Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

BC8507

Datum uitspraak2008-04-02
Datum gepubliceerd2008-04-03
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureHoger beroep
Instantie naamRaad van State
Zaaknummers200707231/1
Statusgepubliceerd


Indicatie

Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de raad) de aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen.


Uitspraak

200707231/1. Datum uitspraak: 2 april 2008 AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK Uitspraak op het hoger beroep van: [appellant], wonend te [woonplaats], tegen de uitspraak in zaak nr. 07/700 van de rechtbank Leeuwarden van 6 september 2007 in het geding tussen: [appellant] en de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden. 1. Procesverloop Bij besluit van 22 augustus 2006 heeft de raad voor rechtsbijstand Leeuwarden (hierna: de raad) de aanvraag van [appellant] om een toevoeging afgewezen. Bij besluit van 6 februari 2007 heeft de raad het door [appellant] daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 6 september 2007, verzonden op dezelfde dag, heeft de rechtbank Leeuwarden (hierna: de rechtbank) het door [appellant] daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht. Tegen deze uitspraak heeft [appellant] bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 15 oktober 2007, hoger beroep ingesteld. De gronden van het hoger beroep zijn aangevuld bij brief, bij de Raad van State ingekomen op 7 november 2007. De raad heeft een verweerschrift ingediend. De zaak is door een meervoudige kamer van de Afdeling verwezen naar een enkelvoudige. De Afdeling heeft de zaak ter zitting aan de orde gesteld op 18 maart 2008. 2. Overwegingen 2.1. Ingevolge artikel 14 van de Wet op de rechtsbijstand (hierna: de Wrb) worden alle in het ressort kantoor houdende advocaten die daartoe een aanvraag hebben ingediend, door de raad ingeschreven indien zij voldoen aan de in artikel 15 bedoelde voorwaarden. Ingevolge artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, kunnen de door de raad te stellen voorwaarden betrekking hebben op het minimum en het maximum aantal zaken waarvoor een advocaat jaarlijks zal worden toegevoegd. Ingevolge het tweede lid worden in het jaarplan nadere regels gesteld voor de krachtens het eerste lid door de raad te stellen voorwaarden. Ingevolge bijlage D, artikel 2, van de toepasselijke inschrijvingsvoorwaarden van de raad, worden per jaar maximaal 250 toevoegingen op naam van een advocaat afgegeven. Volgens het toepasselijke jaarplan heeft de raad krachtens artikel 15 van de Wrb de bevoegdheid om via de inschrijvingsvoorwaarden en het jaarplan het aantal toevoegingen dat in een jaar per advocaat wordt afgegeven, te beperken. De raad zal niet meer toevoegingen dan het equivalent van 250 eenheden per advocaat afgeven. 2.2. De raad heeft de aanvraag om toevoeging afgewezen, omdat de advocaat van [appellant] het maximum aantal zaken waarvoor hij in 2006 kon worden toegevoegd, had bereikt. 2.3. [appellant] betoogt in hoger beroep allereerst dat de uitspraak van 6 september 2007 niet in stand kan blijven, omdat de procedure bij de rechtbank onzorgvuldig is verlopen. Daartoe voert hij aan dat de rechtbank ten onrechte gebruik heeft gemaakt van de stukken die kort voor de zitting door de raad naar de rechtbank zijn gestuurd. 2.3.1. De rechtbank heeft haar oordeel mede gebaseerd op een overzicht van alle toevoegingen die in het jaar 2006 aan de advocaat van [appellant] zijn verstrekt. Uit dit overzicht blijkt dat de advocaat op 22 augustus 2006 het maximum aantal toevoegingen voor 2006 heeft bereikt. Dit overzicht is op 17 augustus 2007 naar de rechtbank gezonden en aldaar binnengekomen. [appellant] heeft een afschrift ontvangen, maar hierop niet gereageerd. Ook is hij niet ter zitting bij de rechtbank verschenen. 2.3.2. Onder deze omstandigheden is de Afdeling van oordeel dat [appellant] weliswaar niet veel tijd heeft gehad om op de ingezonden stukken te reageren, maar dat geen sprake is van een zodanig gebrek in de procedure bij de rechtbank dat de uitspraak reeds hierom niet in stand kan blijven. Bij dit oordeel is mede betrokken dat reeds uit de stukken die de raad op 7 april 2007 en 30 mei 2007 naar de rechtbank heeft gestuurd, genoegzaam bleek van het bestaan van het overzicht. Dat de stukken in de vakantieperiode naar [appellant] zijn gestuurd, doet niet af aan zijn verantwoordelijkheid om op de hoogte te blijven van het verloop van de procedure. Voorts behoort het tot zijn eigen verantwoordelijkheid dat hij niet bij de zitting aanwezig is geweest of zich daar heeft laten vertegenwoordigen. Dit klemt temeer nu de zitting bij uitstek de gelegenheid was om op de gang van zaken in te gaan. De rechtbank heeft het overzicht in redelijkheid bij haar beoordeling kunnen gebruiken. 2.4. [appellant] betoogt voorts dat de besluitvorming van de raad onzorgvuldig is geweest en de rechtbank dit niet heeft onderkend. Volgens hem staat de afwijzing in geen enkele verhouding tot het daarmee te dienen doel. Ook komt de afwijzing in strijd met de afspraak dat aanvragen die voor afwijzing in aanmerking zouden komen vanwege het bereiken van het maximum aantal, in het jaar daarop alsnog beoordeeld worden. Bovendien ligt er een dusdanig lange periode tussen de aanvraag en de afwijzing, dat het de aanvrager niet duidelijk hoefde te zijn dat de aanvraag afgewezen zou worden, aldus [appellant]. 2.4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 3 mei 2006 in zaak nr. 200509125/1, onder verwijzing naar haar uitspraak van 27 juni 2000 in zaak nr. 199901561/1) is de regel van bijlage D, artikel 2, van de inschrijvingsvoorwaarden een algemeen verbindend voorschrift. De raad kan hiervan niet afwijken. Nu uit het overzicht van aan de advocaat van [appellant] verstrekte toevoegingen blijkt dat hij op 22 augustus 2006 het maximum voor dat jaar had bereikt, kon de raad niet anders dan de aanvraag afwijzen. Gelet hierop kunnen de door [appellant] aangevoerde gronden niet leiden tot een gegrondverklaring van het hoger beroep. 2.5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. 3. Beslissing De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State Recht doende in naam der Koningin: bevestigt de aangevallen uitspraak. Aldus vastgesteld door mr. C.M. Ligtelijn-van Bilderbeek, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. M.F.N. Pikart-van den Berg, ambtenaar van Staat. w.g. Ligtelijn-van Bilderbeek w.g. Pikart-van den Berg lid van de enkelvoudige kamer ambtenaar van Staat Uitgesproken in het openbaar op 2 april 2008 350.