusie omtrent het tijdstip van het schudincident zou zijn als hij de verklaring van de moeder van [het slachtoffer] buiten beschouwing zou laten. Bilo heeft daarop verklaard dat hij zijn conclusie omtrent het tijdstip van het incident ook heeft gebaseerd op literatuur, zoals weergegeven op de pagina’s IV-71 en IV-73 van zijn definitieve rapportage van september 2007. Uit onderzoek zou zijn gebleken dat kinderen met ernstig hersenletsel, zoals bij [het slachtoffer] is vastgesteld, onmiddellijk verschijnselen vertoonden van een verminderd bewustzijn bij het ontstaan van het letsel. Uiteindelijk heeft Bilo geconcludeerd dat het fatale schudincident enkele minuten tot hooguit enkele uren voor de klinische noodsituatie (om 14.30 uur) moet hebben plaatsgevonden. Dienaangaande merkt de rechtbank echter op dat op pagina IV-71 van het rapport een onderzoek staat beschreven van 57 kinderen die als gevolg van het shaken baby syndroom zijn overleden. Daarbij is gebleken dat bij 52 van de kinderen onmiddellijk na het incident sprake was van een begin van klinische verschijnselen (noodsituatie), doch dat de verschijnselen bij 5 kinderen minder duidelijk waren. In ieder geval ontstonden ze altijd binnen 24 uur na het incident. De rechtbank leidt uit de bevindingen van dit onderzoek af dat kennelijk in bijna 10 % van de gevallen er niet direct ernstige klinische verschijnselen optraden. Blijkens notulen van een gesprek dat Bilo op 5 april 2007 in eerste instantie met de politie heeft gevoerd, zou Bilo hebben aangegeven dat uitval na het schudden binnen enkele seconden dan wel binnen enkele minuten ontstaat. De rechtbank stelt echter vast dat een dergelijk korte termijn in geen van de opgemaakte rapportages, ook niet in de uitgebreide rapportage van Bilo, terugkomt. Van Nieuwenhuizen heeft ter terechtzitting verklaard dat het voor hem geenszins vaststaat dat het schudincident moet hebben plaatsgevonden na 11.00 uur. Zijn eigen praktijkervaringen met diverse gevallen van het shaken baby syndroom, hebben hem geleerd dat klinische verschijnselen ook pas enige tijd na het schudden op kunnen treden. Om met zekerheid vast te kunnen stellen wanneer er met [het slachtoffer] is geschud, is het onder meer van belang te weten in welke toestand het kindje verkeerde toen de moeder hem ’s ochtends de ferro toediende. Het is namelijk in het geheel niet gezegd dat het “sabbelen” door het kindje op de toegediende ferro, zoals verklaard door de moeder, een “normale” reactie is geweest, evenzogoed kan dit slechts een reflex zijn geweest. Daarnaast heeft Van Nieuwenhuizen aangegeven dat eerst enige tijd ná een schudincident, door de opbouw van bloed en/of vocht binnen de schedel en daardoor druk op de hersenen verdere diffuse axonale schade kan ontstaan die kan leiden tot een medische noodtoestand. Dit past ook binnen de door het NFI getrokken conclusie op grond waarvan de verrichte sectie, dat de bevindingen passen bij een doorgemaakt trauma, opgetreden zowel recent vóór als enkele weken vóór overlijden, waarbij met recent wordt bedoeld: enkele uren tot enkele dagen vóór het overlijden. Alles overwegende acht de rechtbank de conclusie van Bilo ter terechtzitting van onvoldoende gewicht om daaraan de betekenis toe te kennen dat het niet anders kan zijn geweest dan dat het schudden enkele minuten tot hooguit enkele uren voor 14.30 uur moet hebben plaatsgevonden. Naar het oordeel van de rechtbank is niet boven redelijke twijfel verheven dat het fatale schudincident heeft plaatsgevonden op 10 maart 2007 na 11.00 uur. De conclusie kan dan ook niet anders zijn dan dat verdachte van het hem tenlastegelegde moet worden vrijgesproken. Vordering van de benadeelde partij Als benadeelde partij heeft zich in het strafproces gevoegd [de moeder van het slachtoffer], wonende te [woonplaats benadeelde partij]. De benadeelde partij heeft schriftelijk opgave gedaan van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust. Verdachte is vrijgesproken van het tenlastegelegde. De rechtbank zal daarom bepalen dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk is. Dit houdt in dat de vordering niet in dit strafgeding wordt afgedaan, maar slechts bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht. BESLISSING De rechtbank: - verklaart het primair, subsidiair, meer subsidiair, nog meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde niet wettig en overtuigend bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij. Beslissing op de vordering van de benadeelde partij Verklaart de benadeelde partij [de moeder van het slachtoffer], wonende te [woonplaats benadeelde partij], in de vordering niet-ontvankelijk. Bepaalt dat de benadeelde partij en de veroordeelde ieder de eigen kosten dragen. Dit vonnis is aldus gewezen door mrs. E.W. van Weringh, voorzitter, P.H.M. Smeets en A.F. Gerding, in tegenwoordigheid van W. Brandsma, als griffier en uitgesproken op de openbare terechtzitting van 10 april 2008.